100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Uitwerkingen antwoorden AntwoordboekBedrijfseconomie voor het besturen van organisaties $6.39
Add to cart

Answers

Uitwerkingen antwoorden AntwoordboekBedrijfseconomie voor het besturen van organisaties

20 reviews
 2646 views  76 purchases
  • Course
  • Institution

Antwoordboek/Uitwerkingen van alle opgaven uit het boek 'Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties'. Geheel compleet.

Preview 7 out of 184  pages

  • April 20, 2017
  • 184
  • 2012/2013
  • Answers
  • Unknown

20  reviews

review-writer-avatar

By: justineikelboom04 • 1 year ago

review-writer-avatar

By: matthijsst • 3 year ago

review-writer-avatar

By: pietervanleijen • 4 year ago

review-writer-avatar

By: nickkeus • 4 year ago

review-writer-avatar

By: fethiyeoncirak • 4 year ago

review-writer-avatar

By: lotvdb00 • 4 year ago

review-writer-avatar

By: liztemminkx • 4 year ago

Show more reviews  
avatar-seller
Bedrijfseconomie voor het besturen van
organisaties
Docentenhandleiding
(Uitwerkingen van de opgaven uit het opgavenboek)

A.W.W. Heezen




Behorende bij de vijfde druk van het theorie- en opgavenboek

Noordhoff Uitgevers Groningen/Houten

, Inhoud



Uitwerkingen hoofdstuk 1 3

Uitwerkingen hoofdstuk 2 8

Uitwerkingen hoofdstuk 3 11

Uitwerkingen hoofdstuk 4 22

Uitwerkingen Hoofdstuk 5 50

Uitwerkingen hoofdstuk 6 68

Uitwerkingen hoofdstuk 7 83

Uitwerkingen hoofdstuk 8 97

Uitwerkingen hoofdstuk 9 108

Uitwerkingen hoofdstuk 10 113

Uitwerkingen hoofdstuk 11 122

Uitwerkingen hoofdstuk 12 129

Uitwerkingen hoofdstuk 13 163

Uitwerkingen hoofdstuk 14 181




2 Bedrijfseconomie © 2012 Noordhoff Uitgevers

, Uitwerkingen hoofdstuk 1



1.1 a Banken, die hypothecaire leningen hebben verstrekt aan huiseigenaren, hebben het
vermogen bijvoorbeeld aangetrokken van haar cliënten die een spaartegoed bij de bank
aanhouden. Als de bank van de huiseigenaren, waaraan ze een hypothecaire lening heeft
verstrekt, geen aflossingen en rente ontvangen, bestaat het gevaar dat de bank aan de
spaarders hun geld niet kan terugbetalen en/of geen rente kan vergoeden over de
spaartegoeden.
b Dan worden de problemen van de ene bank naar de andere banken doorgeschoven.
Omdat niet duidelijk is welke bank welke risico’s heeft doorgeschoven, is niet duidelijk
waar het financiële probleem zit en hoe groot het is. Banken gaan elkaar dan
wantrouwen.
c Vertrouwen is belangrijk omdat degenen die geld aan een bank beschikbaar hebben
gesteld (bijvoorbeeld de spaarders) erop moeten kunnen vertrouwen dat ze hun geld en
een rentevergoeding terugontvangen. Als daaraan wordt getwijfeld zullen spaarders hun
geld niet aan een bank toevertrouwen en heeft de bank geen of minder middelen om aan
anderen geld uit te lenen. Dan komt een groot gedeelte van de werkzaamheden (en
inkomsten) van banken op de tocht te staan.
d Dan bestaat het gevaar van een run op de bank: degenen die geld aan de bank
beschikbaar hebben gesteld (bijvoorbeeld spaarders) zullen hun geld opeisen.
e1 De dekkingsgraad is de verhouding tussen de waarde van de bezittingen van een
pensioenfonds en de waarde van de pensioenverplichtingen.
e2 Als de dekkingsgraad onvoldoende is, bestaat het gevaar dat het pensioenfonds niet in
staat is haar pensioenverplichtingen na te komen. Ze kunnen dan niet de toegezegde
pensioenen betalen.
e3 Door de pensioenpremies te verhogen krijgt het pensioenfonds de beschikking over meer
financiële middelen, die ze kan aanwenden om haar belegd vermogen te vergroten en/of
pensioengelden aan de pensioengerechtigden uit te keren.
e4 De pensioenpremie wordt in veel gevallen gedeeltelijk door de werkgever en gedeeltelijk
door de werknemer betaald. Als de premies worden verhoogd heeft de werknemer minder
geld te besteden (minder koopkracht) en heeft de werknemer hogere loonkosten (de door
de werkgever te betalen pensioenpremie is een onderdeel van de loonkosten).

1.2 aAls burgers hun tegoeden bij banken gaan opvragen, hebben de banken minder geld
beschikbaar om uit te lenen aan bijvoorbeeld bedrijven. Bedrijven hebben dan minder
vermogen beschikbaar om te investeren, waardoor de werkgelegenheid (en het nationaal
inkomen) afneemt.
b De risico’s worden dan uit de gewone banken ‘gelicht’ en ondergebracht bij de
staatsfondsen. Daardoor nemen de risico’s waaraan de gewone banken blootstaan af en
neemt het vertrouwen in de banken toe. Vertrouwen in het bankwezen is van essentieel
belang voor het goed functioneren van banken.
c Daarmee wordt bedoeld dat alle financiële instellingen en financiële markten over de
gehele wereld met elkaar in verband staan en met elkaar zaken doen.

1.3 aWe spreken van een economische recessie als de groei van het bruto nationaal product
gedurende twee of meer opeenvolgende kwartalen negatief is.
b Met consumentenvertrouwen bedoelen we het vertrouwen dat de consument heeft in zijn
toekomstige financiële positie.
c De schuldencrisis heeft een negatief effect op het consumentenvertrouwen. Omdat er
bezuinigd moet worden, zullen de inkomens van de consumenten in de komende jaren
niet of nauwelijks stijgen. Ook zal de werkloosheid toenemen.
d Als het consumentenvertrouwen daalt, zullen de consumenten minder goederen gaan
kopen. Hierdoor dalen de omzetten en de winsten van bedrijven.



© 2012 Noordhoff Uitgevers Hoofdstuk 1 3

, e Uiteindelijk betaalt de consument (de belastingbetaler) de rekening. De overheden
moeten elkaar (en de banken) steun verlenen, en die steun gaat ten koste van het
besteedbaar inkomen van de consumenten.

1.4 a • De banken staan er nu sterker voor.
• De crisis in 2010 komt niet zo onverwacht.
• De overheid zal nu banken niet laten vallen.
• De omvang van de crisis is groter (toen één bank, nu verschillende banken).
• De crisis in 2008 begon in Amerika, de crisis van 2010 in Europa.
b Financiële instellingen komen in de problemen en overheden moeten te hulp schieten.
c Dan neemt de waarde van de bezittingen van de bank (balans debetzijde) af, waardoor
het eigen vermogen van de banken daalt. Dit kan dermate ernstige vormen aannemen,
dat banken failliet dreigen te gaan. Dan zullen de overheden waarschijnlijk de banken
gaan steunen.
d Een systeembank is een bank die zo groot is dat een faillissement daarvan de werking
van het gehele financiële stelsel in gevaar kan brengen.
e Het besmettingsgevaar houdt in dat de overheden bang zijn dat wanneer ze bijvoorbeeld
Griekenland ‘failliet’ laten gaan (Griekenland zal dan uit de euro stappen) er andere
zwakke landen zoals Spanje of Italië zullen volgen.
f Banken worden terughoudender met het verstrekken van kredieten. Ze willen en kunnen
zelf minder risico lopen en zullen daarom aan degenen waaraan ze krediet verstrekken
meer zekerheden vragen. Ook de inkomensvooruitzichten voor particulieren neemt af. Dit
remt de kredietverlening aan particulieren.
g Omdat het consumentenvertrouwen minder wordt, verwachten de bedrijven ook minder
gunstige resultaten. Banken worden dan ook terughoudender met het verstrekken van
kredieten aan bedrijven.

1.5 a Door de renteverhoging gaan consumenten minder lenen. De consumenten kunnen dan
minder geld uitgeven, waardoor de vraag naar producten en de inflatie wordt afgeremd.
b • kostprijsverhogende belastingen of heffingen
• prijsstijging van grondstoffen
• stijging van de lonen
• de mate van concurrentie in de branche
• de economische groei (groei van het inkomen).
c De producenten nemen een deel van de prijsstijging van de grondstoffen voor hun
rekening. Dat wil zeggen dat de prijsstijging van de grondstoffen voor een deel ten koste
gaat van de winsten van bedrijven.
d Met de loon-prijsspiraal bedoelen we dat prijsstijgingen tot hogere loonkosten leiden,
omdat de werknemers de prijsstijging gecompenseerd willen hebben door hogere lonen.
En deze hogere lonen leiden weer tot prijsinflatie, enzovoort.
e Als de concurrentie in een bepaalde branche groot is, zullen producenten niet gauw hun
prijzen verhogen. Ze zijn dan bang dat ze een te groot deel van de markt zullen verliezen.

1.6 In mkb-bedrijven zijn veel mensen werkzaam. Door flexibele en gunstige voorwaarden
van vreemd vermogen kunnen mkb-bedrijven meer investeren en kunnen ze blijven
bestaan. Dit is gunstig voor de werkgelegenheid.

1.7 a De inkoopmanagers staan aan het begin van het primaire proces. Zij schatten de
toekomstige vraag naar producten in en stemmen daar hun inkoopbeleid op af. Zij zijn
gewend ver vooruit te kijken. Een verandering in de economische groei is bij de
inkoopmanagers als eerste merkbaar.




4 Bedrijfseconomie © 2012 Noordhoff Uitgevers

, b • het consumentenvertrouwen
• groei van de wereldhandel (export).

1.8 In het artikel worden de volgende factoren vermeld:
• onzekerheid over de groei (of krimp) van de economie
• de hogere loonkosten.


1.9 a1 Concurrentie tussen branchegenoten. Deze zal groot zijn omdat de cape-size schepen
specifiek voor het transport van een bepaald soort product zijn gebouwd (bijvoorbeeld
ijzererts of olie). De beschikbare hoeveelheid vervoerscapaciteit (het aantal schepen) kan
op korte termijn moeilijk worden aangepast (noch naar boven, noch naar beneden).
2 Leveranciers. Er is een groot aantal verschillende reders die capsize-schepen in hun
vloot hebben. De afnemers kunnen kiezen uit verschillende reders.
3 Afnemers: staalproducenten in China zijn verantwoordelijk voor de helft van de
wereldwijde import van ijzererts. Door wetgeving in China en/of door samenwerking
tussen de Chinese staalproducenten kan hun macht groot zijn. In dat geval kunnen zij
een grote invloed uitoefenen op de voorwaarden en de prijzen die
scheepvaartmaatschappijen kunnen hanteren.
4 Substituten. Kleiner schepen kunnen in principe de rol van capsize-schepen overnemen,
maar de kosten van het vervoer van grote hoeveelheden ruwe materialen zullen in het
algemeen hoger uitvallen dan de kosten van het vervoer met capsize-schepen.
5 Potentiële toetreders. Gezien de grote investeringen die capsize-schepen vergen, zullen
er niet snel nieuwe aanbieders bijkomen.
b Door de teruggang in de economie gaan bedrijven minder produceren en neemt de
behoefte aan het vervoer van grondstoffen af. Hierdoor zal er minder vraag zijn naar
vervoer met capsize-schepen en neemt de huurprijs van deze schepen af.
c De marktmacht van Cia Vale do Rio Doce is beperkt. Cia Vale do Rio Doce is wel is waar
de grootste producent van ijzererts ter wereld, maar er zijn veel meer aanbieders van
ijzererts die hun product aanbieden op een wereldmarkt.
d Omdat de vraag naar capsize-schepen minder is geworden, zullen er ook minder van dit
type schepen worden gebouwd.

1.10 a Het zal moeilijk zijn voor InBev de brutowinstmarges te vergroten. Door de felle
concurrentie op de biermarkt staan de verkoopprijzen onder druk. De mate van
concurrentie kunnen we met behulp van het vijfkrachtenmodel van Porter onderbouwen:
1 Concurrentie tussen branchegenoten. Deze zal groot zijn omdat er veel bierbrouwers zijn.
De beschikbare hoeveelheid productiecapaciteit (het aantal liters bier dat kan worden
geproduceerd) kan op korte termijn moeilijk worden aangepast.
2 Leveranciers. Voor de grondstoffen die een bierbrouwerij nodig heeft (zoals mout) zijn er
veel leveranciers. De leveranciers hebben geen marktmacht.
3 Afnemers zijn wereldwijd verspreid en hebben nauwelijks marktmacht. In incidentele
gevallen kunnen grote supermarktketens tijdelijk ‘een vuist maken’.
4 Substituten. Echt substituten voor bier zijn er niet. Echte bierdrinkers stappen niet zo
gemakkelijk over op bijvoorbeeld wijn.
5 Potentiële toetreders. Om bier te kunnen produceren, moeten grote investeringen
worden gedaan. Er zullen niet snel nieuwe aanbieders bijkomen.
Aan de verkoopkant heeft InBev weinig mogelijkheden om de verkoopprijs te vergroten.
Aan de inkoopkant heeft InBev te maken met de inkoopprijs van grondstoffen (zoals
mout) die op een wereldmarkt tot stand komen. Hierop kan InBev geen invloed
uitoefenen. InBev heeft daarom weinig mogelijkheden om de brutowinstmarge te
vergroten. InBev zal moeten proberen haar winst op peil te houden door een efficiëntere
bedrijfsvoering en kostenbesparingen.




© 2012 Noordhoff Uitgevers Hoofdstuk 1 5

, 1.11 aHogere kosten van benzines of overheidsmaatregelen die een maximum stellen aan de
uitstoot van vervuilende stoffen door auto’s (emissie-eisen).
- Besluiten van gemeentes die het gebruik van auto’s die door benzinemotoren worden
aangedreven in bepaalde gebieden verbieden.
b Het gevaar voor GM is dat de vraag naar auto’s met benzinemotoren afneemt. Als GM
geen alternatief kan aanbieden, zal de productie van GM-auto’s afnemen.
c Deze vraag op basis van recente beurskoersen en van het verloop van de beurskoers in
de tijd beantwoorden. Een relatieve koersstijging van GM (ten opzichte van andere
autofabrikanten) wijst erop dat GM met de tijd meegaat, een relatieve daling van de
beurskoers kan er op wijzen dat GM de bakens niet tijdig heeft verzet.

1.12 a •
Door de belastingen op milieuvriendelijke productiemethoden te verlagen en/of daarop
subsidies te verlenen.
• Door de belastingen op milieuonvriendelijke productiemethoden te verhogen.
b De Duitse overheid houdt rekening met de gevolgen die invoering van de supertruck heeft
voor de Duitse spoorwegen (Deutsche Bahn). Ook de gevolgen voor het milieu zal de
overheid meenemen in haar besluitvorming.
c De invoering van milieuvriendelijke productiemethoden mag niet ten koste gaan van de
winstgevendheid van het bedrijf. Een onderneming moet immers winst maken om te
kunnen voortbestaan.
d • veel regelgeving (kostbare en langdurige procedures)
• tegenwerking door de Duitse overheid
• hoge kosten van sommige milieuvriendelijke brandstoffen (zoals ethanol)
• verschil in regelgeving in de verschillende landen binnen Europa.

1.13 aOligopolie omdat er maar een beperkt aantal (grote) aanbieders is, zoals Unilever,
Procter & Gamble en Henkel.
b De Europese Commissie weegt de belangen van de producenten en de consumenten
tegen elkaar af. Ook kijkt ze naar het onderwerp waarop de samenwerking betrekking
heeft. Als het om gemeenschappelijke voorlichting gaat, is het geen probleem. Het wordt
wel een probleem als dat uitmondt in onderlinge prijsafspraken.
c De Europese Commissie kan de betrokken bedrijven (zeer) hoge boetes opleggen en/of
harde eisen stellen.

1.14 a Uitgaande primaire geldstromen:
• aankoop gebouwen en machines € 28.000.000
• inkoop grondstoffen - 3.000.000
• betaling loon - 1.000.000
• belasting over de winst - 60.000
€ 32.060.000
b Ingaande primaire geldstromen:
• verkoop van eindproducten € 3.200.000
• ontvangen subsidie - 20.000
€ 3.220.000
c Uitgaande secundaire geldstroom:
• aflossing vreemd vermogen € 100.000
• betaling interest - 150.000
€ 250.000
d Ingaande secundaire geldstromen:
• uitgifte van aandelen € 20.000.000
• opnemen van een lening - 15.000.000
€ 35.000.000




6 Bedrijfseconomie © 2012 Noordhoff Uitgevers

, 1.15 a Uitgaande primaire geldstromen:
• aankoop gebouwen en inventaris € 10.000.000
• inkoop kantoorartikelen - 32.000.000
• belasting over de winst - 240.000
€ 42.240.000
b Ingaande primaire geldstromen:
• verkoop van eindproducten € 38.000.000
• ontvangen subsidie - 400.000
€ 38.400.000
c Uitgaande secundaire geldstroom:
• betaling interest € 90.000
• betaalde dividend - 180.000
• aflossing rekening-courant - 6.000.000
• aflossing lang vreemd vermogen - 200.000
€ 6.470.000
d Ingaande secundaire geldstromen:
• uitgifte van aandelen € 10.000.000




© 2012 Noordhoff Uitgevers Hoofdstuk 1 7

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller GFZ. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $6.39. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

54879 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$6.39  76x  sold
  • (20)
Add to cart
Added