Bewijsrecht
Literatuur
Hoofdstuk 1: inleiding tot het bewijs
In het burgerlijk geding zoekt de rechter in beginsel slechts naar de waarheid in zoverre partijen hem dit
vragen; dit is de zogenaamde formele waarheid. De burgerlijke rechter is in dit opzicht lijdelijk. Niet of
niet voldoende betwiste feiten moet de rechter blijkens art. 149 lid 1 Rv als vaststaand beschouwen. De
lijdelijkheid van de rechter betreft in wezen de aanvang, de omvang en de beëindiging van het geding;
dit is aan partijen overgelaten. De wet geeft geen uitsluitsel omtrent de vraag, op welke wijze bewijzen
in burgerlijke zaken moet worden gedefinieerd.
De procespartij is ‘dominus litis’; zij bepaalt de aanleg en de omvang van het geding. Artikel 149 lid 1
Rv vormt de algemene weerslag van het geldende beginsel van de partijautonomie ofwel van het
daarmee corresponderende beginsel van de lijdelijkheid van de rechter. Dit is vastgelegd in artikel 24
Rv. Dit geldt ook in hoger beroep en in cassatie. Partijen bepalen of er zal worden geprocedeerd en
waarover zal worden geprocedeerd, in hoeverre een procedure tussentijds wordt beëindigd, dan wel een
poging gedaan zal worden een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak te doen herroepen.
De daarmee samenhangende lijdelijkheid van de rechter vloeit onder meer voort uit artikel 25 Rv.
In burgerlijke zaken zal de uitspraak van de rechter als uitgangspunt hebben datgene wat door de eiser
is gesteld. De rechter mag eiser niet meer toewijzen dan hij heeft gevorderd, hij mag niet ‘ultra petita’
gaan. In verschillend opzicht is de burgerlijke rechter niet tot lijdelijkheid gedwongen maar is actief
ingrijpen hem voorgeschreven. De rechter moet rechtspreken en mag niet weigeren te beslissen (art. 26
Rv).
Het waarheidsonderzoek door de rechter in een contentieus geding (wordt meestal ingeleid met een
dagvaarding) beperkt zich tot de stellingen van partijen, die beslissend zijn voor de beoordeling van de
rechtsbetrekking in geschil. Indien het een zaak is waar openbare orde een rol speelt kan de rechter ook
ambtshalve naar andere dan ten processe gestelde feiten en omstandigheden een onderzoek instellen.
Artikel 25 Rv bevat tevens een verbod om ambtshalve de feitelijke grondslag van het geding aan te
vullen (negatieve opdracht). Rechtsgronden zijn te regelen van objectief recht. Er zijn enkele
rechtsgronden die de rechter niet mag aanvullen. Deze noemt men rechtsmiddelen in de zin van
middelen tot handhaving van zijn recht. Bijvoorbeeld: verjaring (art. 3:322 BW), het gezag van gewijsde
(art. 236 lid 3 Rv), de relatieve onbevoegdheid van de rechtbank (art. 110 Rv) en een arbitraal beding
(art. 1022 Rv).
Geschillen duiden op eigenlijke rechtspraak of contentieuze jurisdictie. Daarnaast heeft de rechter nog
de taak die meer op het terrein van de uitvoerende macht ligt. Het gaat daarbij om zaken die met een
verzoekschrift worden ingeleid. Het betreft zaken niet strekkende tot bepaling van een rechtsbetrekking
tussen partijen in geschil. Dit wordt oneigenlijke rechtspraak of ‘voluntaire jurisdictie’ genoemd. Bij
behandeling van het bewijsrecht hebben wij voornamelijk te maken met de eigenlijke rechtspraak. De
regels van bewijsrecht zijn in beginsel geschreven met het oog op de contentieuze rechtspraak.
Sprekende over partij in het procesrecht doelen wij op procespartij. In beginsel hebben personen de
bevoegdheid om in een civiele procedure als procespartij op te treden. De materiële procespartij is hij
om wiens belangen het in het geding gaat (=het subject van de rechtsbetrekking in geschil). De formele
procespartij is hij die in het proces optreedt of op wiens naam de procedure wordt gevoerd.
Rechtspersonen, de privaatrechtelijke en de publiekrechtelijke zijn in de procedurele zin zowel materiële
als formele procespartij. De procedure door of tegen een rechtspersoon wordt op naam van deze
rechtspersoon gevoerd. Gewoonlijk doelt de wet, wanneer zij over partij spreekt dan ook op de partij in
formele zin. Soms brengt de logica mee dat de partij in materiële zin bedoeld is of althans mede bedoeld
is.
1
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller moniekmutsaers. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.89. You're not tied to anything after your purchase.