Boer (2010) – H2 uit Gezin (Autrique et al.).
Broers en zussen
Inleiding
9 van de 10 mensen groeien op in een gezin samen met andere kinderen. Vaak vanaf hun geboorte bij
beide ouders.
Broers en zussen
Risicosituaties en positieve factoren
Kenmerken van de broer-zus relatie:
1. Onbevangen. Broers en zussen zeggen elkaar de waarheid. Broers en zussen hebben niet voor elkaar
gekozen -> zij maken zich er, zeker in de jeugd, niet zo druk over wat de ander van hen vindt.
2. Ambivalent. Broers en zussen dagelijks op elkaar aangewezen als speelkameraad of hulp in nood. Maar
putten ook uit dezelfde voorraad (aandacht van vader, ruimte op de bank, speelgoed) -> veel competitie.
3. Lotsverbondenheid. Contact tussen broers en zussen is in de jeugd intensief.
4. Verscheidenheid. In de loop van de dag kan de interactie tussen broers en zussen van aspect
veranderen.
Een te hechte relatie
Soms is de relatie tussen broers en zussen zo hecht dat hun persoonlijkheidsontwikkeling schade lijdt.
Vooral kinderen opgroeiend als tweeling. Worden als ‘stel’ behandelt -> kinderen beleven zichzelf als
twee-eenheid. Kinderen moeten een proces van individualisering doormaken t.o.v. hun ouders én van
elkaar. Anders kunnen kinderen in de adolescentie soms moeilijk voldoende besef van eigen identiteit
ontwikkelen. Hechte relatie heeft nadelige gevolgen voor de ontwikkeling, omdat kinderen verstoken
blijven van contacten met leeftijdgenoten en geen sociale vaardigheden ontwikkelen.
Psychosociale aspecten
Broers en zussen hebben betekenis voor elkaars ontwikkeling doordat zij zoveel tijd gezamenlijk in het
gezin doorbrengen en er veelvuldige interacties zijn, waarbij de relatie zelf nooit op het spel staat.
- Ontwikkeling van sociale vaardigheden. Het effect van acties uitproberen (bijv. onderhandelen,
omkopen, chantage, medelijden wekken).
- Ontwikkeling van het vermogen agressie te hanteren. Verschillende strategieën oefenen of die van de
ander afkijken.
- Ontwikkeling van het zelfbeeld. Men leert zichzelf kennen door vergelijking met anderen (die niet te veel
verschillen).
- ‘Alsof-spel’ in de peuter- en kleutertijd -> vermogen zich te verplaatsen in de ander. ‘Perspectief nemen’
later belangrijk in de omgang met medemensen.
Achtergronden
De grootte van het gezin
Tweede helft 20ste eeuw: gezinsgrootte in westerse landen spectaculair gedaald. Grote gezinnen
(gezinnen met ≥6 kinderen) zijn zeldzaam geworden. Verschillen in gezinscultuur en stijl van ouderschap:
- Kleine gezinnen: ouderschap intensief en veel persoonlijke aandacht voor de kinderen.
- Grote gezinnen: nadruk meer op de groep dan op het individu en vaak gedeelde aandacht.
Opgroeien in een groot gezin is niet beter of slechter dan in een klein gezinnen. Beide situaties sterke en
zwakke kanten:
- Als ouders van een groot gezin niet op hun taak ingesteld zijn, komen kinderen snel tekort. Als ouders
over voldoende organisatievermogen beschikken, vormt het grote gezin voor de kinderen een rijk sociaal
netwerk.
- Bij een klein gezin meer mogelijkheden voor persoonlijke ontplooiing van de kinderen, maar
tegelijkertijd een groter risico dat ouderlijke zorg verstikkend wordt.
Broers en zussen
Inleiding
9 van de 10 mensen groeien op in een gezin samen met andere kinderen. Vaak vanaf hun geboorte bij
beide ouders.
Broers en zussen
Risicosituaties en positieve factoren
Kenmerken van de broer-zus relatie:
1. Onbevangen. Broers en zussen zeggen elkaar de waarheid. Broers en zussen hebben niet voor elkaar
gekozen -> zij maken zich er, zeker in de jeugd, niet zo druk over wat de ander van hen vindt.
2. Ambivalent. Broers en zussen dagelijks op elkaar aangewezen als speelkameraad of hulp in nood. Maar
putten ook uit dezelfde voorraad (aandacht van vader, ruimte op de bank, speelgoed) -> veel competitie.
3. Lotsverbondenheid. Contact tussen broers en zussen is in de jeugd intensief.
4. Verscheidenheid. In de loop van de dag kan de interactie tussen broers en zussen van aspect
veranderen.
Een te hechte relatie
Soms is de relatie tussen broers en zussen zo hecht dat hun persoonlijkheidsontwikkeling schade lijdt.
Vooral kinderen opgroeiend als tweeling. Worden als ‘stel’ behandelt -> kinderen beleven zichzelf als
twee-eenheid. Kinderen moeten een proces van individualisering doormaken t.o.v. hun ouders én van
elkaar. Anders kunnen kinderen in de adolescentie soms moeilijk voldoende besef van eigen identiteit
ontwikkelen. Hechte relatie heeft nadelige gevolgen voor de ontwikkeling, omdat kinderen verstoken
blijven van contacten met leeftijdgenoten en geen sociale vaardigheden ontwikkelen.
Psychosociale aspecten
Broers en zussen hebben betekenis voor elkaars ontwikkeling doordat zij zoveel tijd gezamenlijk in het
gezin doorbrengen en er veelvuldige interacties zijn, waarbij de relatie zelf nooit op het spel staat.
- Ontwikkeling van sociale vaardigheden. Het effect van acties uitproberen (bijv. onderhandelen,
omkopen, chantage, medelijden wekken).
- Ontwikkeling van het vermogen agressie te hanteren. Verschillende strategieën oefenen of die van de
ander afkijken.
- Ontwikkeling van het zelfbeeld. Men leert zichzelf kennen door vergelijking met anderen (die niet te veel
verschillen).
- ‘Alsof-spel’ in de peuter- en kleutertijd -> vermogen zich te verplaatsen in de ander. ‘Perspectief nemen’
later belangrijk in de omgang met medemensen.
Achtergronden
De grootte van het gezin
Tweede helft 20ste eeuw: gezinsgrootte in westerse landen spectaculair gedaald. Grote gezinnen
(gezinnen met ≥6 kinderen) zijn zeldzaam geworden. Verschillen in gezinscultuur en stijl van ouderschap:
- Kleine gezinnen: ouderschap intensief en veel persoonlijke aandacht voor de kinderen.
- Grote gezinnen: nadruk meer op de groep dan op het individu en vaak gedeelde aandacht.
Opgroeien in een groot gezin is niet beter of slechter dan in een klein gezinnen. Beide situaties sterke en
zwakke kanten:
- Als ouders van een groot gezin niet op hun taak ingesteld zijn, komen kinderen snel tekort. Als ouders
over voldoende organisatievermogen beschikken, vormt het grote gezin voor de kinderen een rijk sociaal
netwerk.
- Bij een klein gezin meer mogelijkheden voor persoonlijke ontplooiing van de kinderen, maar
tegelijkertijd een groter risico dat ouderlijke zorg verstikkend wordt.