Samenvatting van Exploring Humans voor het vak Filosofie. Per hoofdstuk gecategoriseerd, overzichtelijk en gebruik gemaakt van veel kleur en afbeeldingen om het leren gemakkelijk te maken.
Samenvatting Exploring Humans - Philosophy of the social sciences (3801PSQPVY)
All for this textbook (27)
Written for
Open Universiteit (OU)
Psychologie
Wetenschapsfilosofie (PB1302)
All documents for this subject (11)
Seller
Follow
yoriekehogeboom
Content preview
Introduction: Between Scepticism and Scientism
Sciëntisme: stelt dat wetenschappelijke wetten zekerheid bieden (en dus superieur zijn aan alle
andere pogingen tot kennis genereren). Elk wetenschappelijk antwoord, roept weer vragen op. Gezien
onze beperkte rationele en sensorische capaciteiten zijn ‘waarheid’ en ‘zekerheid’ wellicht niet aan de
menselijke geest besteed.
Postmodernisme: stelt dat de huidige wetenschap het product is van gefaalde ideologieën
voortkomend uit de Verlichting en de Wetenschappelijke Revolutie. Wetenschap biedt geen
objectiviteit of waarheid.
Wetenschappers zijn ook ‘kinderen van hun tijd’ (d.w.z. ‘gevangen’ in de vooroordelen horende bij dat
tijdperk). Bovenstaande is tezamen; debat tussen sceptici en wetenschappers.
Part I: wat zijn bronnen van onze kennis?
Part II: wat is wetenschap en hoe verschilt het van niet-wetenschap?
Part III: een pragmatische visie op naturalisme.
1. Out of the Cave: Rationalism and Empiricism in Antiquity
Epistemologie (wetenschapstheorie): filosofie van wetenschap en kennis. Houdt zich bezig met: hoe
verklaren en vergaren we kennis? Wat is de bron van kennis? Er zijn 2 reacties op de vraag van
Socrates (wat is kennis?):
Rationalisme (Plato): stelt dat kennis voortkomt uit menselijk redeneren (ratio).
Metafysica: abstracte, filosofische kijk op de werkelijkheid. Tak van filosofie dat de vraag; ‘wat is de
werkelijk aard der dingen?’’ probeert te beantwoorden.
Ontologie: grotendeels gelijk aan metafysica. In het werk van Aristoteles maakt het er zelfs deel van uit.
Tak van filosofie die vraagt naar essentie van dingen. Je ontologische opvatting hebben invloed op je
epistemologische opvattingen.
In het oude Griekenland werd gedebatteerd over bestaan (being) en ontstaan (becoming). Twee
tegenovergestelde visies:
Heraclites: stelde dat verandering (werd ‘flux’ genoemd) de kern van bestaan is. Dus:
niets bestaat, alles ontstaat. D.w.z dat alles continu verandert en niets is zoals het
gisteren was (Heraclitean flux). Daarom kan kennis alleen worden vergaard door het
begrijpen van de Logos (fundamentele wetten) die achter uiterlijke kenmerken schuilen.
Parmenides: stelde dat niets ontstaat en alles bestaat. Er ligt een onveranderbare
realiteit ten grondslag aan veranderbare uiterlijkheden. Buiten die uiterlijkheden
verandert er dus niets. Plato was het grotendeels eens met deze visie.
Plato’s Grot: stelt de natuurlijke wereld een weerspiegeling is van een bovennatuurlijke wereld
welke perfecte Vormen (ook wel Ideeën genoemd) bevat. Alles wat je waarneemt, is slechts een
weerspiegeling van perfecte Vormen. Perceptie is dus geen waarheid; we moeten voorbij
uiterlijkheden kijken en de universele Vormen zien welke de grondslag van kennis zijn.
Nativisme: stelt dat mensen aangeboren kennis hebben. Plato stelt zelfs dat mensen worden geboren
met alle kennis en leren = dus herinneren. Nieuwe kennis bestaat niet.
Plato’s reïncarnatietheorie: stelt dat onze zielen tot de Wereld der Ideeën behoort, waar het alle
Vormen heeft gezien (prenatale kennis) wordt vergeten wanneer we in lichamen worden geboren.
Middels ratio kunnen de Vormen worden herinnerd (anamnèsis) en kunnen we de echte wereld zien.
Empirisme (Aristoteles): stelt dat kennis voortkomt uit sensorische vaardigheden (gaat uit
van één wereld; de natuurlijke). Indien kennis gelijkstaat aan perceptuele kennis (dus b.v. wat je
ziet) wordt kennis hebben onmogelijk omdat het continu verandert (de één ziet een witte tafel, de
ander ziet een gele tafel o.i.v. zonlicht). Stelt dat theorieën
gebaseerd moet worden op observaties en algemeen
geloof/overtuigingen. De essentie is toegankelijk via (a) Alle mensen zijn sterfelijk
empirisch onderzoek. Gaat uit van tabula rasa (volledige (b) Socrates is een mens
tegenstelling tot rationalisme). (c) Dus: Socrates is sterfelijk
Homo mensura (Protagoras): de mens is de meetlat, d.w.z. een
ieder heeft zijn eigen waarheid. Dit maakt onderzoek of kritiek van/op
de waarheid echter onmogelijk. Socrates stelde zelfs dat zekere
kennis onbereikbaar was (scepticisme).
Artistoteles stelt dat men alleen kennis kan hebben indien je er een
causale verklaring voor hebt. Hij werkte met syllogismen: 2 premissen en een conclusie. (a) =
universele wet (hier moet je zeker van zijn), (b) = specifiek geval, (c) = toepassing van de wet op het
specifieke geval. Groen = correct, rood = foutief.
Deductief redeneren: gaat van universele wet (abstract)
naar specifiek geval (concreet). Probleem hierbij: indien (a)
fout is, kan het zijn dat het syllogisme wel geldig is, maar de
(a) Alle mensen hebben 2 oren
conclusie niet klopt. Plato stelde dat universele wetten
(b) Socrates is een mens (Vormen/Ideeën) uit de Wereld der Ideeën komen en je daar
(c) Socrates heeft 2 oren
1
,dus niet aan hoeft te twijfelen. Aristoteles stelde inductief redeneren voor: omgekeerde van
deductief; van concreet naar abstract. Dus specifieke gevallen omzetten in een universele wet. Maar: al
observeer je 100 keer hetzelfde, dan kan de 101ste keer afwijken. Dus het zou combinatie van observatie
en ratio (middels de geest (‘nous’) moeten zijn.
Aristoteles wordt vaak omschreven als één van de eerste empiristen. Is niet helemaal correct omdat:
Hij van mening was dat definitieve kennis niet enkel door observatie werd vergaard. Hij ging uit
van 4 causaties als basis voor kennis van iets; Voorbeeld (marmer beeld van Apollo)
(1) Formele causatie (formal cause) Vorm van het beeld
(2) Materiële causatie (material cause) Het marmer
(3) Efficiënte causatie (efficiënt cause) Beeldhouwer (bron van
verandering/afwezigheid daarvan)
(4) Finale causatie (final cause) Esthetisch/aanbidding (het doel van het beeld)
Na de wetenschappelijke revolutie (zie volgend hoofdstuk) werd enkel de efficiënte causatie als
wetenschappelijke oorzaak erkend. Finale causatie is niet empirisch: het doel kan niet worden
waargenomen met de zintuigen. Alleen de efficiënte causatie is geaccepteerd als
wetenschappelijke oorzaak.
Hij in zijn theorieën o.a. ook uitging van heersende opvattingen (b.v. van de mannelijke ideologie
bij zijn beschrijving van de vrouwelijke anatomie als verminkte man).
Kijkend naar bovenstaande, was er meer sprake van een rationalistische inslag dan in eerste
instantie lijkt.
Peripatetic Axiom: stelt dat niets in het intellect, was niet eerst in de zintuigen.
2. Beyond the Pillars of Hercules: A New (Philosophy of) Science
In de Middeleeuwen was de Romeinse Katholieke Kerk autoriteit m.b.t. sociaal, politiek, intellectueel
en religieus leven in Europa. De waarheid werd bezien vanuit Aristoteles, de Bijbel of beide.
Ontwikkeling van visie op de Aarde:
Kosmos volgens Artistoteles: aarde is het middelpunt van het universum. Onderscheidde 2
‘werelden’;
Superlunair (astronomisch): alles voorbij de maan. Hier is alles eeuwig en perfect.
Hemellichamen bestaan uit het vijfde (perfecte) element: quinta essentia (onzichtbare,
glasachtige substantie). Alles beweegt in perfecte cirkels (de perfecte vorm).
Sublunair (terrestrisch): tussen aarde en maan. Bestaat uit 4 elementen welke elk hun
natuurlijke plaats hebben; aarde (centrum van de aarde), lucht, vuur (rand van sublunaire
ruimte) en water (centrum van de aarde).
Astronomie volgens Ptolemaeus: borduurde verder op het systeem van Aristoteles. Stelde dat
de Aarde stil hing en de planeten erom heen draaide (= geocentrisch).
St. Thomas Aquino: integreerde visie van een perfecte en imperfecte wereld in de Christelijke
Theologie. Hij verbond visie van Aristoteles met de Bijbel. Dit was de dominerende visie tot de 16 e
eeuw.
Copernicus: stelde dat de Aarde + planeten om de zon draaide (= heliocentrisme) en dat de
Aarde om zijn eigen as draaide (Aarde en dus de mens was niet langer het middelpunt van de
Schepping). Deze visie leidde tot de Wetenschappelijke Revolutie: de strijd tussen de oude,
klassieke, theologische wereldvisie en de nieuwe, wetenschappelijke wereldvisie. Er wordt ook wel
gesproken van de Copernicaanse Revolutie omdat voor het eerst sinds het Romeinse rijk
(dankzij ontdekkingen van Copernicus) empirie en ratio het wereldbeeld domineerden (i.p.v.
religie en dogma’s).
Andere belangrijke namen in de Wetenschappelijke Revolutie:
Francis Bacon: van grote invloed geweest, had echter zelf geen bijdrage. Maakte vooral reclame
voor andermans ideeën. Stelde dat wetenschap gebaseerd moest worden op accurate kennis
van de werkelijkheid, hiervoor moest de geest vrij worden gemaakt van Idolen: fouten,
bronnen van onbegrip, vooroordelen (verwerpt hiermee dus Tabula Rasa en is geen naïef
empirist). 4 Categorieën:
(1) Idolen van de stam– aangeboren (en dus gedeeld door ieder mens). Onterecht zien van
regelmaat in natuur, bias in waarneming (alleen overeenstemmende info zien,
tegenstrijdige niet) en te alle kosten vasthouden aan eigen overtuiging.
(2) Idolen van de grot/het nest - persoonlijke eigenaardigheden door opvoeding en
onderwijs. B.v. ongewone voorkeuren voor specifieke uitgangspunten of vastgeroeste
gewoontes.
(3) Idolen van de marktplaats – vervormingen a.g.v. taalgebruik. Niet alles wat wordt
gesteld middels taal, is ook waarheid.
(4) Idolen van het Theater – geaccepteerde dogma’s en methodes van ‘oude’
gedachtescholen (volgens Bacon gebaseerd op vooroordelen).
Bacon vond dat Aristoteles met zijn deductieve methode aannames deed en niet uitging van
empirische observatie. Stelde dat wetenschap gebaseerd moest worden op inductieve
methode. Insectanalogie van Bacon: empirist = een mier (verzamelt stukjes kennis maar
2
, brengt geen verband aan) een rationalist = een spin (maakt prachtige constructie van eigen
substantie en kijkt niet naar de wereld). Een wetenschapper zou een bij moeten zijn (maakt
mooie constructie van materialen uit de wereld).
Johannes Kepler: stelde dat planeten niet in perfecte cirkels, maar in een elips (ovaal).
Galileo Galilei: verbeterde het ontwerp van de telescoop (Nederlands ontwerp!) en ontdekt dat
de maan niet ‘perfect glad’ was maar uit kraters en bergketens bestond, dat er niet 7 (heilig
getal) maar meer hemellichamen waren, dat de zon niet perfect was maar zonnevlekken had
en dat Venus soms tussen de Aarde en zon staat en soms niet (viel niet te verklaren middels het
Ptolemeïsch wereldbeeld).
Isaac Newton: o.a. wet van de Zwaartekracht die toepasselijk was op alle objecten (zowel
terrestrisch als astronomisch). Bond dus beide ‘werelden’ met een universele natuurwetten.
Robert Hooke: gebruikte microscoop ter studie en beschrijving van cellen e.a. kleine objecten.
Karakteristiek voor Wetenschappelijke revolutie:
(1) Gebruik van observatie als methode (het experimentum crucis in bijzonder: experiment
waarbij keuze tussen twee alternatieve hypothesen wordt uitgelokt).
(2) Universele mechanieken. Weerlegde de Aristotelliaanse wereldvisie welke antropomorfisch
is: menselijk, doelgericht gedrag wordt als model voor al het andere gezien. Alles wordt
teleologisch (doelgericht) uitgelegd (dus ook b.v. het naar beneden vallen van een steen) =
finale causatie. Wetenschappelijke Revolutie erkende enkel de efficiënte causatie: de bron
(wat voorafgaand is).
(3) Universele wiskunde. Aan de universele mechanieken liggen wiskundige principes ten
grondslag.
Dit alles leidde tot de demystificatie (wegnemen van de mystiek) van de wereld. Werd later ook met
mensen, dieren en natuur gedaan.
3. Behind a Veil of Ideas: Early Modern Rationalism and Empiricism
Descartes: vaak beschreven als vader van de moderne filosofie. Stelde dat het uiteindelijk de ratio
(en niet perceptie) is die bepaald wat werkelijkheid is. Heeft de omstreden pijnappelklier ontdekt
(zouden geest en hersenen samenkomen), ontwikkelde theorie dat menselijke & dierlijke lichamen
gecompliceerde machines zijn en droeg bij aan wiskunde, optiek en fysica (natuurkunde).
Rationalisme van Decartes: Stelde dat elke wetenschappelijke bewering gebaseerd moest worden op
een absolute waarheid, gebruikt daarvoor de method of doubt: al waar aan getwijfeld kan worden is
onzeker en dus geen kennis. Hij begon met twijfelen aan zijn sensorische vaardigheden (denk aan
optische illusies: zintuigen bedriegen ons continu). Dit leidde tot twijfel aan alles; o.a. wiskundige
principes (feilbaarheid van de mens) en het hebben van b.v. ledematen (wellicht dromen we)
mogelijkheid van demon die ons continu bedriegt. Zijn enige zekerheid: ik denk, dus ik besta (hij is
res cogitans). Al dat clear and distinct is, is waarheid. Accepteert enkele aangeboren ideeën, o.a. die
van eeuwigheid en God. Descartes zag God als tegenhanger voor bestaan van demon: zou ons niet
toestaan om continu bedrogen te worden (dus: fysieke wereld bestaat; daarin vergissen we ons niet:
res extensa). Res extensa en res cogitans vertegenwoordigen een dualistische visie: 2 substanties.
Britse empiristen:
John Locke. Verwierp het idee van (morele) aangeboren ideeën. Stelde in zijn
waarnemingstheorie dat mentale representaties voortkomen uit ervaring, bestaande uit 2
aspecten: sensatie (zintuiglijke waarneming) en reflectie (op die zintuiglijke waarneming). Is
eigenlijk de eerste keer dat wordt gesproken over een soort psychologische theorie achter
waarneming! Onderscheidde 3 kwaliteiten van objecten:
(1) Primaire kwaliteit. De vorm, aantal, beweging, enz. Zijn constante eigenschappen (blijven
zo, ook als het object niet wordt waargenomen).
(2) Secundaire kwaliteit. Eigenschappen die onderhevig zijn aan de waarnemer (kleur,
temperatuur, geluid, textuur). Locke maakte onvoldoende duidelijk hoe we primaire en
secundaire kwaliteiten kunnen onderscheiden.
(3) Tertiaire kwaliteit. Eigenschappen van een object die veranderingen in andere objecten
teweeg kunnen brengen. B.v. vuur kan lood smelten.
George Berkeley. Vroeg zich af; indien we alleen ideeën van objecten waarnemen, hoe weten
we dan dat die ideeën lijken op objecten (het correspondentieprobleem)? Maakt onderscheid
tussen mind-dependent (eigenschappen afhankelijk van de waarnemer) en mind-independent
(onafhankelijk van de waarnemer). Maar: als we enkel ideeën waarnemen, hoe kunnen we er
zeker van zijn dat mind-independent eigenschappen bestaan? Aanhanger van idealisme: stelt
dat het bestaan van een object afhangt van het wel of niet waargenomen worden (ook wel zijn
Esse est percipi doctrine genoemd). Onderving het niet-bestaan van objecten in afwezigheid
van een waarnemer, door te stellen dat er een goddelijke aanwezigheid is die alles altijd
waarneemt (waardoor objecten dus ook bestaan als er niemand is om ze waar te nemen;
immaterialisme). Stelt dus dat er alleen sprake is van res cogitans, en dat de fysieke wereld
wordt bepaald door de mentale substantie.
3
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller yoriekehogeboom. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.64. You're not tied to anything after your purchase.