Complete uitwerking voor het examen van het vak financiering niveau 5, onderdeel van MBA (Moderne Bedrijfsadministratie). Het volledige examenprogramma van de associatie uitgewerkt in 1 bestand als hulpmiddel bij het voorbereiden van het examen. Inclusief aantekeningen uit de lessen en alle formule...
uitwerking examenprogramma financiering niveau 5 mba moderne bedrijfsadministratie associatie
Connected book
Book Title:
Author(s):
Edition:
ISBN:
Edition:
Written for
Markus Verbeek Preahep
Moderne Bedrijfsadministratie
Financiering
All documents for this subject (1)
59
reviews
By: anitajordens • 1 year ago
By: aarties25 • 2 year ago
By: danielnk • 3 year ago
By: cbrockotter • 1 year ago
.
By: Jetskevanrossen • 3 year ago
By: davelooijer • 4 year ago
By: aniekjacobs1 • 4 year ago
Show more reviews
Seller
Follow
sharondejong
Reviews received
Content preview
Les 1:
1.1 De kandidaat kan plaats en doel van de bedrijfseconomie beschrijven.
De bedrijfseconomie is een zelfstandig onderdeel van de economische wetenschap.
Bedrijfseconomie bestudeert het economisch handelen van bedrijven.
1.2 De kandidaat kan de verschillen en overeenkomsten tussen en van bestaande rechtsvormen
(ondernemingsvormen) uitleggen.
Eenmanszaak, vof, commanditaire vennootschap = persoonlijk aansprakelijk, persoonlijke
ondernemingsvormen
Bv, nv, coöperatie (organisatie van leden met het doen door samenwerking materiële voordelen te
behalen die individueel niet bereikbaar zijn), stichting, vereniging = rechtspersonen, onpersoonlijke
ondernemingsvormen
Overeenkomsten en verschillen: zie boek voor complete opsomming
Bijv:
Verschillen tussen een naamloze en besloten vennootschap zijn:
• en nv geeft aandeelbewijzen uit, een bv niet;
• bij een nv zijn de aandelen vrij overdraagbaar, bij een bv niet.
1.3 De kandidaat kan het begrip corporate governance beschrijven.
De wijze waarop invulling wordt gegeven aan het besturen van een onderneming en hoe
verantwoording over dit bestuur wordt afgelegd.
3.5 De kandidaat kan de begrippen vaste en vlottende activa uitleggen en de verschillen hiertussen
Vaste activa = activa die de onderneming voor langer dan de duur van 1 productieproces ter
beschikking staan.
Vlottende activa = Activa die tijdens 1 productieproces worden verbruikt.
3.7 De kandidaat het begrip werkkapitaal uitleggen en kan berekeningen maken met betrekking
tot het werkkapitaalmanagement
Werkkapitaalmanagement is het beheersen van de kasstromen uit operationele activiteiten en
betreft vooral het beheer van debiteuren, crediteuren en voorraden.
Brutowerkkapitaal = vlottende activa
Nettowerkkapitaal = vlottende activa – vlottende passiva
3.8 De kandidaat kan de cashflow berekenen (kan elk jaar andere cashflow zijn)
De netto-ontvangsten van de onderneming (bruto-ontvangsten minus uitgaven)
In het kader van de investeringsprojecten: ‘de verandering die het investeringsproject met zich
meebrengt in de netto ontvangsten (inkomsten-uitgaven) van de onderneming.
3 fasen:
1. Cashflow op het moment van investeren (initiële cashflow) – investeringsbedrag +
bijkomende installatiekosten
2. Cashflows gedurende looptijd van het project (operationele cashflow) – winst na belasting +
afschrijving
Opbrengst – variabele kosten – afschrijvingen = winst voor belasting – belasting = winst na
belasting
3. Cashflow per einde van de looptijd – cashflow laatste periode + alle vermogen dat per einde
van de looptijd vrijvalt, bijv. restwaarde investering
Door afschrijving neemt boekwaarde af en daalt de vermogensbehoefte. Deze daling is het
vrijvallen van vermogen.
, Les 2:
2.1 De kandidaat kan de terugverdienperiode als investeringsselectiemethode beschrijven
berekenen.
Bij de terugverdienperiode (TVP) oftewel pay-back period, gaat een onderneming na in hoeveel tijd
de investering zichzelf terugverdient via de binnengekomen operationele cashflow. Wat daarna
binnenkomt, kan men beschouwen als rentevergoeding voor het geïnvesteerde vermogen en winst.
Hoe korter de TVP, hoe minder risico de onderneming loopt met dit project. De onderneming kan
eisen stellen, om zo het TVP als voorselectiemiddel voor investeringen te gebruiken (bijv. niet langer
dan 5 jaar) – voorbeeld berekening zie blz. 42. Totale investering – cashflow jaar 1 – cashflow jaar 2
etc. wanneer dit 0 is is de terugverdienperiode. Als de onderneming er in een bepaald jaar mee stopt,
kan ook de restwaarde meetellen, terwijl dan dus niet nog alles is terugverdiend, als ze bijv. allee nog
maar een kortere tvp accepteren.
Bij de totale investering ook de eventuele investering in werkkapitaal optellen!!
Bezwaren gebruik TVP als maatstaf:
1. De onderneming selecteert uitsluitend op liquiditeit. Hoe snel kunnen we het
investeringsbedrag terugverdienen? De beste beslissing is dan altijd om niet te investering,
dan is de TVP 0
2. De volgorde van ontvangst van cashflows wordt verwaarloosd. Je kiest altijd dan het project
waarbij de cashflows grotendeels in het begin binnenkomen ipv op het eind
3. De rentabiliteit (winstgevendheid) van het project krijgt onvoldoende/geen aandacht.
Cashflows die binnenkomen na de terugverdienperiode verwaarloosd de onderneming. Bijna
als vanzelfsprekend wordt aangenomen dat de kortste terugverdienperiode een indicatie is
voor de hoogste winst.
2.2 De kandidaat kan de netto contante waarde als investeringsselectiemethode beschrijven en
berekenen.*)
NCW = ook wel kapitaalwaarde of net present value. Dit houdt in tegenstelling tot TVP en GBR wel
rekening met volgorde van binnenkomende cashflows. We maken gebruik van een rentepercentage.
Dit percentage weerspiegelt het minimale rendement dat de onderneming uit het project wenst te
halen. We noemen dit gewenste minimale rendementspercentrage de cut –off rate .
NCW = contante waarde van de cashflows – investeringsbedrag
Contante waarde van de cashflow = cashflow jaar 1 + Cashflow jaar 2
1,(rendementspercentage)1 1,(rendementspercentage)2
Etc. dus bij een rendementspercentage van 10% krijg je dan 1,11 1,12 etc.
De restwaarde na … jaar is … zoveel aantal jaren gebruiken. De restwaarde bij cashflow van het
laatste jaar optellen.
Als de uitkomst negatief is, blijkt de investering niet rendabel genoeg. De onderneming zal dan niet
tot investering overgaan. Als de NCW positief is, is het project aanvaardbaar.
2.3 de kandidaat kan de interne rentevoet als investeringsmethode beschrijven
Een onderneming kan ook met de methode van de interne rentevoet dat percentage berekenen,
waarmee zij alle toekomstig cashflows contant maakt om precies weer op het investeringsbedrag uit
te komen. Dit percentage noemen we de interne rentabiliteit ofwel de interne rentevoet.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller sharondejong. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.58. You're not tied to anything after your purchase.