Hoofdstuk 10: Tijd van televisie en computer (1950-heden)
10.1 2020: Wetenschap & Technologie moet geïntegreerd zijn in curriculum van basisscholen.
Onderzoekend en ontwerpend leren is uitgangspunt. 3 subvaardigheden:
1. Onderzoeks- en ontwerpmateriaal en – instrumenten, gereedschap en apparatuur gebruiken.
2. Modellen ontwikkelen en gebruiken
3. Waarderen en oordelen.
Denkwijzen:
1. Causaal denken in oorzaak-gevolg
2. Denken in continuïteit en verandering
3. Systeemdenken
4. Perspectivistisch denken
5. Patronen herkennen en ordenen
6. Denken in schaalniveau
7. Denken in kringlopen
8. Denken in structuur-functierelaties
Geschiedenis inzetten bij W&T onderwijs is erg belangrijk en geschikt.
Een nieuwsgierige en onderzoekende houding meten is lastig. Zes aspecten van een wetenschappelijke
onderzoekende houding worden onderscheiden:
1. Wil om te begrijpen
2. Wil om te bereiken
3. Wil om te delen
4. Wil om kritisch te zijn
5. Wil om vernieuwend te zijn
6. Wil om te weten
Laat kinderen in huid van beroepen als archeoloog en historicus kruipen om ‘feiten’ van geschiedenis te
checken. Je kan de nieuwsgierige houding stimuleren door onderzoek te doen naar de eigen
familiegeschiedenis. (ideeën: zie p. 284-287).
10.2
Sociaal economische ontwikkelingen
Door de Marshallhulp veranderde de economie na WOII sterk. Mensen gingen meer werken in de
industrie, waardoor er verstedelijking plaatsvond. Dat veroorzaakte culturele veranderingen.
Tijdens de wederopbouw waren de lonen laag, zodat bedrijven de winst konden investeren. Midden in de
opbouw kwam de watersnoodramp (1953). In 1958 werd de PvdA in de coalitie ingeruild voor de VVD.
Kabinet Drees viel. Er werd de keuze gemaakt om mee bestedingsruimte voor de werknemer te geven.
Men kreeg meer loon, kortere werkweek, meer vakantie, verhoging van uitkeringen en betere
onderwijsmogelijkheden. Er werd ook een deel besteed aan hulp aan buitenland (ontwikkelingshulp). In
1964 werd de geleide loonpolitiek afgeschaft. Jaren 60 begon een welvaartsperiode. Er was veel arbeid
nodig, we hadden gastarbeiders nodig. Hierdoor ontstond een multiculturele samenleving. Sommige
bedrijven verplaatsten hun productieafdelingen naar lagelonenlanden. Rotterdamse haven werd steeds
groter door import en export. In 1959 werden gasvelden gevonden in Groningen. Groeiende economie
had effect op milieu: veel vervuiling.
Verdiende geld in jaren 50 + 60 werd gestopt in het opbouwen van een verzorgingsstaat. De individuele
burger werd onafhankelijk gemaakt van liefdadigheid of bedeling.
Woningnood bleef een aanhoudend probleem. Mensen wilde steeds jonger op zichzelf met weinig
mensen wonen, terwijl de bevolking bleef groeien. Daarom werden flats gebouwd. Maar ook
, eengezinswoningen. Mensen kochten vaker een huis. Na de oorlog woonden niet alle mensen meer op
loop- of fietsafstand van hun werk. Er werden nieuwe buitenwijken gebouwd; VINEX-locaties (Vierde Nota
Ruimtelijke Ordening Extra).
In de Flevopolder werden nieuwe steden gebouwd: Almere + Lelystad. In andere delen van NL groeiden
dorpen aan steden vast: agglomeraties.
Woningen op het platteland werden in jaren ’50 aangesloten op riolering, gas en elektriciteit. Vanaf 1970
ging het platteland verstedelijken omdat 1) ze forensengemeenten van voorsteden werden en 2) sommige
plattelandsgemeenten aangewezen werden als groeigemeenten.
Kinderen die naar de middelbare school gingen kregen vaak een fiets cadeau. Een rijk bezit in jaren ’50
was de bromfiets. Het aantal autobezitters nam sterk toe vanaf 1960.
Voordelen: economische groei voor automobielbranche, wegenbouw, aanleg en uitbating van
benzinestations en secundaire voorzieningen (wegrestaurants).
Nadelen:
- uitstoot van gassen zorgt voor verzuren van natuur.
- Aanleg van wegen gaat ten koste van de natuur.
- Files.
Oplossingen: carpoolen en elektrische auto’s en -fietsen. Thuiswerken stimuleren.
OV: door toename van auto, nam het aantal treinreizigers af. Na oliecrisis van 1973 steeg het tot het
niveau van 1963. Na 1989 nam het erg toe door de verstrekking van de ov-kaart aan alle studenten.
Nederland werd steeds luxer. Men wende eraan: consumptiemaatschappij. Negatieve gevolgen:
- Milieu aantasting door industrialisatie.
- Verspilling door overconsumptie: overgewicht + weggooien van voedsel
- Aantasting van oude sociaal-culturele structuren. Afname sociale cohesie.
- Ontkerkelijking
- Ontzuiling
Cultureel-politieke veranderingen in Nederland
Ontzuiling
NL was tot in 1960 verzuild: maatschappij was verdeeld op basis van geloofsovertuiging of
maatschappelijke opvattingen. Vier hoofdzuilen: katholiek; protestants-christelijk, socialistisch, liberaal.
Geen groep of partij bezat de meerderheid, dus er moest overlegd worden.
Er kwamen steeds meer protesten, waarbij jongeren voorop liepen. ZE voelden zicht niet meer gebonden
aan de stroming van hun ouders. Dit uitte zij door afwijkende kleding, haardracht, taal en muziek. In jaren
’60 werd dit onderdrukt door politie-inzet. Politieke partijen namen deel van de nieuwe
democratiseringsideeën over. Dit zorgde voor verandering in de traditionele politiek. De maatschappij
werd steeds vrijer en losser.
Vanaf 1955 ontstond jeugdcultuur. Kind-zijn was norm, en jong-zijn (en blijven) ideaal (ook voor
volwassenen). Je merkte het in de kleding en sport en spel. Er was meer aandacht en ruimte voor de
wereld van het kind. De volgende factoren waren belangrijk bij de geleidelijke verandering:
- Naoorlogse geboortegolf: veel jonge mensen
- Jongeren gingen langer naar school, dus hun jeugd duurde langer
- Jeugd had meer geld. Het was een interessante doelgroep voor commercie. Jeugd werd in jaren
’60 tieners genoemd.
Er waren steeds wisselende jeugdculturen vanaf de jaren ’60. Dat merkte je vooral in de muziek en mode.
In jaren ’70 en ’80 was de maatschappelijke betrokkenheid van de jeugd groot. Jeugd demonstreerde en
protesteerde veel. In het midden van jaren ’80 nam de direct politiek-maatschappelijke betrokkenheid af.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller joellespijkerman. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.04. You're not tied to anything after your purchase.