Bedrijfskunde = vakgebied dat zich bezighoudt met (het verbeteren van) het functioneren van
ondernemingen in hun omgeving.
Ondernemingen = bedrijven die producten of diensten aan afnemers leveren die voor die
producten of diensten betalen.
outputs – de geleverde producten of diensten
inputs – alles wat nodig is om de producten of diensten te ‘’maken’’ (zoals
grondstoffen, machines en arbeid etc.)
Primair proces = het proces dat bestaat uit de werving van inputs, transformatie van inputs tot
outputs en het verkopen van outputs.
Winst = verschil opbrengsten en kosten.
opbrengsten – alle bedragen die de onderneming van haar afnemers ontvangt (als
betaling van de output).
kosten – de bedragen die de onderneming aan de verschaffers van de inputs moet
betalen.
Coöperatieve onderneming = onderneming die niet streeft naar het behalen van een zo groot
mogelijke winst, maar naar een zo goed mogelijk en goedkoop mogelijke outputs.
desondanks moet de winst van zo’n onderneming op lange termijn wel gelijk zijn aan nul om
voort te kunnen bestaan.
Elke onderneming verschilt met die van de ander. Hieronder wordt uitgelicht op welke gebieden
ondernemingen kunnen verschillen.
Er zijn verschillende ondernemingen. Elke onderneming kent haar eigen primaire proces.
Industriële onderneming = kent een fysiek transformatieproces. Grondstoffen worden hierbij
omgezet in halffabricaten of deze worden verder verwerkt tot gerede producten. Bijv. Philips en
Ahrend.
Handelsonderneming = transformatieproces bestaat uit het ontvangen van goederen in grote
hoeveelheden, het in voorraad houden en het naar de klant verzenden van de bestelde
goederen.
Dienstverlenende onderneming = in dit primaire proces worden er geen goederen bewerkt of
getransporteerd. Wel worden er gegevens bewerkt of getransporteerd.
Ondernemingen kunnen ook ingedeeld worden a.d.h.v. bedrijvigheid.
Primaire sector = landbouw en visserij
Secundaire sector = delfstoffen, industrie, openbare nutsbedrijven en bouw
Tertiaire sector = handel en dienstverlening
Ondernemingen worden ook ingedeeld op grootte:
Kleinbedrijf = minder dan tien personeelsleden.
Middenbedrijf = minstens 10 maar minder dan 100 personeelsleden.
Grootbedrijf = meer dan 100 personeelsleden.
Ruilrelatie = de ene organisatie levert tegen betaling outputs aan de andere organisatie (dit zijn
leveranciers, vermogensverschaffers en afnemers).
Collectieve arbeidsovereenkomst = arbeidsvoorwaarden worden vastgelegd in een cao. Over
voorwaarden zoals werktijden, aantal vakantiedagen etc. kan dan niet verder onderhandeld
worden. onderhandelingen worden gevoerd tussen vakverenigingen en een werkgever.
Algemeen verbind verklaren cao geldt ook voor werknemers die niet lid zijn van een
vakbond.
In Nederland zijn er verschillende sociale verzekeringen voor werknemers:
- Werkeloosheidswet (WW)
, - Wet op arbeidsongeschiktheid (WAO)
- Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)
- Ziektewet (ZW)
Kamers van Koophandel (KvK) = geven voorlichting en advies aan ondernemers over
onderwerpen als vestigingswetgeving etc. die belangrijk zijn voor ondernemers.
Belangengroepen = groepen die zich inzetten voor bepaald belangen (bijv. algemeen belang of
een direct eigen belang zoals milieugroepen).
Ondernemingen hebben veel te maken met de overheid (zoals belastingheffing, subsidies,
ruimtelijke ordening, milieu etc.)
Belastingheffing: belangrijkste belastingen voor ondernemingen:
- Omzetbelasting (belasting op toegevoegde waarde of btw)
- Inkomstenbelasting alleen eenmanszaken, maatschappen en vof’s.
- Vennootschapsbelasting alleen naamloze en besloten vennootschappen
Ruimtelijke ordening: Bestemmingsplan = van vrijwel ieder stuk grond is de bestemming
vastgelegd, bijv. landbouw, industrie, wonen, recreatie of winkels. Als een onderneming ergens
bepaalde activiteiten wil gaan uitvoeren, moeten deze binnen het bestemmingsplan passen.
Management staat centraal bij bedrijfskunde: het goed functioneren van een onderneming is
namelijk van groot belang. Management onderscheidt zich op verschillende manieren:
- Algemene leiding van een onderneming (general management)
- Relaties met afnemers en identificeren van afnemersbehoeften (marketingmanagement)
- Manier waarop een onderneming het operationele proces aanstuurt (operationeel
management)
- Financieel-economisch management
H.3 – strategie
Strategie = een langetermijnplan waarin de onderneming aangeeft wat hun doelstellingen zijn,
met welke middelen ze dit willen bereiken en op welke manier.
geplande strategie – een plan wordt eerst geformuleerd en dan uitgevoerd.
spontane strategie – een startegie is een bepaald patroon dat met achteraf in een
reeks beslissingen meent te kunnen herkennen.
Strategische beslissingen = beslissingen waardoor de onderneming zich op lange termijn
vastlegt.
Operationele beslissingen = beslissingen die betrekking hebben op korte termijn. Bijv.:
voorraadbeheersing, scheduling, routeplanning, toewijzen van opdrachten aan medewerkers etc.
Externe coördinatie = activiteiten van de onderneming worden afgestemd op haar omgeving
Interne coördinatie = onderlinge afstemming van de activiteiten van verschillende afdelingen in
1 organisatie.
Waarom hebben ondernemingen een strategie nodig?
1. Om te bezinnen op de toekomst het is nodig om voor een bepaalde tijd beslissingen
vast te leggen.
2. De neuzen dezelfde kant op binnen een onderneming zijn er veel activiteiten en
mensen; deze activiteiten moeten op elkaar worden afgestemd. Een strategie helpt erbij
om iedereen hetzelfde te laten denken.
Voor grote ondernemingen is het handig om een strategie vast te leggen directe betrokkenen
kunnen de strategie nalezen.
Concern = hoofdkantoor onderneming
Businessunits = andere kantoren
Concernstrategie = hoe gaat de verzameling businessunits eruitzien?
Businessunitstrategie = hoe moet de unit in het land of landen gaan concurreren?
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller eline1997. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.55. You're not tied to anything after your purchase.