100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Social and Personality Development (Shaffer, 2009) $4.28
Add to cart

Summary

Samenvatting Social and Personality Development (Shaffer, 2009)

34 reviews
 736 views  103 purchases
  • Course
  • Institution
  • Book

Een uitgebreide samenvatting van het boek Social and Personality Development van Shaffer, voor het vak Sociaal Emotionele en Morele Ontwikkeling. De begrippen die naast het boek ook in de begrippenlijst staan zijn geel gemaakt

Preview 4 out of 47  pages

  • No
  • H2,3,4,5,6,10,11,13,14
  • May 11, 2017
  • 47
  • 2016/2017
  • Summary

34  reviews

review-writer-avatar

By: pleunp • 6 months ago

review-writer-avatar

By: mrobdon • 5 year ago

review-writer-avatar

By: floorverbakel • 5 year ago

review-writer-avatar

By: sarawolfswinkel • 5 year ago

review-writer-avatar

By: sarinaa • 5 year ago

review-writer-avatar

By: kimschuurman7 • 6 year ago

review-writer-avatar

By: michellevanrhenen • 6 year ago

Show more reviews  
avatar-seller
Samenvatting Sociaal Emotionele en Morele ontwikkeling
Social and Personality Development

H2. Classical Theories of Social and Personality Development
Psychoanalytisch standpunt
Freud’s psychoseksuele theorie: aan de rijping van het seksuele instinct liggen verschillende
stadia van persoonlijkheid ten grondslag. De manier waarop ouders met de instinct impulsen
van hun kinderen omgaan bepaalt welke eigenschappen kinderen later uiten.

Instinct: aangeboren biologische kracht die een respons motiveert.
Volgens Freud wordt het kind geboren met twee soorten instincten:
1. Eros: instincten die een persoon helpen overleven (ademhaling, honger, seks).
2. Thanatos: aangeboren zelfverwoestende instincten die alle mensen hebben
(brandstichten, agressie, moord).

Volgens Freud waren dromen een indicatie voor onbewuste motieven die een patiënt
onderdrukt heeft.
Onbewuste motieven: gevoelens, ervaringen en conflicten die het denken en gedrag van
een persoon beïnvloeden, maar die buiten het bewustzijn van een persoon blijven.

Freud’s theorie onderscheid drie vormen van persoonlijkheid:
1. Id: aangeboren component van persoonlijkheid die gedreven wordt door instincten.
Het wil zijn driften bevredigen (bv eten wanneer honger).
2. Ego: de rationele component van persoonlijkheid. Het kind wordt beter in zijn driften
beheersen.
3. Superego: component van de persoonlijkheid die morele standaarden
geïnternaliseerd heeft. Kinderen zijn zichzelf nu bewust als ze iets fout doen en
kunnen zich schuldig voelen.

Freud beschrijft vijf stadia van psychoseksuele ontwikkeling:
1. Orale fase (geboorte – 1 jr): De mond staat centraal. Het kind vindt orale activiteiten
plezierig (zuigen, likken, bijten).
2. Anale fase (1-3 jr): poepen en plassen staan centraal in het bevredigen van het
seksinstinct. Zindelijkheidstraining heeft veel conflicten en kan langdurige effecten
hebben als het niet goed wordt gedaan.
3. Phallische fase (3-6 jr): fase waarin kinderen hun genitaliën strelen en een verlangen
krijgen naar de ouder van het andere geslacht.
4. Latente fase (6-11 jr): trauma’s uit de phallische fase kunnen seksuele conflicten
onderdrukken en deze conflicten kunnen geuit worden in spelvorm. Het ego en
superego ontwikkelen naarmate het kind meer probleemoplossend vermogen krijgt
en sociale waarden internaliseert op school.
5. Genitale fase (>12 jr): door de pubertijd worden seksuele driften weer opgewekt.
Adolescenten moeten nu leren hoe ze hun seksuele driften op een gepaste manier
kunnen uiten.

Tijdens de phallische fase (3-6 jr) kunnen kinderen een complex ontwikkelen. Het kind
ontwikkelt een vijandige rivaliteit met de ouder van hetzelfde geslacht, omdat ze
gevoelens/verlangen hebben naar de ouder van het andere geslacht.
 Oedipus complex: geldt voor jongens. Zij hebben verlangen naar hun moeder.

, Samenvatting Sociaal Emotionele en Morele ontwikkeling
Social and Personality Development

 Elextra complex: geldt voor meisjes. Zij hebben verlangen naar hun vader.

Volgens Freud moeten ouders ervoor zorgen dat het kind iedere fase van de psychoseksuele
ontwikkeling goed doorloopt. Het kind te veel of te weinig bevrediging van zijn driften geven
kan leiden tot fixatie: het kind blijft (gedeeltelijk) in een bepaalde fase hangen en kan
aspecten van die fasen blijven vertonen gedurende zijn leven.

Er is weinig bewijs voor de theorie van Freud. Dit komt o.a. omdat hij een kleine
onderzoeksgroep had van mensen met een emotionele stoornis. Toch heeft Freud zijn
theorie ook goede punten:
 Hij was de eerste die het onderbewustzijn belichte.
 Hij benadrukte het belang van ervaringen in de vroege kindertijd.
 Hij bestudeerde de emotionele kant van de ontwikkeling (angst, liefde etc.).

De bekendste neofreudian was Erikson. Eriksons theorie verschilde op twee belangrijke
punten van die van Freud.
 Erikson zag het kind als actief in zijn ontwikkeling en niet zoals Freud passief en
compleet gestuurd door ouders.
 Erikson legde de nadruk op culturele invloeden en niet zo op de seksuele driften.

Psychosociale theorie: de socioculturele (i.p.v. seksuele) determinanten van ontwikkeling
benadrukt en welke veronderstelt dat er acht conflicten zijn die mensen moeten oplossen
op te komen tot een gezonde psychische aanpassing.

Eriksons Eight Life Crises: mensen doorlopen acht crisissen/conflicten gedurende hun leven.
Deze conflicten moeten zij succesvol oplossen om verder te ontwikkelen en een volgend
stadia aan te breken. Achter iedere fase staat de fase die Freud gebruikt.
1. Vertrouwen vs wantrouwen (geboorte – 1jr): zuigeling moet verzorger vertrouwen
dat hij zijn basisbehoeften krijgt. De moeder is hierbij het belangrijkst. Afwijzend of
niet consistente verzorging kan leiden tot angst/wantrouwen bij het kind. (orale fase)
2. Autonomie vs schaamte (1-3 jr): kinderen moeten leren autonoom te worden (eten,
aankleden). Als dit niet lukt kan het kind schaamte voelen. Ouders zijn nu belangrijk
(anale fase)
3. Initiatief vs schuldgevoel (3-6 jr): kind moet bepaalde verantwoordelijkheden
navolgen. Als het kind iets niet goed doet kan het zich schuldig voelen. Social agents
zijn belangrijk. (phallische fase)
4. Vlijt vs minderwaardigheid (6-12 jr): kinderen ontwikkelen sociale en academische
vaardigheden. Ze vergelijken zichzelf veel met anderen. Wanneer het kind
geen/weinig sociale en academische vaardigheiden ontwikkeld kan het zich
minderwaardig voelen. Leraren en leeftijdsgenootjes belangrijk. (latente fase)
5. Identiteit vs rolverwarring (12-20 jr): ‘Wie ben ik?’ staat centraal. Adolescent moet
weten wat voor rol hij heeft in de maatschappij. De maatschappij en leeftijdsgenoten
zijn belangrijk. (vroege genitale fase)
6. Intimiteit vs isolement (20-40 jr): Het vormen van vriendschap en (intieme) relaties
staat centraal. Het niet kunnen vormen van vriendschap/relaties kan zorgen voor
gevoel van eenzaamheid en isolement. Echtgenoten, geliefdes en hechte vrienden
belangrijk (genitale fase)

, Samenvatting Sociaal Emotionele en Morele ontwikkeling
Social and Personality Development

7. Openstaan voor verandering vs stagnatie (40-65 jr): men is productief in zijn werk of
het opvoeden van familie. Wanneer men niet om kan gaan met de veranderde
verantwoordelijkheden blijft self-centered. Echtgenoten, kinderen en culturele
normen belangrijk. (genitale fase)
8. Ego-intregiteit vs wanhoop (oude leeftijd): persoon kijkt terug op zijn leven en ziet
het als betekenisvol, productief en een gelukkige ervaring. Als dit niet zo is voelt de
persoon zich wanhopig. Levenservaringen spelen hier een belangrijpe rol. (genitale
fase)
De theorie van Erikson blijft vaag over de oorzaken van de stadia. Wat moet een kind
bijvoorbeeld kunnen of hoe ver moet een kind ontwikkeld zijn om autonomie te kunnen
ontwikkelen?

Behavioristisch (of sociaal leren) standpunt
Watson’s behaviorisme: de ontwikkeling kan gecontroleerd worden door observaties van
openlijk gedrag. Er worden dus geen speculaties gemaakt over niet-zichtbare processen.

Watson heeft het over habits: goed geleerde associaties tussen stimuli en respons. Habits
representeren een stabiel aspect van iemands persoonlijkheid.

Watson spreekt, in tegenstelling tot Freud en Erikson, van ontwikkeling als een continu
proces. Hierbij wordt het gedrag steeds gevormd door zijn unieke omgeving. Dit kan dus per
persoon veel verschillen. De ouders zouden volgens Watson heel belangrijk zijn voor het
gedrag van hun kind.

Skinner’s operant leren theorie: gedragingen worden meer of minder waarschijnlijk,
afhankelijk van de consequentie die de gedragingen hebben.
 Bekrachtiger: een consequentie die de kans op het herhalen van een handeling
vergroot (plezierige consequentie).
 Bestraffing: een consequentie die de kans op het herhalen van een handeling
verkleint (niet plezierige consequentie).

Bandura’s cognitieve sociaal leren theorie: bandura benadrukt het cognitieve aspect bij
leren. Je hebt gedachten over bijvoorbeeld consequenties. In zijn theorie staat het
observationeel leren centraal: leren dat plaatsvindt door naar het gedrag van anderen te
kijken. Dit observationele leren vindt alleen plaats als het cognitieve denken werkt.

Symbolische representatie: Volgens Bandura maakt de observeerder plaatjes of mentale
representaties in zijn hoofd en gebruikt hij deze als mediator om te produceren wat hij net
zag.

Deferred imitation: je hebt een handeling eerder gezien en kan deze nadoen vanuit je
geheugen

Emulation: niet het letterlijk nadoen van de handeling, maar de intentie van het model
uitvoeren. Bijvoorbeeld: het model probeert een doos open te maken maar het lukt niet.
Het kind snapt dat het model eigenlijk de intentie heeft om de doos open te maken. Het kind
zal dus ook proberen de doos open te maken. Kinderen kunnen dit vanaf ongeveer 3 jaar.

, Samenvatting Sociaal Emotionele en Morele ontwikkeling
Social and Personality Development


Kinderen die nog niet naar school gaan leren minder van het ‘model’, omdat zij nog niet
spontane verbale mediator (verbale encoding in het geheugen) kunnen maken die helpen
onthouden wat ze hebben gezien.

Reciprocal determinism: concept van Bandura dat de menselijke ontwikkeling ziet als een
interactie tussen de persoon, zijn gedrag en de omgeving. De persoon beïnvloedt zijn
omgeving, maar de omgeving beïnvloedt ook de persoon.

Piaget’s cognitieve ontwikkelingsstandpunt
Piaget sprak van schema’s: georganiseerde patronen van gedachten of acties die kinderen
gebruiken om bepaalde ervaringen betekenis te geven. Hij onderscheidt drie soorten
schema’s:
 Gedragsschema’s: georganiseerde patronen van gedrag die gebruikt worden om te
reageren op ervaringen en objecten.
 Symbolische schema’s: Interne mentale symbolen (plaatjes of verbale codes) die
ingezet worden om aspecten van ervaringen te representeren.
 Operationele schema’s: schema’s waarvan gebruik gemaakt wordt bij cognitieve
operaties of mentale acties, die helpen bij het logisch redeneren.

Kinderen kunnen nieuwe schema’s vormen, omdat ze twee intellectuele functies hebben:
1. Organisatie: bestaande schema’s combineren in complexere structuren
2. Adaptatie: gedachten worden aangepast aan de eisen van het schema.
 Assimilatie: kinderen interpreteren nieuwe ervaringen door ze op te nemen
in hun bestaande schema’s.
 Accommodatie: kinderen passen hun bestaande schema’s aan om aan te
sluiten of aan te passen aan nieuwe ervaringen. Dit ontstaat nadat er een
tegenstelling is tussen wat het kind denkt en de nieuwe ervaring
(disequilibrium)

Piaget onderscheidt vier fases van de cognitieve ontwikkeling:
1. Sensimotorische fase (0-2 jr): veel gedragsschema’s.
 Primaire circulaire reacties: een aangename respons, gericht op het eigen
lichaam, dat per ongeluk ontdekt is en nu steeds herhaalt wordt. Bijvoorbeeld
duimzuigen.
 Secondaire circulaire reacties: een aangename respons, gericht op een extern
object, dat per ongeluk is ontdekt en nu steeds herhaalt wordt. Bijvoorbeeld
het geluid maken als je in een rubber eendje knijpt.
 Tertiaire circulaire reacties: het kind probeert nieuwe acties met het object,
om te kijken of het resultaat hetzelfde is. Bijvoorbeeld het rubber eentje laten
vallen of erop zitten om te kijken of hetzelfde geluid gemaakt wordt.
2. Preoperationele fase (2-7 jr): kinderen kunnen op een symbolisch level denken,
maar nog geen cognitieve operaties gebruiken. In deze fase is er nog veel
egocentrisme: de wereld wordt bekeken vanuit zichzelf en niet vanuit wat anderen
denken.

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller sophiedeblieck. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $4.28. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

50843 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$4.28  103x  sold
  • (34)
Add to cart
Added