Staatsrecht: het instellen van overheidsorganisaties, bevoegdheden toekennen aan deze
ambten en reguleren van de verhoudingen tussen deze ambten en met burgers.
Kenmerken van een staat:
1) De staat heeft een grondgebied
2) Het heeft een bevolking
3) Het heeft een organisatie die gezag uitoefent over die bevolking door bijvoorbeeld
een gewelds- en belastingmonopolie.
Het is niet absoluut. Het kan zijn dat iets wordt aangemerkt als staat maar het niet aan alle
eisen voldoet.
Een staat is:
1. De staat moet erkend worden door andere landen, dan is het pas een land.
2. De overheidsorganisatie heeft een geweldsmonopolie. Regels stellen
3. De staat is een dwanggemeenschap. Je kan niet zomaar lid worden van een land. Het
is niet vrijblijvend. Er zitten verplichtingen aan.
Hoe treedt de staat op in de verschillende rechtsgebieden:
- In het internationaal recht is een staat een rechtssubject. De staat is een drager van
rechten en plichten. Ze moeten zich houden aan de regels van internationaal recht
- In het privaatrecht is de staat een privaatrechtelijke rechtspersoon krachtens art. 2:1
lid 1 BW.
- In het staatsrecht gaat het over de inrichting van de staat. Je het overheidslichamen
en de daarbij horende ambten.
Functie/object van een staatsrecht:
1. Constituerende functie: het staatsrecht stelt ambten in. Instelling van de
overheidsorganisatie. Bijvoorbeeld het ambt koning, het ambt minister-president,
het ambt van ministers. Het staatsrecht stelt ook de rechterlijke macht in.
2. Attribuerende functie: het toekennen van bevoegdheden aan deze ambten. Een
bevoegdheid is het recht om te handelen. Zo mag de minister-president de
ministerraad leiden.
3. Regulerende functie: regulering van de uitoefening van de bevoegdheden van deze
ambten. Als een bevoegdheid wordt toegekend, moet het wel worden beperkt. Het
regelt de onderlinge verhoudingen van ambten
4. Legitimerende functie: dit wordt alleen in het boek benoemd. Dat is de feitelijke
aanvaarding van de overheid. Burgers moet de overheid aanvaarden. Staatsrecht
draagt hieraan bij door:
- Democratieën te stellen
- Zorgvuldige besluitvorming. In het bestuursrecht gaat het hierover. Procedures.
- De overheid moet zoveel mogelijk besluiten in het openbaar nemen. Openbaarheid
van bestuur.
, - Integriteit (eerlijk en oprecht). Staatsrecht moet hier ook voor zorgen. Bijvoorbeeld
onpartijdige rechter. Het voorkomen van belangenconflicten.
Doel van de functies: voorkomen dat de overheid te veel macht krijgt. De burgers
beschermen tegen de overheid.
Rechtsbronnen staatsrecht:
De Grondwet
In 1814 is samen met België de GW ontstaan.
Formele constitutie: alleen de grondwet
Materiële constitutie: de grondwet en alle andere wetten die te maken hebben met de
staatsrechtelijke inrichting.
Constitutie: belangrijkste staatsrechtelijke regels.
Vier belangrijke herzieningen waardoor het heel anders is dan die van 1815:
1. 1840: in 1840 wordt de macht van de koning aan banden gelegd. Voor 1840 had de
koning de bevoegdheid om besluiten te nemen. Vanaf 1840 wordt er een
contraseign aan toegevoegd. De koning kan niet meer alleen handelen, want hij
heeft altijd de handtekeningen nodig van een minister. Art. 47 GW.
2. 1848: de macht van het parlement wordt veel sterker. Ministeriële
verantwoordelijkheid: de ministers zijn verplicht verantwoording af te leggen aan
het Parlement. De ministers waren dienaren van de koning voor 1840 en vanaf 1848
juist dienaren van het parlement
3. 1917: algemeen kiesrecht. Voor mannen en vrouwen. De grondwetswijziging van het
kiesrecht.
4. 1983: de grondwet is compleet herzien. Alle grondrechten staan allemaal bij elkaar in
H1. Gemoderniseerd in taalgebruik en gesystematiseerd.
Wijziging grondwet:
1. De gewone wet
2. Verkiezingen zijn tussen de eerste en tweede lezing -> ontbinding van de kamer. Art.
137 lid 3 GW. Je mag ook je mening geven over de wet.
3. Weer nieuw wetsvoorstel met dezelfde inhoud. 1e en 2e kamer allebei de wet met
tweederdemeerderheid aannemen. Door de verkiezingen is er een andere
samenstelling.
Nederlandse grondwet kenmerken:
- Het moet niet ideologisch zijn en daarom heeft het geen preambule. Er zijn geen
symbolen die worden uitgelegd in de grondwet
- De principes/beginselen van de rechtsstaat worden niet expliciet vastgelegd
Het vertrouwensbeginsel: als het parlement geen vertrouwen meer heeft in een van de
ministers of meerdere dan moeten ze opstappen.
- Er geldt een toetsingsverbod. Er is geen één constitutionele instantie die belast is met
de uitleg en handhaving van de Grondwet
- Open grondwet: veel regels zijn vaag geformuleerd en moeten meestal bij wet in
formele zin verder worden uitgewerkt.
,Constitutionele toetsing: art. 120 GW. De wet in formele zin mag niet getoetst worden aan
de Grondwet. Lagere regelgeving wel. De wetgever moet dit zelf doen, want ze zijn de
volksvertegenwoordigers.
Andere bronnen van constitutioneel recht: de materiële constitutie:
- Het Europees recht: Nederland is hieraan gebonden. Veel regels komen van de EU.
Het zijn constitutionele regels, de organisatie van de EU. Bijvoorbeeld
gelijkheidsbeginsel. Rechtstreekse werking door HvJ Van Gend & Loos en HvJ en
Costa/ENEL
- Het internationaal recht: verdragsbepalingen kunnen ook staatsrecht bevatten.
EVRM, Europees verdrag voor de rechten van de mens. Bevatten belangrijke
grondrechten. Maar ok NAVO en andere organisaties zijn van belang. Art. 93 en art.
94 GW
- Statuut voor het Koninkrijk: de grondwet wordt voorafgegaan aan een statuut. Eerst
statuut en dan grondwet. Het statuut is dus dat grondwet voor het
samenwerkingsverband van Nederland en andere gebiedsdelen over zee. Verhouding
tussen NL en Aruba, Curaçao en Sint-Maarten.
- Organieke wetten en regelingen: ze schrijven de grondwet voor. Er is bijvoorbeeld
een kiesrecht die onze verkiezingen regelen. Of de gemeentewet die de gemeentes
regelt. Reglement van orde voor de 2e kamer. Belangrijke regelingen voor het
staatsrecht.
- Jurisprudentie: de rechter maakt het staatsrecht. Het legaliteitsbeginsel: de overheid
moet zich aan de wet houden.
- Ongeschreven recht: het staatsrecht kent twee regels
1. Vertrouwensregel
2. Conventie van 1868: de regering mag het parlement ontbinden, naar huis sturen, als
het een conflict heeft, maar nooit twee keer naar aanleiding van hetzelfde conflict.
Constitutionele monarchie: de bevoegdheden van de constitutie zijn verdeeld over de
Koning en andere belangrijke overheidsinstellingen.
Representatieve democratie met een parlementair stelsel: d.m.v. verkiezingen worden
volksvertegenwoordigers gekozen die vooral de wetgevende taak uitvoeren.
Staatsvormen: verticale machtenscheiding tussen de centrale overheid en andere
overheidsinstanties
Eenheidsstaat:
Unitarisme. Er is een sterk centraal gezag. De macht is verdeeld over meerdere
overheidsambten gedecentraliseerde eenheidsstaat.
Federale staat of bondsstaat
Verdeling van de staat in zelfstandige deelgebieden die samenwerken in een groter
overheidsverband. Elk deelgebied heeft dezelfde kenmerken als een staat. Daarnaast een
overkoepelend orgaan met een federale grondwet. Op basis van de grondwet
Statenbond of confederatie
Een samenwerkingsverband van staten zonder een staatsrechtelijke verbinding van de
deelstaten door een grondwet. Een samenwerkingsverband van soevereine staten met een
gemeenschappelijk doel. Op basis van een verdrag.
, Week 2
De kamer is met reces: de kamer is niet bijeen.
Prorogatie: het naar huis sturen van het Parlement.
Constitutionele uitgangspunten zijn:
De democratie
De rechtstaat
Machtenscheiding: Montesquieu had als reactie op de absolute monarchieën de trias
politica gevonden. Hij vond dat de overheidsmacht moest verdeeld worden in een
wetgevende, rechterlijke en uitvoerende macht met verschillende overheidsambten. Een
absolute monarchie betekent dat de koning de hoogste macht heeft en de wetgever, rechter
en uitvoerder is. Hierdoor ontstaat Het gevaar is machtsconcentratie: alle bevoegdheden in
de staat -> leidt tot machtsmisbruik en willekeur: voor iedereen een ander besluit terwijl ze
gelijk zijn.
Drie hoofdfuncties van de overheid en de organen die daarbij horen. Er zijn dus drie
machten en drie organen.
o Wetgevende macht: gaat over de wetgeving, stellen van bindende regels ->
Parlement
o Uitvoerende macht: het bestuur -> regering (koning en ministers)
o Rechterlijke macht: rechtspraak -> gerechten van de Rechtelijke Macht,
onafhankelijke rechters
Het bestaat uit:
- Functionele machtenscheiding: het onderscheiden van de machten
- Organisatorische machtenscheiding: de verschillende machten toebedelen aan
ambten. Het geven van functies aan ambten.
Voorbeelden:
Wetgevende macht: art. 57 lid 2 GW, art. 58, art. 71 (dit is om te voorkomen dat de
rechters zich gaan bemoeien met het Parlement en de politiek), art. 72.
Uitvoerende macht: art. 43/47/48/49. De regering benoemt zijn eigen ministers. Dit
is vanwege de machtenscheiding
Rechterlijke macht: art. 116 lid 4. De rechterlijke macht houdt toezicht op zichzelf. De
HR kan als enige de rechters ontslaan. Art. 117 Gw de rechters worden voor het leven
benoemd
Er is geen absolute functionele en organisatorische machtenscheiding, want dan zou er van
elke macht een eigen dictatuur ontstaan. Daarom zijn er checks and balances: Het is de
bedoeling dat de drie staatsmachten voor het functioneren van elkaar afhankelijk zijn om te
voorkomen dat er staatsmachten zijn die volledig zelf gaan functioneren. Die uiteenvallen in:
- Controlemechanismen: art. 42/68 (regering legt verantwoording af aan de Staten-
Generaal. Dit hoort ook bij de vertrouwensregel). Art. 64 (andere zijde zelfde
medaille. De regering kan de Staten-Generaal naar huis sturen/ ontbinden). Art. 112
lid 2 (de rechter controleert het bestuur). Art. 117 lid 1 (de regering benoemt de
rechters. De regering kan zo bepalen hoe het beleid in elkaar zit)
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller bernsmaud. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.97. You're not tied to anything after your purchase.