Methoden van het wetenschappelijk onderzoek Deel 1 (POM24A)
Summary
Volledige samenvatting methoden van wetenschappelijk onderzoek deel 1
49 views 4 purchases
Course
Methoden van het wetenschappelijk onderzoek Deel 1 (POM24A)
Institution
Katholieke Universiteit Leuven (KU Leuven)
Book
Research Methods for the Behavioral Sciences (with APA Card)
Volledige en overzichtelijke samenvatting van methoden van wetenschappelijk onderzoek gebaseerd op het boek en de slides. Boek is wel een custom editie die normaal elk jaar gebruikt wordt. Ik heb een 15 met deze samenvatting gehaald.
Methoden van het wetenschappelijk onderzoek Deel 1 (POM24A)
All documents for this subject (20)
Seller
Follow
Audrey1234
Content preview
H1: Inleiding
1. Niet-wetenschappelijke methoden om kennis te vergaren
1. Vasthoudendheid (tenacity)
= accepteren info als waar omdat het altijd zo geweest is of omdat bijgeloof info ondersteunt
• Gebaseerd op gewoonte of bijgeloof
- Clichés of bepaalde overtuigingen als voorgestelde feiten
• Vaak generatie op generatie (Bv opposite attract <-> maar wetenschappelijk niet zo)
- Info foutief + corrigeren zeer moeilijk (vastgeroest in systeem)
2. Intuïtie
= accepteren info als waar omdat het juist aanvoelt
• Gebaseerd op buikgevoel, voorgevoel of instinct
• Vaak gebruikt als we over geen enkele info beschikken + snel vragen beantwoorden
- Ethische vraagstukken of morele dilemma’s
- Geen enkele manier om accurate en foutieve info te onderscheiden
3. Autoriteit
= accepteren info als waar omdat info afkomstig is van een expert rond dat onderwerp
• Gebaseerd op vertrouwen in expert of autoriteit (google of internet ook)
• Prima startpunt om kennis te vergaren, snel en makkelijk
• Ook methode van geloof: blind gaan vertrouwen zonder twijfel bv. Sekte
- Gebiast: eigen mening kan doorschijnen
- Gegeneraliseerd naar andere domeinen: ze weten niet alles over alle domeinen
4. Rationalisme
= antwoorden zoeken door logisch te redeneren
• Set gekende feiten of assumpties (= premissen) → logica → conclusie of antwoord
• Premissen + logica = correct → conclusie correct
• Rationale methode pas na premissen
• Geen info verzameld, geen observatie, geen evidentie
• Vaak gebruikt om alternatieven logisch af te wegen, zonder alle mogelijkheden daadwerkelijk
uit te proberen (bv auto stuk op dag van examen, alternatieven om op tijd te zijn)
- Premissen + logische redenatie kunnen fout zijn
5. Empirie
= antwoorden zoeken door directe observatie/sensorische ervaring = ZINTUIGEN
• Veel antwoorden beschikbaar door wereld rond ons te observeren
- Waarneming + interpretatie kan fout zijn
1. Sensorische ervaring kan misleiden + misinterpretatie (bv visuele illusies)
2. Invloed van voorkennis, verwachting, gevoelens, (wie waarnemer is) bv getuige verhaal
3. Kost tijd: bij probleem verschillende oplossingen uitproberen = TRIAL AND ERROR
4. Kan gevaarlijk zijn (paddenstoelen eetbaar of giftig)
1
, 2. De wetenschappelijke methode
= Manier kennis vergaren waarbij specifieke vragen geformuleerd worden en er vervolgens
systematisch naar antwoorden gezocht wordt
• Verschillende elementen van de niet-wetenschappelijke methoden
• Deze combinatie tracht de beperkingen van individuele methoden te vermijden
• Doel = zo accuraat mogelijke antwoorden bekomen
Stap 1
= OBSERVATIE van gedrag of andere fenomenen
• Trekt aandacht + roept vragen op
• Informeel, natuurlijk, niet gepland
• Direct of indirect (bv onderzoekers merken dat ze vloeken bij pijn)
• Vaak observaties gegeneraliseerd → inductie: met enkele observaties een conclusie trekken
Stap 2
= HYPOTHESES (beschrijving van relatie tussen variabelen)
• Identificatie van variabelen die geassocieerd zijn met observatie
- Variabelen: karakteristieken of condities die variëren binnen en/of tussen verschillende
personen (bv leeftijd, gezondheid persoonlijkheid, intelligentie)
• Observatie kan beïnvloed worden door verschillen variabelen + kunnen verklaren
Stap 3
= PREDICITIES
• Hypothese toepassen op specifieke, observeerbare situatie
• 1 hypothese → (kan) verschillende predicties
• Elke predicitie = specifieke situatie/gebeurtenis die kan worden gemeten + geobserveerd
- Moeten toetsbaar zijn: mogelijk zijn om te ondersteunen/weerleggen obv observaties
- Obv deductie (rationele methoden): algemene stelling → conclusie over specifieke vb
• Onderzoek/dataverzameling
• Doel = faire en niet-gebiaste test van de onderzoekshypothese door te observeren of de
predictie correct is
• Los van subjectieve interpretatie en verwachtingen
Stap 5
= ONDERSTEUNEN/WEERLEGGEN/HERSPECIFIEREN door gebruik van observaties
• Vergelijk observaties met predicties gebaseerd op hypothese
• Terug naar stap 2
2
,Conclusie
• Serie van stappen die steeds opnieuw doorlopen worden
• Observatie → hypothese → predictie → observatie → hypothese → etc.
• Circulair proces
Belangrijke principes
1. Wetenschap = empirisch
- Observaties zijn gestructureerd → duidelijke ondersteuning/weerlegging van hypothese
- Observaties zijn systematisch → uitgevoerd in set condities zodat ze vraag accuraat
beantwoorden
2. Wetenschap = openbaar (observaties beschikbaar voor evaluatie van anderen)
- Replicatie= anderen moeten exact hetzelfde proces kunnen herhalen
- Verzekert verifieerbaarheid van observaties
- Door publicaties in wetenschappelijke tijdschriften, open data, presentaties
- Peer review: andere onderzoekers van zelfde vakgebied gaan feedback geven
- Vergt gedetailleerde beschrijving van methode
- Laat toe observaties te repliceren + bevindingen bevestigen
3. Wetenschap = objectief
- Overtuigingen + biases van onderzoeker → geen invloed op resultaten van studie
- Geloof in een bepaalde theorie, verwachtingen over het resultaat van een studie
- Gebruik blinde procedures: onderzoekers die observaties verzamelen blind zijn voor
details van studie
Pseudowetenschap
• Ontbreken van empirische evidentie (e.g., astrologie, aromatherapie)
• Geen toetsbare en weerlegbare hypotheses (evidentie tegen de theorie wordt genegeerd)
• Gebaseerd op subjectief bewijs (“handpicking” van succesverhalen)
• Stagneert, blijft onveranderd door de jaren heen
• Niet gegrond in vorig onderzoek
3
,4
, 3. De empirische cyclus
= onderzoekproces, manier waarop WM toegepast wordt om vraag te beantwoorden
Stap 1
= ONDERZOEKSIDEE, ontwikkelen van interessante vraag
• Selecteren van algemeen thema (intrinsieke interesse)
• Review van de wetenschappelijke literatuur
• Algemeen startpunt → raadplegen van literatuur tot → specifieke onderzoeksvraag
• Tijdens dit proces zal je ook kennis verwerven over de variabelen die binnen dit thema
onderzocht worden en hoe ze gerelateerd zijn aan elkaar
• Kennis verwerven over variabelen binnen thema onderzocht + hoe gerelateerd aan elkaar
• Moeten adhv van empirische observatie gemeten kunnen worden
• Bij gedefinieerd: hypothese vertalen in predicties
Stap 4
= identificeer PARTICIPANTEN
• Wie?
- Inclusiecriteria= je mag meedoen
- Exclusiecriteria= je mag niet meedoen
• Hoeveel? → Sample size berekening
• Hoe en waar rekruteren
• Ethisch omgaan met participanten
Stap 5
= ONDERZOEKSSTRATEGIE
• Algemene aanpak om hypothese te evalueren
• Experiment, survey, casestudie, …
• Bepaald door:
➢ Type vraag
➢ Ethiek en andere beperkingen
Stap 6
= ONDERZOEKSDESIGN
• Specifieke methodes en procedures
- Welke condities, observatie 1 moment of herhaaldelijk, binnen of tussen groep?
5
,Stap 7
= DATAVERZAMELING
• Voer studie uit
- In groep of individueel, welke omgeving, …
Stap 8
= EVALUEREN van data
- Obv statistische methodes
Stap 9
= RAPPORTEREN
• Openbaar → studie wordt deel van general knowledge base
• Obv interessante vraag + voorlopig antwoord
• Resultaten van empirische studie zullen hypothese ondersteunen of weerleggen
EIGENSCHAPPEN
1. Logisch
- Logische conclusie van een logisch argument
2. Toetsbaar
- Alle variabelen, gebeurtenissen en individuelen moeten geobserveerd + meten kunnen
worden
- Geen imaginaire of hypothetische situaties
- Echte situaties, gebeurtenissen, individuen
3. Weerlegbaar
- Moet mogelijk zijn om resultaten te bekomen die omgekeerd zijn
- Falsifieerbaar
- Geen hypothesen waarvan onmogelijk is om aan te tonen dat ze foutief zijn
- Oppassen met waardeoordelen, morele of religieuze zaken, hypothetische situaties
4. Positief
- Stelling over bestaan/ aanwezigheid van iets (relatie, verschil effect,…)
- Geen hypothese over afwezigheid van iets → niet toetsbaar
6
, H3: Variabelen definiëren en meten
• Variabele = kenmerk of condities die veranderen voor verschillende individuen of situaties
• Mogelijke doelen:
1. Impact van variabele op andere variabele meten
2. Nagaan of groepen individuen verschillen mbt bepaalde variabele
Onafhankelijke variabele of predictor Afhankelijke variabele of outcome
• De verwachte oorzaak • Het verwachte effect
• De voorspellende/verklarende variabele • De variabele die voorspeld/verklaard
• Variabele die gemanipuleerd wordt wordt
• Variabele die gemeten wordt, niet
gemanipuleerd
Constructen en operationele definities
Concrete variabelen Abstracte variabelen
• Makkelijk te definiëren • Moeilijk te definiëren
• Direct observeerbaar • Niet direct observeerbaar
• Eenvoudig te meten • Complexer om te meten
Bv lengte, leeftijd, scores Bv motivatie, persoonlijkheid, leerstijl
CONSTRUCTEN= veel variabelen zijn hypothetische entiteiten die we creëren obv theorie + speculatie
(abstracte variabelen)
• Helpen het gedrag in een theorie verklaren + voorspellen
- Externe stimuli = factoren die construct beïnvloeden Kunnen we wel
- Extern gedrag= gedrag dat door construct beïnvloed wordt meten
THEORIE= set stellingen over mechanismen onderliggend aan een bepaald gedrag
- Organiseert + integreert verschillende observaties rond gedrag en relatie met andere var.
- Goede theorie genereert predicties over het gedrag
• Externe stimuli → construct → extern gedrag Constructen indirect meten adhv
• Beloning (meetbaar) → motivatie → prestatie (meetbaar) de externe stimuli en gedragingen
die ermee verbonden zijn
Operationele definitie
= procedure om indirect variabelen te meten en definiëren die niet direct meetbaar zijn
• Specifieert manier om extern, observeerbaar gedrag te meten → gebruikt als definitie en
meting van het hypothetisch construct
• Bv. IQ test (operationele def) om intelligent gedrag (hypothetisch construct) te meten
➔ Score gebruiken om intelligentie te meten en definiëren
• Operationalisering NIET hetzelfde als construct zelf
PROBLEEM:
1. Kunnen belangrijke componenten van construct missen
2. Bijkomende componenten meten met die geen deel zijn van construct (bv ziek bij examen)
7
, Validiteit en betrouwbaarheid
HOE? → consistentie van relatie/verband tussen 2 verschillen metingen te demonstreren
1. Scatter plot
• Plot relaties tussen metingen/variabelen
• Plot de score van elke individu op één meting/variabele tov diens score op de andere
meting/variabele
2. Correlatie
• Varieert tussen -1 (perfect negatieve relatie) en +1( perfect positieve relatie)
• 0 = geen relatie
Validiteit
= meet onze meting wat het beoogt te meten (is IQ-test valide meting?)
1. Indruksvaliditeit (“face validity”)
• Lijkt het erop dat de meting meet wat het beoogt te meten?
• ‘Face value’, oppervlakkig
• Subjectieve beoordeling
• Voorb: gewicht meten adhv een weegschaal heeft hoge face validity
2. Concurrente validiteit
• Vaak gebruikt voor nieuwe meettechnieken
• Bekomen scores met nieuwe meting direct gerelateerd aan bekomen scores van een
gekende, reeds gevalideerde methode?
• Bv: nieuwe IQ test meet echt intelligentie, aangezien de scores op de nieuwe test individuen
op dezelfde manier differentiëren dan de scores op een standaard IQ-test
3. Predictieve validiteit
• Aangetoond wanneer metingen van construct accuraat het gedrag voorspellen (obv theorie)
• Kan de meting voorspellen wat het volgens de theorie moet kunnen voorspellen?
• Bv. meting om kinderen die risico hebben op ontwikkelen dyscalculie al vroeg te
identificeren. Later nagaan hoe accuraat de voorspelling was
4. Construct validiteit
• Gedraagt meting zich zoals we verwachten dat construct zich gedraagt ( obv wet. literatuur)
• Bv. je hebt een meting voor agressie. Uit vorig onderzoek weten we dat agressie gerelateerd
is aan de buitentemperatuur → hangt onze meting ook samen met temperatuur?
• Nooit absoluut!
5. Convergente validiteit
• Verschillende metingen van hetzelfde construct convergeren, produceren sterk gerelateerde
scores
Vaak combinatie van beide
6. Divergente validiteit
• Metingen van verschillende constructen zijn weinig of niet gerelateerd aan elkaar
• Het construct dat we meten overlapt niet met andere constructen
8
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Audrey1234. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.27. You're not tied to anything after your purchase.