Goede samenvatting: gedetailleerd, bevat nuttige grafieken/tabellen/overzichten en is een mooie doorlopende tekst, waarin belangrijke begrippen staan dik gedrukt. Uitgebreide behandeling van de stof in duidelijke en begrijpbare taal.
De Industrie
Een productieonderneming
Alle andere ondernemingen die tot nu toe aan bod zijn gekomen in het vak M&O zijn
handelsondernemingen, in deze lesbrief komt echter een productieonderneming aan
bod wat inhoudt dat deze geen voorraden inkoopt, maar grondstoffen inkoopt en
deze omzet tot voorraden. Oftewel de input (grondstoffen) verschilt van de output
(voorraden).
Het productieproces brengt kosten met zich mee, aan de hand van deze kosten kan
men de kostprijs bepalen van een product en hiermee dus uiteindelijk ook de
verkoopprijs. We maken bij de kostprijs gebruik van de categoriale kostenindeling
in plaats van de functionele kostenindeling die in de eenmanszaken aan bod
kwam.
De categoriale kostenindeling is als volgt:
Kosten van vermogen
Kosten van grond
Kosten van arbeid
Kosten van diensten van derden
Inkoopwaarde van verkochte producten
Kosten van duurzame productiemiddelen
Kostprijsverhogende belasting
De inkoopwaarde van verkochte producten komt bij productieondernemingen niet
voor gezien het feit dat deze zelf hun voorraden maken, deze wordt dan ook
vervangen door de kosten van grond- en hulpstoffen. Verwar dit niet met de
inkoop van grond- en hulpstoffen aangezien dit geen kosten zijn, pas als men met de
stoffen gaat fabriceren is er sprake van kosten. Zie de grondstoffen voorraad maar
als volgt:
𝑁𝑖𝑒𝑢𝑤𝑒 𝑣𝑜𝑜𝑟𝑟𝑎𝑎𝑑 = 𝑜𝑢𝑑𝑒 𝑣𝑜𝑜𝑟𝑟𝑎𝑎𝑑 + 𝑖𝑛𝑘𝑜𝑜𝑝 𝑔𝑟𝑜𝑛𝑑𝑠𝑡𝑜𝑓𝑓𝑒𝑛 − 𝑘𝑜𝑠𝑡𝑒𝑛 𝑔𝑟𝑜𝑛𝑑𝑠𝑡𝑜𝑓𝑓𝑒𝑛𝑣𝑒𝑟𝑏𝑟𝑢𝑖𝑘
De nieuwe- en oude voorraad is in deze formule de grondstoffenvoorraad en dus niet
de producten voorraad. De kosten grondstoffen verbruik zijn ook weer onder te
verdelen in:
Interest kosten (de voorraad moet immers met vermogen bekostigd worden)
Voorraadkosten
o Bewaarkosten
o Bestelkosten
Let op! Afval wat overblijft bij productie en wat ook nog verkocht kan worden wordt
afgehaald van de kosten.
,Interest kosten
We krijgen in deze lesbrief ook te maken met interest kosten over geïnvesteerd
vermogen. Dit zijn de opofferingskosten die gemaakt zijn bij het investeren in een
bedrijf om bijvoorbeeld activa aan te schaffen. Men rekent in feite dus uit wat men
verdiend had als men dit geld in de kapitaalmarkt had gestoken in plaats van in deze
productiemiddelen.
De interestkosten worden dan ook berekend door het rentepercentage op de
kapitaalmarkt te vermenigvuldigen met het gemiddeld geïnvesteerd vermogen. Het
gemiddeld geïnvesteerd vermogen is de gemiddelde waarde van het productiemiddel
gedurende diens economische levensduur. De formule om dit te bereken is als volgt:
𝑎𝑎𝑛𝑠𝑐ℎ𝑎𝑓𝑝𝑟𝑖𝑗𝑠 (𝑖𝑛𝑐𝑙𝑢𝑠𝑖𝑒𝑓 𝑖𝑛𝑠𝑡𝑎𝑙𝑙𝑎𝑡𝑖𝑒𝑘𝑜𝑠𝑡𝑒𝑛) + 𝑟𝑒𝑠𝑡𝑤𝑎𝑎𝑟𝑑𝑒
𝑔𝑒𝑚𝑖𝑑𝑑𝑒𝑙𝑑 𝑔𝑒ï𝑛𝑣𝑒𝑠𝑡𝑒𝑒𝑟𝑑 𝑣𝑒𝑟𝑚𝑜𝑔𝑒𝑛 =
2
Deze gedeeld door twee geldt net zoals bij de NV wederom als de waarde gelijkmatig
over een periode afneemt.
Kostprijs
Bij het bereken van de kostprijs hanteren we de variabele kosten en constante
kosten. Variabel houdt in dat ze afhangen van de afzet en constant houdt in dat ze
niet afhangen van de afzet. De variabele kosten worden ook wel eens de
bezettingskosten genoemd en de constante kosten ook wel een de
capaciteitskosten.
Wanneer een bedrijf de kostprijs wil uitrekenen kijkt het in feite naar hoeveel kosten
er per product gemaakt worden. Bij de variabele kosten is dit altijd hetzelfde maar bij
de constante kosten niet. Omdat een bedrijf het niet wenselijk vindt om bij elke
verschillende productieomvang te maken te krijgen met een andere kostprijs worden
de variabele kosten en de constante kosten elk over een ander soort
productieomvang verdeelt.
De constante kosten (C) verdeelt men over de normale productie (Np), dit is
hoeveel een onderneming bij een normale bezetting van de productiecapaciteit kan
produceren, en maakt dus ook dat de uitkomst altijd constant zal zijn. De variabele
kosten (V) worden verdeeld over de begrote productie (Bp), oftewel hoeveel men
verwacht te produceren. De formule komt er dan ook als volgt uit te zien:
𝑉 𝐶
𝑘𝑜𝑠𝑡𝑝𝑟𝑖𝑗𝑠 = +
𝐵𝑝 𝑁𝑝
Omdat alle kosten in deze kostprijs verwerkt zitten spreekt men ook wel van de
integrale kostprijs. Men stuit echter wel op een probleem. Namelijk dit geeft geen
goede afspiegeling van de werkelijkheid omdat de constante kosten in de kostprijs
afwijken van wat ze in werkelijkheid zijn (mits Np Bp). Om dit bij de berekening van
de nettowinst te corrigeren gebruikt men het bezettingsresultaat. De formule voor
het bezettingsresultaat luidt:
𝐶
𝐵𝑒𝑧𝑒𝑡𝑡𝑖𝑛𝑔𝑠𝑟𝑒𝑠𝑢𝑙𝑡𝑎𝑎𝑡 = (𝐵𝑝 − 𝑁𝑝)
𝑁𝑝
1
, Het bezettingsresultaat geeft dus in feite weer hoeveel kosten er te weinig of te veel
zijn doorberekend in het verkoopresultaat en corrigeert deze dan. Over de
berekening van de nettowinst met het bezettingsresultaat volgt later meer.
Als het bezettingsresultaat negatief is is er sprake van een bezettingsverlies wat
inhoudt dat men minder produceert dan men bij een normaal bezette
productiecapaciteit had kunnen doen, er is dus sprake van onderbezetting. Bij een
positief bezettingsresultaat is dit precies andersom en produceert men in theorie
meer dan dat men bij normale bezetting kan doen, er is dus sprake van
overbezetting. Echter is het zo dat dit inhoudt dat bij een negatief resultaat de
voorraden toenemen en bij een positief resultaat de voorraden afnemen. Bij een
resultaat van nul is de begrote productie net zo groot als de normale productie en is
er dus sprake van volledige bezetting.
Voorcalculatie en nacalculatie
We kunnen nu het verkoopresultaat en het bezettingsresultaat gaan gebruiken om de
voorcalculatorische/nacalculatorishe nettowinst te berekenen. Dit kan op twee
manieren.
De verwacht afzet verkoopprijs is in feite de verwachte omzet. Het verkoopresultaat
wordt ook wel het transactieresultaat genoemd en het bezettingsresultaat wordt ook
wel het verwacht begrotingsresultaat.
Het bezettingsresultaat wordt ook wel het gerealiseerd budgetresultaat. De
Werkelijke afzet kostprijs zijn in feite ook gewoon de toegestane kosten Verder
hanteert men voor het bezettingsresultaat natuurlijk bij de nacalculatie niet de
begrote productie (Bp) maar de werkelijke productie (Wp), de formule ziet er dan als
volgt uit:
2
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller rubententhije. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.92. You're not tied to anything after your purchase.