Hoorcollege C1
Onderzoeksvragen kunnen over ervaringen gaan, maar ze kunnen ook gaan over de relatie
tussen twee eigenschappen. Dit heet ook wel correlationeel onderzoek. Men begint met de
onderzoeksvraag, die voortvloeit uit de theorie. Een correlationele onderzoeksvraag is the
herkennen aan de volgende elementen (PAC)
Population: de groep die de onderzoeker wil onderzoeken / uitspraken over doen
Association: verband / relatie. De onderzoeker geeft aan wat voor relatie er
verwacht wordt.
Positief verband / stijgende relatie of negatief verband / dalende relatie
Constructs (theoretische begrippen): de kenmerken die de onderzoeker van de
mensen wil weten en meten en waartussen er een verband verwacht wordt.
Causaliteit: Vragen over of één bepaald kenmerk een verandering in een ander kenmerk
veroorzaakt. Onderzoeksvragen die een oorzaak/gevolg verband beschrijven.
Voorwaarden voor causaliteit:
1. Covariance (covariantie): er moet een relatie zijn tussen de oorzaak en het gevolg
2. Temporal precedence (volgorde in tijd): de oorzaak moet in tijd voorafgaan aan
het gevolg
3. Internal validity (interne validiteit): alternatieve verklaringen voor de gevonden
relatie moeten zijn uitgesloten.
Veel onderzoekers willen onderzoeksvragen kunnen generaliseren naar een grotere groep
(de populatie). Dit proces noemen we inferentie. (inductieve/inferentiële statistiek)
Het idee van de inferentiële statistiek:
We hebben de populatie, daaruit trekken we een steekproef. Deze groep genereert de data
dus de conclusies die we maken zijn gebaseerd op de steekproef. Vervolgens kunnen we
dan een uitspraak doen over de populatie. Dat wat geldt voor de steekproef, ook geldt voor
de populatie. De steekproef moet dan wel representatief zijn. Hier wordt rekening mee
gehouden bij het onderzoeksontwerp.
Bij de inferentiële statistiek is de steekproef kleiner dan de populatie, bij de beschrijvende
statistiek zijn deze twee van dezelfde grootte.
Data kan op verschillende manieren verzameld worden voor kwantitatief onderzoek:
Observatiestudies: gegevens verzamelen door feitelijk gedrag te observeren.
Bestaande gegevens
Vragenlijsten/surveys: enquête, op papier, online of over de telefoon.
Dit wordt gebruikt om gedrag of opinies te meten. Een groot voordeel van surveys is dat er
meerdere vragen over hetzelfde onderwerp in staan. Op deze manier worden verschillende
aspecten van hetzelfde theoretische begrip gemeten. Een veelvoorkomende meetschaal bij
surveys is de Likert schaal. Deze heeft vaak 5 punten, variëren van helemaal oneens tot
helemaal eens. Veel onderzoekers geven een numerieke waarde aan de antwoorden.
Wanneer de verschillende antwoorden worden samengevoegd ontstaat er een
schaalscore.
Externe validiteit: De mate waarin the generaliseren valt. Hiervoor is er een belangrijke rol
voor de dataverzamelingsmethode en de manier waarop de steekproef getrokken wordt.
Om te kunnen generaliseren is het belangrijk dat onderzoekers beginnen met een aselecte
steekproef: de steekproef komt tot stand op basis van willekeur. Iedereen moet kans
hebben om in de steekproef terecht te komen en elke combinatie participanten heeft
dezelfde kans. Generaliseren naar de hele populatie is mogelijk, de externe validiteit is
hoog.
Selecte steekproef: geen willekeur gebruikt, bias/vertekening. Bijv. een gemakssteekproef.
Generaliseren is niet/nauwelijks mogelijk. De externe validiteit is laag.
, De basisvorm van de aselecte steekproef is de enkelvoudige aselecte steekproef/simple
random sample. Er is een lijst nodig van iedereen in de populatie, uit die lijst selecteert men
willekeurig een steekproef, kan ook via de computer.
Een lijst is niet altijd mogelijk, niet bij iedereen met een bepaald kenmerk dat men wil
onderzoeken is dat kenmerk ook vastgesteld (denk aan ADHD)
De doelpopulatie is het deel van de populatie dat gedekt is tijdens het proces van
steekproeftrekking. De mensen die niet op de lijst staan zijn niet gedekt. Dekkingsfouten
kunnen een vertekening van de werkelijkheid veroorzaken. Er vindt alleen een vertekening
plaats als de mensen die niet op de lijst staan wezenlijk verschillen van de mensen die wel
op de lijst staan. Hoe groter de dekkingsfout, hoe groter de kans op vertekening.
Een andere fout: in een steekproef van mensen geeft niet altijd iedereen antwoord op een
verzoek om mee te doen aan onderzoek. Het niet meedoen of niet beantwoorden van vragen
heet non response fout. Er is een incomplete dataset, dit kan ook leiden tot vertekening
maar alleen als de mensen die niet meedoen wezenlijk verschillen van de mensen die wel
meedoen.
Wat gebeurt er wanneer groepen mensen binnen de populatie erg in aantallen verschillen?
Wat gebeurt er wanneer groepen mensen binnen de populatie systematisch van elkaar
verschillen?
Bij een enkelvoudige aselecte steekproef kan het zijn dat de verhoudingen niet kloppen.
Je kunt dan een gestratificeerde steekproef trekken; je deelt de lijst in op basis van straten
(kenmerken), vervolgens trek je uit alle straten een enkelvoudige aselecte steekproef.
Gestratificeerde steekproef: combinatie van meerdere steekproeven getrokken uit
subgroepen van de populatie.
Je kunt ervoor kiezen om in de steekproef dezelfde verhoudingen te hebben als in de
populatie, of, als er een groep in de populatie heel klein is, kun je deze oversamplen.
Er zijn nog meer vormen van aselecte steekproeven:
Clustersteekproef. Mensen zijn gegroepeerd in clusters. Er worden bepaalde
clusters uit de populatie aselect geselecteerd, daaruit wordt iedereen bevraagd.
Een bijzondere vorm hiervan is de getrapte steekproef (multistage sampling). Eerst vindt er
een clustersteekproef plaats, dan nog een andere steekproef.
Systematische steekproef. Stel je hebt een lijst met 100 personen, dan selecteer je
elke 10e persoon.
Combinatie van steekproef trek technieken
Hoe meten we de theoretische begrippen (constructs)?
Bijvoorbeeld fysieke kenmerken, makkelijk te meten. Maar ook theoretische begrippen
(constructs) bijv. plezier, agressie etc. Deze moeten op een andere manier meetbaar worden
gemaakt. Dit bestaat uit 2 stappen:
1. Wat bedoelt de onderzoeker precies met het begrip?
Begrip / construct / concept definiëren = conceptuele definitie
2. Hoe gaat de onderzoeker dit begrip meten?
Meetinstrument kiezen/bepalen = operationele definitie.
Operationalisatie; van de conceptuele definitie naar de operationele definitie
Wanneer een fysiek kenmerk of een theoretisch begrip eenmaal is geoperationaliseerd,
resulteert dit in een variabele. Dit zijn numerieke waarden die variëren van persoon tot
persoon.
Veel fysieke kenmerken hebben een bestaand meetinstrument met bekende waarden.
Ook veel theoretische begrippen hebben nu al een bepaald meetinstrument (IQ score)
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller rosavleemingh. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.94. You're not tied to anything after your purchase.