FILMPJE
De invloed van genen op gedrag wordt ook sterk beïnvloed door omgeving
Genen: iets wat codeert voor een eiwit. Nanometerniveau
Ziekte van Huntington: (CAG) 40x achter elkaar abnormale variant van eiwit Huntington,
verslechterde motoriek op latere leeftijd.
Translatie Transcriptie Proteïne
Chromosoom: 23 pp, 2 allelen die vaak (bijna) identiek
Chromosoom x: MAO A
MAO A low = slecht werkend enzym, kwetsbaar voor agressie
MAO A high= goed werkend enzym, beschermt tegen agressie
COLLEGE 1
Helmholtz: reactietijden sneller als ze dichter bij de hersenen zitten
Donders: reactietijden sneller als je minder in je geheugen moet graaien.
Klassiek conditioneren: ongeconditioneerde stimulus geconditioneerd maken.
Operant of instrumenteel conditioneren: leren als gevolg van gedrag wat beloond wordt.
Reinforcement (bekrachtiging)
Zonder de slechte nurture heeft de nature ook geen invloed op het gedrag. Bijna altijd
hangen de twee samen.
COLLEGE 2
Sex linkend: x chromosoom
Sex limited: alle chromosomen
Epigenetica: langdurige verandering in de aflezing van DNA.
Promotor eiwit: een stuk wat dient als schakelaar en niet codeert voor een eiwit. Wordt het
gen afgelezen ja of nee.
Door ervaring bindt een methyl groep aan promotor waardoor RNA niet kan koppelen
(methylering)
Acetylering: andersom, juist leesbaar maken
Evolutie:
Door mutaties of soortvorming (gescheiden gebieden).
Darwin heeft niet de evolutie uitgevonden maar mutaties, het doorgeven van genen en het
fittest principe.
Mutaties= een erfelijke verandering in een DNA-molecuul.
deletie (tussen uit), puntmutatie (basen veranderingen), repeats (herhaling).
,Self recognition test; niet alle dieren maar meer dan mensen kunnen zichzelf herkennen.
Mutaties random
Natuurlijke selectie niet random
HERSENPOTENTIALEN
Elektro-encefalogram (EEG) of met een microscopische pin (spikes)
Visuele cortex achter in de hersenen geven signalen door d.m.v. neuronen naar de ogen.
Neuronen: in en output, ze communiceren met elkaar d.m.v.:
Axonen met uitgerekte (output), dendrieten dichter op cel (input). Soma is het lichaam
(allebei maar meer input).
Neuronen zijn een buis met daaromheen ionen (na+). Veel meer buiten dan binnen in buis
potentiaalverschil = Rustpotentiaal (-70mv) Binnen- en buitenkant worden gescheiden
door een membraan.
Concentratie gradiënt: waar veel deeltjes zitten gaan naar waar minder deeltjes zitten.
Neurotransmissie= het mechanisme waardoor kanalen opengaan. Reactie met receptor
waardoor poorten opengaan.
Zodra de poorten opengaan de deeltjes bewegen en wordt de rustpotentiaal dichter bij de
0: Depolarisatie. Door neurotransmitter.
Depolarisatie: het minder min worden van de lading
Hyperdepolarisatie: het meer min worden van de lading
Natrium kalium pomp: continue na naar buiten en k naar binnen. Concentratie gradiënt.
Als er genoeg depolarisaties zijn ontstaat een actiepotentiaal. Is het signaal van visueel
neuron naar het volgende motor-neuron voldoende depolarisatie in motor neuron
ruggenmerg (neuron c) signaal naar spier.
Rustpotentiaal concentratie gradiënt neurotransmissie depolarisatie
actiepotentiaal. En tussendoor de natrium kalium pomp.
Guillain-Barré syndroom: overmatige reactie van immuunsysteem op virusinfectie waar
door ze axonen gaan aanvallen geneest als infectie (ALS niet).
COLLEGE 3
EPSP: excitatory, verhoogd de kans op depolarisatie. Dendriet.
Ipsp: inhibirent, verlaagd de kans op depolarisatie. Dendriet.
Axon Heuvel= Hillock
Concentratie gradiënt: van hoog naar lage concentratie
Elektrische gradiënt: aantrekking van tegengestelde lading bij potentiaalverschil.
,Na kanalen heten sodium, k kanalen heten potassium en liggen op de axonheuvel en axon.
Voltage-gated: potentiaalverschil over het membraan.
Potentiaal gevoelige kanalen (na): dicht, open, of bolletje
Eerst de na kanalen (na in de cel) tot een positieve lading binnen cel, dan balletje op de top
van spike waardoor na kanalen even onbruikbaar zijn, daarna de k kanalen (k uit de cel)
waardoor de potentiaal weer – wordt. Tot -80 dan sluiten k kanalen weer. Bij de na kanalen
gaat het balletje eruit en wordt vervangen door het klepje.
In rust potentiaal zijn de kanalen dicht.
Absolute refractaire periode: de periode waarin er geen nieuwe actiepotentiaal kan
ontstaan. Tijdens het activeren van de na kanalen. Omdat de kanalen al open staan doet
nieuwe polarisatie niks.
Relatieve refractaire periode: vanaf opheffen na kanalen totdat rustpotentiaal hersteld is.
De na kanalen zijn tijdelijk niet bruikbaar dus nieuwe depolarisatie doet niks. Verder bij de
hyper/afterpolarisatie heb je nog meer depolarisatie nodig om de drempel te bereiken. Het
is dus wel mogelijk maar het is moeilijker.
De actiepotentiaal beweegt van a naar b van de axon heuvel over de axon. Kan niet terug
door de refractaire periodes.
Myeline kan het bewegen versneller: zorgt voor elektrische isolatie van het membraan.
Saltatory conduction= door de myeline schedes springt het signaal van de ene naar de
andere knoop.
Actiepotentiaal is alles of niets: grote van de potentiaal is overal even groot in het neuron,
hij kan niet halverwege stoppen, kan niet veranderen van vorm, ook niet een grotere of
kleinere maten voorkomen.
VAN SYNAPS TOT VERSLAVING
Synaps: uiteinde van de axon (presynaptische cel) wat heel nauw komt met of de soma of
dendriet van de postsynaptische cel.
Depolarisatie Ionen poorten laten calcium door calcium bindt aan blaasjes met
neurotransmitters de blaasjes vermengen met het membraan en de neurotransmitter
komt vrij in synaptische spleet als de neurotransmitter bindt aan de receptoren op de
postsynaptische cel dan gaat de receptor open (ionotrope) enzym op membraan van
post-cel breekt de neurotransmitter af en heeft daardoor heeft effect meer.
Het presynaptische neuron neemt veel of de meeste van de vrijgekomen
neurotransmittermoleculen intact op en hergebruikt ze. Dit proces,
heropname genaamd, vindt plaats via speciale membraaneiwitten die
transporters worden genoemd.
Alle zendermoleculen die de transporters niet opnemen, worden in plaats
daarvan afgebroken door een enzym genaamd COMT
, Receptor: deel van een eiwit waarmee een stof een chemische verbinding aan kan gaan.
(Vaak dichtbij ion poorten).
Ionotrope receptoren: als de receptor aan het ion kanaal vastzit. Zijn heel snel.
Exogene stof/drug: een stof die niet van nature in ons lichaam voorkomt. Vanuit bloed in
brein.
Op het presynaptische deel zitten ook receptoren die gevoelig zijn voor een bepaald stofje
(adenosine). Als dat stofje bindt aan die receptoren dan heeft dat invloed op de
neurotransmitter. (Stopt of versterkt).
Die receptoren reageren soms op andere stofjes (exogene stofjes) die dan ook kunnen
binden aan de receptoren. Doordat dat stofje (cafeïne) bindt aan de receptor kan het echte
stofje niet meer binden en is de receptor dus geblokkeerd. Maar het exogene stofje kan de
receptor niet activeren. Hierdoor wordt de neurotransmitter dus niet gestopt of versterkt.
Agonist: exogene stof heeft zelfde natuurlijke functie als de endogene stof namelijk het
kanaal/ receptor openen.
(Competitieve) Antagonist: exogene stof opent kanaal/receptor niet en heeft dus niet
dezelfde functie.
Affinity: meet hoe goed de exogene stof bindt aan de receptor.
Efficacy: in welke mate activeert een stofje de receptor(werkzaamheid).
Sommige neurotransmitters worden gerecycled omdat dat sneller is dan ze opnieuw op te
bouwen.
Neurotransmitters kunnen aan meerdere soorten receptoren koppelen.
Alcohol: non competitieve, bindt samen met GABA (dus niet op de GABA-site) aan chloor (-)
receptoren waardoor het kanaal langer openblijft. Hierdoor kunnen meer chloorionen naar
binnen waardoor er hyperpolarisatie plaats vindt in de cel.
ESPS en ISPS computation: worden opgeteld waaruit het neuron vervolgens beslist of er
depolarisatie plaats vindt. (Input)
1. Spatiële summatie: input van verschillenden synapsen. (Overlappen)
2. Temporele summatie: input vanuit 1 synaps. (Snel achterelkaar)
Een paar uur na het innemen van een stimulerend middel heeft een
gebruiker een tekort aan dopamine en komt hij in een ontwenningstoestand,
gekenmerkt door verminderde energie, verminderde motivatie en milde
depressie.
Methylfenidaat (Ritalin), een ander stimulerend middel, wordt vaak
voorgeschreven aan mensen met een aandachtstekortstoornis met
hyperactiviteit.
autoreceptoren - receptoren die reageren op de vrijgekomen zender door
verdere synthese en afgifte te remmen. Dat wil zeggen, ze geven negatieve
feedback
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller evahaanen2003. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.44. You're not tied to anything after your purchase.