Volledige samenvatting van het vak Micro-Economie.
Powerpoint + panopto opnames, notities uit de les en details uit het boek.
Bevat de hoofdstukken:
H0 - Inleiding
H1 - Consumenten
H2 - Producenten
H3 - Prijsvorming
H0 – Inleiding
0.1 – HET DOEL VAN DE ECONOMISCHE WETENSCHAP
Het economische aspect van het handelen bestaat in het kiezen.
Keuze bestaat uit 3 elementen:
1. Behoefte = veelvuldig
2. Keuzeprobleem = met gegeven middelen een maximale behoeftebevrediging bereiken
3. Middelen = schaars en nuttig
0.1.1 – BEHOEFTE
Behoefte = een tekort dat je ervaart, je kan dit bevredigen door schaarse middelen en diensten in te
zetten.
Indeling 4 verschillende behoeften:
1. Primair = noodzakelijk - bv. Eten en drinken
2. Immaterieel = extra - bv. Ontspanning
3. Individueel = interesseveld, je kiest zelf hoe je ze bevredigt
4. Collectief = interesseveld, je kiest samen hoe je ze bevredigt
0.1.2 – SCHAARSE MIDDELEN
Schaarse of economische goederen = middelen (G&D) zijn maar in beperkte mate beschikbaar.
• Schaars ¹ zeldzaam
• Schaars = indien ze gratis zouden zijn zouden de voorraden snel uitgeput zijn, hierdoor ontstaat
een waardeverschijnsel: wij moeten er een prijs voor betalen.
Schaarsheid duidt dus niet op de hoeveelheid goederen en diensten maar op de beperktheid van ons
inkomen à met ons inkomen kunnen we niet tegelijk aan al onze behoeften voldoen.
0.1.3 – NUTTIGHEID EN KEUZEPROBLEEM
Nut = behoeftebevrediging
Economisch principe = de mens tracht met zijn beschikbare middelen zo te kiezen dat hij een maximale
behoeftebevrediging bereikt.
Economie = studie van menselijk streven naar bevrediging behoeften met behulp schaarse middelen.
0.2 – WELVAART EN WELZIJN
Welvaart = de mate waarin mensen met de beschikbare schaarse middelen hun behoeften kunnen
voorzien.
Welzijn = bredere invulling, gevoel van ‘welbevinden’, bevrediging van verlangens die geen beslag
leggen op schaarse middelen.
0.3 – SOORTEN GOEDEREN
Vrije goederen = niet-schaarse goederen, zijn in de natuur zo overvloedig aanwezig dat de volledige
behoefte aan dergelijke goederen kan worden bevredigd (bv. lucht).
Economische goederen = schaarse middelen, goederen en diensten (bv. fiets, cinemabezoek). Wordt
onderverdeeld in 3 verschillende soorten:
, 1. Zuiver individuele goederen = Individuele goederen zijn goederen die je alleen krijgt als je ervoor
betaalt (= uitsluitbaar). De uitsluitbaarheid zorgt ervoor dat deze goederen door particuliere
bedrijven geleverd kunnen worden.
Individuele goederen zijn meestal rivaliserend. Wanneer jij een zak chips koopt, kan die niet meer
gekocht worden door iemand anders. Soms zijn individuele goederen echter niet-rivaliserend.
Bijvoorbeeld wanneer jij een abonnement koopt voor je mobiele telefoon. Dan gaat dat niet ten
koste van andere mobiele gebruikers.
2. Zuiver collectieve goederen = Collectieve goederen zijn goederen die niet splitsbaar zijn in
individueel leverbare eenheden.
Als ze er zijn, kán iedereen er gebruik van maken. Je kunt ze dus niet per persoon verkopen.
Omdat collectieve goederen niet uitsluitbaar zijn, moet de overheid ze leveren en betalen met
belastinggeld.
Collectieve goederen zijn soms rivaliserend. Als politie nodig is bij een voetbalstadion, kunnen die
agenten niet de veiligheid handhaven met snelheidscontroles
Maar lang niet alle collectieve goederen zijn rivaliserend. Wanneer jij ’s avonds profiteert van
straatverlichting, gaat dat niet ten koste van andere weggebruikers in die straat.
3. Quasi collectieve goederen = Dit zijn goederen die in theorie individueel leverbaar (en dus
uitsluitbaar) zijn, maar die we toch als een soort collectief goed door de overheid laten leveren.
Onderwijs kun je per persoon leveren. Wanneer je niet betaalt, is het mogelijk om je uit te sluiten
van lessen. Maar we kiezen ervoor om het collectief, betaalt met belastinggeld, te leveren.
In het geval van onderwijs is er sprake van beperkte rivaliteit. Onderwijs aan persoon X, wil niet
zeggen dat persoon Y geen les kan krijgen. Maar hoe meer deelnemers, hoe minder aandacht en
waarschijnlijk minder kwaliteit.
*Rivaliteit
= wanneer het gebruikt van een product door persoon A ten koste gaat van het gebruik van persoon B.
Vaak is het zelfs onmogelijk voor persoon B om het product te krijgen als A het al heeft.
*Uitsluitbaarheid
= wanneer het mogelijk is om iemand uit te sluiten van het gebruik van een product (meestal: als hij niet betaalt).
Consumptiegoederen = gezinshouding
• Gebruik = meermaals gebruik
• Verbruik = 1x gebruiken
Investeringsgoederen = bedrijfshuishouding (ingezet om andere goederen te produceren)
• Kapitaal = min. 1 jaar in bedrijf
• Vlottende investeringsgoederen = verwerkt of vernietigt tijdens het proces
Let op!
Niet de aard van het goed maar het gebruik ervan bepaald welk goed het is.
(Bv. wagen = consumptiegoed (gezinswagen) of investeringsgoed (firmawagen).
, 0.4 – CONSUMPTIE EN PRODUCTIE
Consumptie = gezinnen besteden hun inkomen aan economische goederen voor niet-productieve
doeleinden
Productie = bedrijven verwerven hun inkomen door waarde te creëren aan economische goederen
Productiefactoren = bestaat uit 3 elementen:
1. Natuur = leverancier van grondstoffen en energie
2. Arbeid = fysiek of intellectueel (arbeider/bediende)
3. Kapitaal = samenwerking natuur en arbeid
Omwegproductie = productiefactor kapitaal draagt indirect bij tot uiteindelijke behoeftebevrediging.
0.5 – DE METHODE
Inductieve methode (of bottom-up methode)
Men vertrekt vanuit een groot aantal feitelijke gegevens en formuleert een wetmatigheid die voor alle
gevallen principieel van toepassing is.
1. Observatie
2. Patroon
3. Hypotheses
4. Theorie (besluit
Deductieve methode (of top-down methode)
Men gaat uit van een algemeen beginsel waaruit men nieuwe besluiten afleidt.
1. Theorie
2. Hypothese
3. Observatie
4. Vaststelling
Het belangrijkste verschil tussen inductief en deductief redeneren is dat je bij inductief redeneren een
nieuwe theorie probeert te creëren, terwijl je bij deductief redeneren een bestaande theorie probeert te
toetsen.
Beste resultaten = combinatie van inductieve en deductieve methode.
0.6 – DE CETERIS-PARIBUSCLAUSULE
Ceteris-paribusclausule = als we iets onderzoeken gaan we 1 factor variabel stellen en al de rest
constant houden. Vervolgens onderzoeken we de impact van 1 variabele. Focus ligt dus op variabelen.
Bv. koopkracht, voorkeuren consumenten en prijs zijn onveranderd
0.7 – MICRO-, MESO- EN MACRO-ECONOMIE
Micro-economie = je kijkt naar individuele mensen – individuele huishoudingen (bv. gezinshuishouding
of afzonderlijke bedrijfshuishouding)
Meso-economie = je kijkt naar groepen mensen – bepaalde huishoudingen (bv. bedrijfstak, sector, regio)
Macro-economie = je kijkt naar de samenleving als geheel – alle bedrijven, alle gezinnen en alle
overheidshuishoudingen. Economische grootheden van een land worden opgeteld. (bv. nationaal
inkomen, BBP, totale consumptie van gezinnne, totale investeringen, …)
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller KarishDeClercq1. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.41. You're not tied to anything after your purchase.