100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
mini samenvatting psychologie $5.52
Add to cart

Summary

mini samenvatting psychologie

 13 views  0 purchase
  • Course
  • Institution

deze samenvatting bevat alle zaken met minimale uitleg. een beknopte samenvatting met de meeste zaken (geslaagd voor die vak)

Preview 4 out of 52  pages

  • August 16, 2023
  • 52
  • 2022/2023
  • Summary
avatar-seller
Hoofdstuk 1: wat is psychologie?
4 keuzes: je weet het +1, 2 alternatieven schrappen: +1/3, 1 alternatief schrappen: +1/9, geen
schrappen: 0

1. Algemeen
 Primacy-effect: 1ste indruk kan mening beïnvloeden
 Recency-effect: laatste argumenten blijven beter hangen dan de eerste

De meest frequente stoornis = depressie. Intelligentie = samenspel erfelijke & omgevingsfactoren.

 Psychologie=
o Zimbaro: empirische studie van gedrag & mentale processen
o Roediger: wetenschappelijke studie van gedrag & mentale processen

 Wetenschappelijke discipline dat kritisch denken vereist + heeft breed domein

> 10% van de leden van APA bevestigt de ideeën van Freud = het Freud probleem. Zijn theorie (de
psychoanalyse) was niet wetenschappelijk onderbouwd  individuele patiënten en veralgemeende
die theorie

1.1 Historiek
Wortels liggen bij filosofie (studie van de geest/psyche) & neurologie:

 Geesteswetenschappelijk onderzoek: verklaringen
 Positief-wetenschappelijk onderzoek: predicties

 2 stromingen binnen de filosofie: Rationalisme: Descartes: lichaam & geest gescheiden 
Empirisme & associationisme: kennis a.d.h.v. onbevooroordeelde zintuigelijke kennis

 Behaviorisme: verbanden onderzoeken tussen stimuli & reacties (na WOII)
 Cognitieve psychologie: studie over hoe wij informatie verwerken

1. ONDERZOEK D. BEM – TOEKOMST VOORSPELLEN
2 afgedekte afbeeldingen – achter 1 van de 2 zit een erotische scene. Op toeval zou men in 50% van
de gevallen de erotische scene hebben. In dit geval hadden de proefpersonen in 53.1% van de
gevallen de erotische scene MAAR geen wetenschappelijke evidentie voor extra sensory perceptie

2. ONDERZOEK GOLDBERGER – PELLAGRA (ZIEKTE)
2 hypothesen met beide een correlationele evidentie:

1. Komt voor in arme landen want is een bacterie (micro-organisme)
2. Komt voor door insufficiënte voeding (veel koolhydraten & weinig proteïnen)

Hij probeerde zichzelf op verschillende manieren ziek te maken: lukte niet dus is geen bacterie want
ziekte niet overdraagbaar

Bewijs voor ongebalanceerd dieet als oorzaak: experiment in gevangenis:

 Controle groep: kreeg dieet niet en werd niet ziek
 Experimentele groep: kreeg dieet wel en werd wel ziek




1

,2. Onderzoek
2.1 Drie methodologische eisen voor wetenschappelijk onderzoek
1. Systematisch empirisme = waarnemen a.d.h.v. ervaring & observatie = empirisch bewijs
2. Publiek verifieerbare resultaten: repliceerbaarheid = andere moeten dezelfde resultaten
bekomen als ze dezelfde procedure toepassen
a. Peer review = proces waarbij kwaliteit wordt beoordeeld door collega’s
3. Theorieën, hypothesen & uitspraken moeten toetsbaar zijn  falsifieerbaarheid

2.2 Wetenschappelijke methode in vijf stappen
1. Hypothese ontwikkelen = uitspraak, afgeleid van een theorie, die resultaat voorspeld.
Hypothese & data spreken elkaar niet tegen? Relatie wordt bevestigd en wordt
wetenschappelijke wet (wel tegenspaak?  nieuwe theorie ontwikkelen)
2. Gecontroleerde test: randomisatie: toeval gebruiken voor aandieningsvolgorde
a. Onafhankelijke variabele wordt gemanipuleerd
3. Objectieve gegevens verzamelen: afhankelijke variabele = resultaat van de studie
4. Gegevens (statistisch) analyseren: zo hypothese aanhouden OF verwerpen
5. Publicatie, bekritiseren & replicatie van resultaten (peer review)

2.3 Types van psychologisch onderzoek
1. Naturalistische observatie = observatie in natuurlijke omgeving, MAAR kans dat participanten
gedrag aanpassen omwille van idee dat ze onderzocht worden
2. Geval studie (=case study): uitvoerige studie van 1 persoon/geval = nuttig maar niet
wetenschappelijke genoeg  generalisatie niet mogelijk
3. Interview = directe bevraging maar neutraliteit is belangrijk (geen suggestieve vragen).
Belangrijk = standaardisatie: iedereen op dezelfde manier met dezelfde vragen beïnvloeden
4. Survey = van een representatieve steekproef opinies verzamelen om beeld te krijgen van
grotere populatie. GERVAAR = WEIRD: westerse, educatie, industrialisatie, rijke,
demografische deelnemers
5. Psychologische tests: cognitieve tests (schoolvorderingen & intelligentie tests) EN
persoonlijkheids-/attitudetests (dubbelzinnige stimuli geven en zien wat de participanten
hierin zien)
a. Bv: rorschach-test (inktvlek), thematic appecertion test (foto voorleggen met vragen)
& szondi test (8 foto’s van mensen: 2 meest en 2 minst sympathieke mensen
uitkiezen)
b. Ook bv: stressbestendigheidstesten
c. Kwaliteit van zo’n test:
i. Standaardisatie: meet ik op dezelfde manier?
ii. Betrouwbaarheid: meet ik nauwkeurig? Correlatie test & zichzelf
iii. Validiteit: meet ik wat ik moet meten? Correlatie test & criterium
 Een betrouwbare test is niet perse valide
 Een valide test is betrouwbaar
6. Correlationele studie: verband tussen 2 variabelen  GEEN CAUSAAL VERBAND
a. Met correlatiecoëfficiënt r : r ligt tussen 0&1 of 0&-1
i. Negatief: negatief verband  -1 = perfect omgekeerd verband
ii. Positief: positief verband  1 = perfect lineair verbad
iii. r = 0  geen verband
iv. Hoe groter r, hoe sterker het verband


2

, 7. Experimenteel onderzoek: perfect om causale verbanden na te gaan: ingrijpen (manipulatie)
op variabele X en kijken wat dat doet met variabele X
a. Belangrijk:
i. Representatieve steekproef op toeval in 2 gelijke groepen verdelen
ii. Enigste verschil tussen de 2 groepen: de behandeling
iii. Data heeft probabilistische aard = nooit perfect betrouwbaar
iv. Interne validiteit: experiment goed uitgevoerd? Is er een causaal verband?
v. Externe/ ecologische validiteit: mogen we conclusies generaliseren naar
populatie?
b. Kritiek: methode = artificieel + personen vaak niet op toeval gekozen

2.4 Experimenteel onderzoek met 2 onafhankelijke variabelen met 2
niveaus:
A1 A2 Stap 1: algemeen gemiddelde berekenen = 20+20+20+20/4 = 20
B1 20 20
Stap 2: voor elk vakje effect berekenen = 20+20/2 – algemeen gem. (20) = 0
B2 20 20
 effect A1 = A2 OF effect B1 = B2  geen hoofd-effect in A OF B

Stap 3: interactie-effect? Voor elk vakje:

 Algemeen gem. + effect A1 + effect B1
 Algemeen gem. + effect A2 + effect B1
 Algemeen gem. + effect B2 + effect A2
 Algemeen gem. + effect B2 + effect A1

 indien al deze resultaten overeen komen met resultaten in de tabel  geen interactie-effect

OF: andere manier:

 Gemiddelde per vakje berekenen. GemA 1 = GemA2 en/of GemB1 = GemB2  geen
hoofdeffect in A en/of B
 Interactie-effect achterhalen: de 4 punten (coördinaten) in een grafiek weergeven:
o Lijnen parallel/ evenwijdig  geen interactie-effect
o Lijnen niet parallel  wel interactie-effect (gekruiste of niet-gekruiste
interactie)

3. ONDERZOEK: CASE STUDY WARRINGTON & SHALLICE – HERSENONTSTEKING
(VORM VAN HERPES) OOK NADIEN MET MCCARTHY
Zij ontdekten 2 soorten patiënten: dubbele dissociatie

1. Kennis niet-levende zaken in tact en verstoorde kennis van levende zaken = natuurlijke
dingen (W&S)
2. Kennis levende zaken in tact en verstoorde kennis van niet-levende zaken = artefacten
(W&M)

 2 verklaringen:

1. Informatie is domeinspecifiek en wordt op andere plaatsen in de hersenen bewaard
2. Uitval modaliteitspecifieke kennis:
a. Aantasting perceptuele kennis (hoe iets eruit ziet) heeft effect op semantische kennis
van natuurlijke dingen (dieren, planten, ook kennis over muziekinstrumenten)



3

, b. Aantasting functionele kennis (wat je ermee kan doen) heeft effect op semantische
kennis van artefacten (=kunstmatige zaken, ook kennis over lichaamsdelen)

4. ONDERZOEK: CORRELATIE STUDIE: CLAEYS ET AL. – METING
PERSOONLIJKHEIDSTREKKEN
5 persoonlijkheidstrekken meten op 3 manieren: vragenlijst, vrije zelfbeschrijving en 1-itemmethode
+ bevraging 5 gedragingen per persoonlijkheidstrek

 Onderlinge/ intercorrelatie van 3 methoden = 0.5-0.7 = de 3 methoden meter hetzelfde

 Correlatie tussen 3 methoden (eerder welke) & gedragscriteria = 0.15-0.3 = gedrag moeilijk te
voorspellen met die 3 methoden

Validiteit stijgt wanneer men de proefpersonen over zichzelf laten nadenken (a.d.h.v. vrije
zelfbeschrijving) en nadien de 2 andere methoden voorlegt

5. ONDERZOEK: CORRELATIE STUDIE: W. JAMES – GELUKSGEVOEL
Geluk hangt samen met 2 componenten (cognitieve (levenstevredenheid) en affectieve (emoties))

– onderzoek Kuppens, Realo & Diener: 10.000 proefpersonen uit 46 landen bevraagt omtrent de
relatie van die 2 componenten en geluk

Levenstevredenheid hangt af van:

 Positieve samenhang met positieve gevoelens (en negatieve samenhang met negatieve
gevoelens)
 Negatieve gevoelens (universeel onwenselijk) groter effect bij individualistische landen
 Positieve gevoelens (universeel wenselijk) groter effect bij landen met hogere zelfexpressie
 Nationale cultuur & waarden van de maatschappij

6. ONDERZOEK: (DUBBELBLIND) EXPERIMENT: KLEIN & HODGES – EMPATHIE BIJ
MANNEN
 Gevoelens/emoties van vrouw inschatten

 Controle groep: geen betaling
 Experimentele groep: wel betaling

 4 condities want ook nog indeling op geslacht: man/vrouw (2 onafhankelijke variabelen met 2
niveaus)

 Vrouwen hebben accuratere inschattingen = hoofdeffect variabele geslacht
 Correcte inschattingen groter bij betaalde condities = hoofdeffect betaling of niet
 Verschil tussen geslacht & de conditie = het interactie-effect
o Controle condities: groot verschil qua inschattingen tussen de geslachten
o Experimentele condities: geen verschil tussen de geslachten
o DUS: motivatie kan verschil tussen mannen & vrouwen wegwerken

7. ONDERZOEK: EXPERIMENT: EMILY ROSA – THERAPEUTIC TOUCH
Mensen genezen zonder ze aan te raken (energetisch veld te manipuleren) – experiment met 21
therapeuten.

 Emily houdt haar hand op toeval (links/rechts) boven handen van therapeuten
 Raden boven welk hand de hand van Emily zweeft.  Op toeval: 50% juist

4

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller lisadebeule. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $5.52. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

56880 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 15 years now

Start selling
$5.52
  • (0)
Add to cart
Added