De Bestuurlijke Kaart van Nederland
8e druk, ISBN: 9789046908501
Verantwoording literatuur
Hoofdstuk 1: De bestuurlijke kaart van Nederland SV
Hoofdstuk 2: De Nederlandse staat SV
Hoofdstuk 3: De politiek-bestuurlijke instituties SV
Hoofdstuk 5: Nationaal bestuur: het Rijk SV
Hoofdstuk 6: Middenbestuur: provincie en waterschap SV
Hoofdstuk 7: Lokaal bestuur: de gemeente SV
Hoofdstuk 8: Samenwerkend bestuur SV
Hoofdstuk 10: Europees bestuur SV
Hoofdstuk 11: De internationale context van bestuur SV
H1 De bestuurlijke kaart van Nederland
De definitie van ‘openbaar bestuur’:
● Juridisch: ‘alle organisaties met een publiekrechtelijke grondslag (wettelijk
vastgelegd) tot het openbaar bestuur’ (dus niet verenigingen, stichtingen of bv’s);
● Financieel: organisaties die door ‘algemene middelen’ (belastingen, premies,
overheidssubsidies) worden gefinancierd;
● Doel- of taakstelling: organisaties die algemeen belang nastreven (bijv. goede zorg,
kwaliteit van onderwijs, etc.).
Een organisatie (bijv. Cito) kan vanuit deze verschillende invalshoeken juist wel of niet tot
het openbaar bestuur vallen.
‘Maatschappelijke middenveld’: onderdeel van de private sector met commerciële
actoren, die geen winstoogmerk hebben en vaak een algemeen belang nastreven (bijv.
ziekenhuizen of culturele stichtingen) → hebben vaak grote invloed op het openbaar
bestuur.
Kenmerken van het Nederlands openbaar bestuur:
➔ Constitutionele monarchie: koning is het staatshoofd (geen republiek), en is wat
betreft handelen gebonden aan de grondwet (dus geen absolute monarchie).
➔ Rechtsstaat:
◆ Overheidshandelen is afhankelijk van de regels van het recht en wettelijke
bevoegdheden (= legaliteitsbeginsel);
◆ Burgers beschikken over grondrechten;
➔ Gedeeltelijke ‘scheiding der machten’: wetgevende, uitvoerende en
rechtsprekende macht zijn in zeer sterke mate onafhankelijk en controleren elkaar;
➔ Scheiding van kerk en staat;
➔ Parlementair stelsel: de bevolking kiest rechtstreeks het hoogste besluitvormende
orgaan (de Tweede Kamer) → indirecte democratie (niet vaak referenda), maar wel
poging tot burgerparticipatie.
Louise Beuze - Bestuur en Beleid - UU 2023-2024
1
, ◆ Pijler 1: Ministeriële verantwoordelijkheid (ministers zijn verantwoordelijk,
ook voor handelen staatshoofd en ambtenaren);
◆ Pijler 2: vertrouwensregel (ministers moeten aftreden zodra zij het
vertrouwen van de volksvertegenwoordiging verloren hebben);
◆ Dualistisch: volksvertegenwoordiging is onafhankelijk van de regering.
➔ De Nederlandse bevolking kiest geen bestuurders: wethouders en gedeputeerden
worden benoemd door de leden van de gemeenteraad en de Provinciale Staten.
➔ Kiesstelsel is gebaseerd op evenredige vertegenwoordiging: aantal stemmen
bepaalt aantal zetels in de Tweede Kamer. Ook geen kiesdrempel (minimaal
stemmenpercentage om een zetel te krijgen).
➔ Gedecentraliseerde eenheidsstaat: enerzijds een rijksoverheid die zaken aan
lagere overheden kan opleggen, anderzijds hebben lagere overheden ook
bevoegdheden om zelf dingen uit te voeren.
◆ Veel samenwerking tussen bestuurslagen via bestuursoverstijgende
samenwerkingsverbanden;
➔ Geen constitutioneel hof: geen onafhankelijke instantie die wetten toetst aan de
Grondwet;
➔ Geen juryrechtspraak: geen leken betrokken bij de rechtspraak → exclusieve
domein van rechters.
➔ Functioneel bestuur: bestuursorganen (naast het Rijk, Provincie en de Gemeente)
die een vastgelegd takenpakket hebben (bijv. waterschap).
➔ Onderdeel van de Europese Unie, waar veel nationale wetgeving op is gebaseerd
(en heeft voorrang op nationale wetgeving).
Veel van deze elementen zijn over tijd zo gegroeid, of geïnitieerd door bijv. Thorbeckes
Grondwet.
Internationaal gezien zijn wij ‘inclusief’: veel draagvlak nodig in besluitvorming.
Daartegenover staat de kritiek dat de bestuurscultuur daadkracht mist, en dat er een grote
afstand tussen kiezers en gekozenen staat.
Nederlandse bestuursstijl (6 co’s):
● Coalitie;
● Collegialiteit;
● Compromis;
● Consensus;
● Coöptatie (snel kiezen van nieuwe leden);
● Coöperatie.
H2 De Nederlandse staat
Kenmerken van een ‘staat’:
1. Specifiek grondgebied / territorium (niet perse aaneengesloten);
2. Er is een bevolking;
3. Er is een wettelijke ordening en bestuurlijke organisatie die de wet- en
regelgeving kan handhaven → heeft daarmee ook een geweldsmonopolie: bevoegd
geweld te gebruiken ter bescherming van burgers;
4. Erkend door andere staten, ‘soevereine staat’ (bijv. lid van de VN).
Louise Beuze - Bestuur en Beleid - UU 2023-2024
2
,Staat der Nederlanden: juridische term voor de Nederlandse overheid, eigen rechtspersoon
(bevoegd rechtshandelingen te verrichten).
Koninkrijk der Nederlanden: Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten (landen) →
wettelijk vastgelegd in Het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden (hogere orde dan
Nederlandse Grondwet).
Bonaire, Saba en Sint Eustatius zijn ‘openbare lichamen’ = ‘bijzondere gemeenten’.
Koning heerst over het Koninkrijk der Nederlanden, vertegenwoordigd door gouverneurs.
Regering: koning + Raad van Ministers: alle Nederlandse ministers + drie gevolmachtigde
ministers vanuit Aruba, Curaçao en Sint Maarten → gaat over zaken die alle vier de landen
aangaan.
Wettelijke macht wordt uitgevoerd door Nederlandse Staten-Generaal + de regering. Eén
minister binnen Binnenlandse Zaken die zich bezighoudt met Koninkrijksrelaties.
Door het koloniale verleden staat de verhouding tussen Nederland en de voormalig Antillen
soms op gespannen voet. De eilanden zouden meer zelfbeschikking willen.
Constitutionele monarchie: staat waarin koningschap verankerd is in een constitutie:
geheel aan geschreven en ongeschreven regels mbt de organisatie van een staat → vaak
(deels) vastgelegd in de Grondwet. De koning is hier ondergeschikt aan.
Nederland is een constitutionele monarchie sinds Willem I (1815), en kreeg meer vorm door
de opzet van de Grondwet van Thorbecke in 1848.
Belangrijke uitgangspunten in onze huidige grondwet:
➔ Parlementair stelsel: Nederlandse burgers van 18 jaar of ouder kiezen het hoogste
besluitvormende orgaan (Tweede Kamer). Twee principes:
◆ Ministeriële verantwoordelijkheid: koning is onschendbaar, en ministers
moeten verantwoording afleggen over handelingen en uitingen van zichzelf,
het Koningshuis en de ambtenaren. Hebben bestuursmacht, wordt
gecontroleerd door het parlement;
◆ Vertrouwensregel: kabinet moet vertrouwen van meerderheid van de
Tweede Kamer hebben → wordt verondersteld totdat het tegendeel blijkt
(motie van wantrouwen);
➔ Rechtsstaat: staat is onderworpen aan de regels van het recht. Kenmerken:
◆ Overheidshandelen moet gebaseerd zijn op wettelijk vastgelegde
bevoegdheden (niet zo maar wat doen);
◆ Trias politica (scheiding der machten): staatsmacht is verdeeld over de
wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht → staatsmacht wordt
hiermee altijd gecontroleerd;
● In Nederland niet 100% zo; regering bemoeit zich met zowel
uitvoerende als wetgevende macht.
◆ Het bestaan van vrije en geheime verkiezingen;
◆ Het bestaan van grondrechten (bijv. vrijheid van meningsuiting);
◆ Het bestaan van vrije en onafhankelijke media.
Gedecentraliseerde eenheidsstaat: veel taken en bevoegdheden zijn gedelegeerd naar
lagere bestuurslagen. Gemeenten en provincies hebben veel autonomie en kunnen met
algemene plaatselijke verordeningen (APV’s) regels vaststellen die alleen in het eigen
Louise Beuze - Bestuur en Beleid - UU 2023-2024
3
, rechtsgebied van kracht zijn. Als gemeenten regels opstellen in opdracht van een hogere
regeling, wordt er gesproken van medebewind. Autonomie en medebewind vormen de
decentralisatie. De ‘eenheid’ wordt uitgewerkt in toezicht. De nationale overheid kan alle
besluiten van lagere overheden vernietigen wanneer deze in strijd zijn met de wet in
algemeen belang = repressief toezicht.
Bestuurslagen: Rijksoverheid (departementen), Provincies en Gemeenten = huis van
Thorbecke. Samenwerking is niet altijd makkelijk tussen deze lagen, maar wel handig
omdat:
● Sommige onderwerpen nationaal beleid vereisen (bijv. inkomstenbelasting);
● Lokale overheden weten beter waar hun burgers behoefte aan hebben → uitvoering
van nationaal beleid door middel van Rijk financiële middelen (maar altijd te weinig
natuurlijk);
● Veel problemen reiken niet tot eigen grondgebied, maar overlapt (bijv. huisvesting)
→ onderlinge ‘strijd’ tussen gemeenten kunnen niet altijd opgelost worden door
provincies = ‘regionaal gat’ → behoefte aan een bovengemeentelijke laag, als
vierde verdieping in het huis van Thorbecke.
Territoriaal bestuur (algemeen bestuur): vrijheid van bestuurslagen om aan ‘open
huishouding’ te doen (initiatieven op eigen grondgebied mogen uitgevoerd worden).
Functioneel bestuur: bestuursorganen met een beperkt, wettelijk vastgelegd takenpakket
(bijv. waterschappen).
H3 BKVN - De politiek-bestuurlijke instituties
Typen politieke stelsels:
● Presidentieel: verkiezingen die direct regering en parlement kiezen, president en
kabinet hoeven geen verantwoording aan parlement af te leggen (bijv. de VS);
● Parlementair: regering en parlement zijn van elkaar afhankelijk, alleen parlement
wordt direct gekozen (bijv. Nederland).
○ Monistisch: Ministers kunnen van zowel het kabinet als de Staten-Generaal
lid zijn.
○ Dualistisch: Staten-Generaal (= parlement) stelt zich onafhankelijk op tov de
regering. Ministers uit het kabinet mogen geen lid zijn van de Eerste of
Tweede Kamer.
● Conventioneel: ministers worden uit volksvertegenwoordiging gekozen (bijv.
Zwitserland).
3.1 De Regering
Regering: Koning + ministers.
Koning: functionaris die koningschap en het koninklijk gezag uitoefent → wettige opvolgers
van Willem I. Eerst had de koning veel invloed, tot 1848 toen het parlementair stelsel en
ministeriële verantwoordelijkheid werden ingevoerd → ministers meer invloed →
constitutionele monarchie. Nu ontvangt de koning notulen van
ministerraadsvergaderingen en heeft wekelijkse gesprekken met de minister-president, maar
de inhoud wordt niet naar buiten gebracht.
Louise Beuze - Bestuur en Beleid - UU 2023-2024
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller LouiseB. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.35. You're not tied to anything after your purchase.