Verouderingsepidemiologie en semeiologie ....................................................................................................... 3
1. Waarom verwacht men dat de vergrijzing van de Belgische bevolking in 2040 zal stagneren? ................ 3
2. Welke factoren voorspellen mortaliteit bij oudere personen? ................................................................. 4
3. Wat is het verschil tussen veroudering en ziekte? .................................................................................... 5
4. Geef een algemene biologische definitie van het verouderingsproces. .................................................... 6
Frailty .................................................................................................................................................................. 8
1. Bespreek het concept frailty. ...................................................................................................................... 8
2. Leg uit waarom heupfractuurpatiënten typisch kwetsbare ouderen zijn. .............................................. 10
3. Hoe wordt frailty operationeel gedefinieerd? .......................................................................................... 11
4. Waaruit bestaat de behandeling van frailty? ........................................................................................... 12
Sarcopenie......................................................................................................................................................... 14
1. Bespreek het concept sarcopenie en de operationele definitie van sarcopenie. .................................... 14
2. Bespreek de behandeling van sarcopenie. .............................................................................................. 15
Geriatrische syndromen .................................................................................................................................... 16
Wat zijn de kenmerken van een geriatrische patiënt? ................................................................................ 16
Wat is comprehensive geriatric assessment (definitie, doelstelling, opbouw)? ......................................... 17
Wat is een geriatrisch syndroom? Illustreer je antwoord aan de hand van een voorbeeld. ....................... 18
Wat zijn de doelstelling en de belangrijkste onderdelen van het KB over het zorgprogramma voor de
geriatrische patiënt? .................................................................................................................................... 19
Osteoporose ...................................................................................................................................................... 20
Waarom vormen calcium en vitamine D de basispreventie tegen fracturen bij ouderen en welke
voorwaarden moeten vervuld zijn om met calcium en vitamine D ook daadwerkelijk de kans op fracturen
te verminderen? .......................................................................................................................................... 20
Hoe wordt bij ouderen de diagnose van osteoporose gesteld? .................................................................. 21
Wat is er medicamenteus mogelijk in de behandeling van osteoporose buiten calcium en vitamine D? .. 22
Hoe ontstaat osteoporose bij ouderen? ...................................................................................................... 23
Ondervoeding.................................................................................................................................................... 24
Hoe definieer je ondervoeding en wat zijn de oorzaken van ondervoeding bij ouderen? .......................... 24
Bespreek energiebehoefte, energie-inname en -verbruik bij de oudere persoon. ..................................... 26
Bespreek de eiwitbehoefte, eiwitinname en het effect van eiwitsupplementen bij de oudere persoon. .. 27
Met welke criteria wordt bij ouderen de diagnose en de ernst van ondervoeding vastgesteld? Bespreek
deze. ............................................................................................................................................................ 28
Waaruit bestaat het nutritioneel onderzoek bij ouderen met ongewild gewichtsverlies en wat zijn de
gevolgen van ongewild gewichtsverlies? ..................................................................................................... 29
Bespreek de orale voeding en de sondevoeding in de behandeling van ondervoeding bij de oudere
persoon. ....................................................................................................................................................... 30
Bespreek parenterale voeding in de behandeling van ondervoeding bij de oudere persoon. .................... 32
Vallen ................................................................................................................................................................ 33
1. Bespreek de mogelijke gevolgen van een val voor een thuiswonende oudere. ...................................... 33
2. Welke zijn de voornaamste oorzaken van een val? ................................................................................. 34
3. Welke strategieën voor valpreventie ken je? Leg uit. .............................................................................. 36
1
, 4. Welke risicofactoren ga je evalueren bij een thuiswonende oudere na een val? ................................... 37
5. Welke interventies maken eventueel deel uit van de secundaire valpreventie? .................................... 39
Duizeligheid en syncope .................................................................................................................................... 41
Bespreek de kliniek (definitie, symptomen, diagnose, behandeling) van benigne paroxysmale
positieduizeligheid). ..................................................................................................................................... 41
Welke zijn de oorzaken van vertigo? Geef definitie, en hoe kun je deze oorzaken met anamnese en
klinisch onderzoek van elkaar onderscheiden? ........................................................................................... 43
Bespreek de kliniek (oorzaken, symptomen, diagnose en behandeling) bij de syncope van cardiale origine.
...................................................................................................................................................................... 45
Bespreek de kliniek (oorzaken, symptomen, diagnose en behandeling) van de syncope door orthostatische
hypotensie. .................................................................................................................................................. 46
Bespreek de kliniek (oorzaken, symptomen, diagnose en behandeling) van de vasovagale syncope en sinus
caroticus hypersensitiviteit. ......................................................................................................................... 47
Delier ................................................................................................................................................................. 48
1. Bespreek de diagnose en klinische symptomen van het delirium. .......................................................... 48
2. Bespreek de risicofactoren en uitlokkende factoren van het delirium. ................................................... 49
3. Bespreek de preventieve maatregelen in de behandeling van het delirium. ........................................... 50
4. Bespreek de farmacologische behandeling van het delirium. .................................................................. 51
Infecties ............................................................................................................................................................. 52
1. Welke factoren dragen bij tot de verhoogde vatbaarheid voor infecties bij oudere personen? ............. 52
2. Hoe presenteren infecties zich bij ouderen en geef een voorbeeld? ....................................................... 53
3. Wat zijn de risicofactoren voor aspiratie en wat is een aspiratiepneumonie?......................................... 54
4. Welke vaccins worden aanbevolen bij ouderen? Waartegen beschermen deze vaccins? ....................... 55
Farmacologiel ................................................................................................................................................... 56
1. Welke farmacodynamische en farmacokinetische veranderingen bij oudere personen spelen een rol bij
het ontstaan van medicatiebijwerkingen? ................................................................................................... 56
2. Hoe kan je polyfarmacie bij ouderen evalueren? ..................................................................................... 58
3. Hoe kan je therapietrouw bij oudere personen bevorderen? .................................................................. 60
Levenseinde en zorgplanning bij kwetsbare ouderen ....................................................................................... 61
1. Wat is vroegtijdige zorgplanning en welke zijn de vier opeenvolgende stappen in het proces van
vroegtijdige zorgplanning (korte omschrijving van elke stap, de betrokkenen en het belang ervan)? ........ 61
2. Beschrijf de 4 levenseindetrajecten (geef ook een voorbeeld en schets het tijdsverloop in een grafiek)
en leg uit (zonder grafiek) waarom ouderen bij opeenvolgende ziekteopstoten vaak progressief
achteruitgaan. .............................................................................................................................................. 63
3. Leg het verschil uit tussen een positieve en een negatieve wilsverklaring en geef een voorbeeld van elk
(met de vermelding van hoe de wilsverklaring opgesteld dient te worden, waar die bewaard wordt en
hoelang die geldig blijft). .............................................................................................................................. 65
4. Wat is de uitkomst van reanimatie bij 70-plussers en welke factoren bepalen het succes van een
reanimatie? Wat is de betekenis van de DNR 0, 1, 2 en 3 code en is de registratie definitief? ................... 66
5. Euthanasie kan in België gevraagd worden bij ondraaglijk fysiek lijden, ondraaglijk psychisch lijden en bij
een onomkeerbaar coma. Vergelijk deze 3 op volgende vlakken: In welke klinische omstandigheden is het
euthanasieverzoek geldig? Hoe gebeurt het euthanasieverzoek? Is er een standaarddocument voor het
verzoek? Hoeveel artsen buigen zich over het verzoek, aan welke voorwaarden moeten deze artsen
voldoen en wat is hun rol? ........................................................................................................................... 67
2
,VEROUDERINGSEPIDEMIOLOGIE EN SEMEIOLOGIE
1. WAAROM VERWACHT MEN DAT DE VERGRIJZING VAN DE BELGISCHE BEVOLKING IN
2040 ZAL STAGNEREN?
• Vnl 67+ nemen toe in (procentueel meer dan andere leeftijdsgroepen)
• Tegen 2060
o 60% meer 65+
o Verdubbelingen 80+
o Oudste ouderen nemen vnl to
o = vergrijzing en verzilveren
• Babyboom na WOII -> nu meest van al 50j
o Invloed van babyboom zal in 2060 verdwenen zijn
3
,2. WELKE FACTOREN VOORSPELLEN MORTALITEIT BIJ OUDERE PERSONEN?
• Factoren hebben een cumulatief effect op mortaliteit
• Onveranderlijke factoren
O Leeftijd
O Geslacht
§ Gemiddelde levensverwachting bij V ongeveer 4,5j hoger dan bij M
• Veranderlijke factoren
O Comorbiditeit
§ = aanwezigheid van meerdere chronische aandoeningen
§ Vb: hypertensie, hypercholesterolemie, diabetes, obesitas …
§ Levensverwachting is gecorreleerd met aantal comorbiditeiten
§ Gemiddeld -1,8j van de levensverwachting per comorbiditeit
§ Meer multimorbiditeit bij lagere SES
O Functionaliteit (zelfredzaamheid)
§ Belangrijke factor
§ Ouder worden -> mensen worden meer zorgafhankelijk
§ Maximale functionaliteit en reserve opgebouw op 30j, daarna gaan
orgaansystemen achteruit
§ Gemiddeld begint functionaliteit achteruit te gaan va 75j
§ Achteruitgang van functionaliteit is niet bij iedereen dezelfde
§ Tot 30j: iedereen heeft ongeveer dezelfde functionaliteit, weinig
interindividuele verschillen
§ Daarna wordt ‘gap’ van functionaliteit tussen leeftijdsgenoten steeds
groter -> heel duidelijk verschil tussen actieve en zorgafhankelijke
patiënt
§ Vb spiermassa en spierkracht vermindert = sarcopenie
§ Maximale reserve en minimale reserve
§ Comorbiditeit uit zich meer bij kwetsbare mensen -> complexere zorg
§ Functionaliteit bepaalt vaak behandelstrategie vb opereren bij fitte pt vs
palliatief beleid bij heel kwetsbare pt
§ 10j overlevingsverschil tussen meest kwetsbare en meer functionele patiënten
§ Preventie -> mensen zoveel motiveren om zelfstandig te zijn, te bewegen om
spierkracht te verbeteren
4
,3. WAT IS HET VERSCHIL TUSSEN VEROUDERING EN ZIEKTE?
Verouderen
• Verandering biochemische samenstelling weefsels -> progressieve opstapeling, slijtage
• Progressieve deterioratie fysiologische processen
o Veranderingen van homeostase
o Gedaalde reserve
o Verminderde functies
o Meer frailty
• Verminderd adaptatievermogen aan omgevingsfactoren
• Verhoogde vatbaarheid voor ziekten
• Toenemende mortaliteit na maturatiefase
• Kenmerken verouderen
O Progressief
O Algemeen: elk orgaan en elke functie
O Intrinsiek: gestuurd door 1 of meerdere interne klokken waarvan de informatie
genetisch opgeslaan is
O Onomkeerbaar
• Evolutie verouderen
O Geboren met gemiddelde functie die progressief toeneemt = pre-development fase
tot een zekere leeftijd
O Plateaufase
O Daarna terug afname van van die gemiddelde functie = post-development fase
§ Tot onder bepaalde grens die adequaat functioneren sterk bemoeilijkt en
later niet meer toelaat
§ Daling van homeostase -> kans op ziekte en uiteindelijk sterfte neemt
progressief toe
• Componenten
O Primaire, endogene component: genetisch, voorlopig niet te beïnvloeden
O Secundaire, exogene component: belang van lifestyle, omgevingsfactoren, deels
beinvloedbaar
• à verouderen leidt in loop van leven tot functievermindering, toenemende kwetsbaarheid
en uiteindelijk sterfte
Ziekte
• Niet algemeen
• Niet in elk individue op gelijkaardige wijze
• Ook op jonge leeftijd
• Niet altijd onomkeerbaar
• Meestal uitlokkende interne/externe oorzaak
• Kan genezen
• Leert ons niets over verouderen
5
, 4. GEEF EEN ALGEMENE BIOLOGISCHE DEFINITIE VAN HET VEROUDERINGSPROCES.
• Cellen zijn geprogrammeerd om te verouderen na een bepaalde tijd
• Verandering genen, autocriene pw
2. schade theorieen
• Veroudering door schade aan weefsels
• Metabolisme en energie die je verbrand bepaalt leeftijd
O Verklaring wrm dieren met laag metabolisme langer leven
• Schade treedt op in de tijd -> stapelt zich op -> cel gaat minder functioneren
O Oxidatieve stress: verbranden van energie -> mictochondria genereregn vrije
radicalen -> aantasting genetisch materiaal -> celverouderingen, afremmen celgroei,
ev. celdood
• Telomeren theorie: bij elke celdeling korten die in -> uiteindelijk gaat cel dood
• The cross linking/glycolation hypothesis
O Glycolytion van eiwitten -> productie AGEs
O Vb Alzheimer ontstaat door samenklitten tot beta-amyloïd
• Achteruitgang van DNA reparatiemechanismen -> celdood
• Neuroendocriene pathways
6
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Gnkkuleuven. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $12.86. You're not tied to anything after your purchase.