Begrippenlijst van alle voorkomende begrippen in de cursus gesorteerd per hoofdstuk met alle definities van het van evolutieleer en biologische classificatie.
Soort of species: refereert naar een fundamentele, natuurlijke eenheid
Fenetische soort-concept: een soort is een set organismen die sterk op elkaar
gelijken en verschillen van andere sets
Typologische of morfologische soortconcept: definiëren soorten door te refereren
naar een type-specimen
Type specimen: individu gebruikt om een soort te beschrijven (=referentie)
Biologische soort-concept: soort is een set organismen die de mogelijkheid bezitten
om met elkaar voort te planten
Gene pool: een groep van zich onderling voortplantende individuen
Polytypische soort: bestaan uit individuen met zeer verschillende morfologieën
Cryptische soorten: (sibling species): twee biologische soorten die sterk op elkaar
gelijken
Paraspecies of pseudospecies: species die zich aseksueel voortplanten
Fylogenie: studie van de evolutionaire geschiedenis; reconstrueren van een
evolutionaire boom die de historische verwantschappen van de hedendaagse en
uitgestorven organismen weergeeft
Homologie: dezelfde karakteristieken hebben geërfd van hun gemeenschappelijke
voorouder
Homeoplasie: onafhankelijk van elkaar, dezelfde karakteristieken
Ancestrale vorm (van het kenmerk): hoe een bepaalde karakteristiek eruit zag bij de
voorouderlijke soort
Afleide vormen: vormen die het kenmerk later heeft aangenomen
Polariteit (van het kenmerk): het afleiden van wat ancestraal en wat afgeleid is
Clades: aparte subsets van organismen of soorten die afgeleide kenmerken gemeen
hebben
Plesiomorf: aard van een kenmerk bij de voorouderlijke soort
Symplesiomorfie: feit dat de leden van een groep die kenmerken delen (niet erg
nuttig)
Synapomorf: karaktervormen die gedeeld worden door de leden van een clade
Vergelijkende morfologie: studie van de variatie in de grootte en de vorm van
allerlei structuren van vroege en late levensstadia (macro- en microscopische eig.)
Vergelijkende biochemie: opstellen van cladogrammen obv variaties in de volgorde
van AZ in eiwitten en in de volgorde van nucleotiden in de nucleïnezuren
Vergelijkende cytologie: maken gebruik van variaties in het aantal, de vorm en de
grootte van de chromosomen en hun onderdelen. Uitsluitend op levende organismen
Cladogram: schematische weergaven van de hiërarchie van clades
Cytologie: te maken met chromosomen en hun onderdelen?
Monofylie: als meest recente voorouder van een groep omvat én alle nakomelingen
van die voorouder
Parafylie: omvat de meest recente voorouder van een groep soorten, maar niet alle
nakomelingen
Polyfylie: wanneer de meest recente voorouder van alle leden er niet toe behoort
Traditionele evolutionaire taxonomie: hanteert twee criteria, gemeenschappelijke
afkomst en de mate van adaptieve evolutionaire verandering (taxa zowel mono- als
parafyletisch)
Adaptieve zone: levenswijze, een karakteristiek respons op de omgeving
Fylogenetische systematiek of cladisme: hanteert enkel gemeenschappelijke
afkomst (alle taxa moeten monofyletisch zijn); analysemethode die gebruikt wordt in
de systematiek van de biologie om de evolutionaire relaties tussen organismen
proberen te bepalen. Puur gebaseerd op de afkomst van de groepen
, Fenetische taxonomie: organismen worden ingedeeld puur op basis van similariteit,
ongeacht hun fylogenie
Hoofdstuk 2: Micro-evolutie
Micro-evolutie: de evolutionaire veranderingen die optreden op lager taxonomisch
niveau, met name binnen één populatie of soort
Natuurlijke selectie: (NS) de biologische entiteiten (individuen) moeten variatie
vertonen in één of ander kenmerk; deze variatie moet een genetische basis hebben; er
moet een consistente relatie bestaan tussen het kenmerk en één of meerdere
componenten van het reproductief succes. NS resulteert niet in perfecte organismen,
enkel in organismen die iets beter zijn dan de onmiddellijke competitoren
Genotype: erfelijke informatie zoals ze in de chromosomen te vinden is (verschillen in
genotype: verschillen in DNA-sequentie van één of meerdere loci)
Fenotype: het totaal van alle waarneembare kenmerken van een organisme
Maternale/ paternale effecten: kenmeren van de moeder (en van de vader) kunnen
het fenotype van de nakomelingen beïnvloeden
Micro-evolutie: evolutie op genetisch niveau van een individu
Congenitale variatie: aangeboren variatie, niet noodzakelijk genetisch bepaald
(maternaal of paternaal)
Monogenetische beïnvloeding: slechts 1 verschil in het genotype veroorzaakt een
verschil in fenotype
Reactienorm (van een genotype): beschrijft de range van fenotypen die tot expressie
kunnen komen in verschillende omgevingen
Polygenische beïnvloeding: fenotype door meerdere genen tegelijk beïnvloed
Dominantie-effecten: het fenotype van de heterozygoot niet exact het gemiddelde
dan dat van de homozygoten is
Heterozygoot: 2 verschillende vormen (allelen) van een gen heeft (Aa)
Homozygoot: gelijke allelen (AA of aa)
Epistasis: interactie tussen de verschillende loci
Kwantitatieve genetica: overervingspatronen beschreven voor polygenische
kenmerken
Additieve genetische variatie: de variatie die ontstaat door de sommatie van de
effecten van de individuele genen (a)
Dominatievariatie: ontstaat tengevolge van interacties tussen allelen binnen één
locus (d)
Epistasisvariatie: ontstaat door interacties tussen loci (i)
Hertabiliteit: (h^2) van een kenmerk in een bepaalde populatie geeft dan weer welk
gedeelte van de totale fenotypische variatie verklaard wordt door genetische
verschillen (0=genetische verschillen spelen geen rol, 1= genetische verschillen
verklaren fenotypische variatie volledig)
Hertabiliteit (nauw): selectie kan inwerken op de additieve genetische variatie
(ontstaat door sommatie effecten van de individuele genen). Dominantie- en epistasis-
componenten worden immers verbroken door recombinatie en onafhankelijke
segregatie. Dus: hoeveel de fenotypische variatie afhangt van additieve genetische
variatie
Commen garden experimenten: om na te gaan in hoeverre fenotypische variatie
veroorzaakt wordt door verschillen in genotype, en door verschillen in omgeving
door individuen op te kweken in identieke omstandigheden (de verschillen in fenotype
die overblijven wanneer alle omgevingsvariatie uitgeschakeld wordt, zijn in principe te
wijten aan genetische verschillen)
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller jolienvanaelst. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.33. You're not tied to anything after your purchase.