Beknopte samenvatting van de behandelde personen in de colleges van prof. Van der Merwe. LET OP: Er zijn dus ook een hele hoop filosofen niet in deze samenvatting opgenomen. De samenvatting is derhalve vooral bedoeld voor studenten die dit vak op de Vrije Universiteit volgen bij genoemde docent.
A...
FILOSOFIE VOOR BEGINNERS
INHOUD
Inleiding ..................................................................................................................................................................... 2
1. De presocratische filosofen ................................................................................................................................... 2
De Drie Milesiërs .................................................................................................................................................. 2
Na de Milesiërs ..................................................................................................................................................... 2
Pluralisten ............................................................................................................................................................. 3
Atomisten .............................................................................................................................................................. 3
Vragen .................................................................................................................................................................. 3
2. De Atheense periode ............................................................................................................................................ 4
Sofisten ................................................................................................................................................................. 4
Vragen .................................................................................................................................................................. 5
3. De Hellenistische periode ..................................................................................................................................... 6
Epicurisme ............................................................................................................................................................ 6
Stoïcisme .............................................................................................................................................................. 6
Neoplatonisme ...................................................................................................................................................... 7
Vragen .................................................................................................................................................................. 7
4. Middeleeuwse filosofie .......................................................................................................................................... 8
Augustinus van Hippo ........................................................................................................................................... 8
Anselmus’ Godsbewijs ......................................................................................................................................... 8
De twee filosofische hoofdproblemen van de Middeleeuwen .............................................................................. 8
Thomas van Aquino .............................................................................................................................................. 9
Vragen .................................................................................................................................................................. 9
5. De zeventiende en achttiende eeuw ................................................................................................................... 10
Vragen ................................................................................................................................................................ 12
6. De negentiende eeuw ......................................................................................................................................... 13
7. De twintigste eeuw .............................................................................................................................................. 15
Logisch Positivisme ............................................................................................................................................ 16
Wittgenstein ........................................................................................................................................................ 16
Vragen ................................................................................................................................................................ 17
,INLEIDING
Rond 700 voor Christus gingen mensen in Griekenland natuurverschijnselen verklaren met Logos in plaats van
mythos. Dit gebeurde in Griekenland, omdat er daar geen Priesterklasse van Censoren bestond; omdat de
Griekse verbeelding altijd vruchtbaar is geweest en ze oog hadden voor detail; omdat de Grieken zich bijzonder
bewust waren van verandering; en tot slot omdat de Grieken soms pessimistisch waren, waarbij ze wel naar een
verklaring verlangden.
1. DE PRESOCRATISCHE FILOSOFEN
DE DRIE MILESIËRS
Kenmerken:
Het verlangen naar eenvoudige verklaringen;
Het vertrouwen in de waarneming als ondersteuning voor theorieën;
Naturalisme: natuurverschijnselen moeten worden verklaard met behulp van andere
natuurverschijnselen;
Monisme: er is slechts één oerstof.
Thales van Milete (580 v. Chr.) ging er vanuit dat alle dingen uit water zijn samengesteld, omdat hij
vooronderstelde dat er aan de verschijnselen een oerstof ten grondslag moet liggen, die verandering verklaart
terwijl zij zelf blijft zoals zij is.
Anaximander (610-546 v. Chr.) stelde dat de oerstof achter de vier elementen (water, vuur, lucht en aarde) niet
zelf één van die vier elementen kon zijn. Het moest iets ‘onbegrensd’ en ‘onbepaald’ zijn, dit ‘Onbepaalde’ sluit
niets uit, omdat het alles is. Na een oerramp scheidden de vier elementen zich af van het ‘Onbepaalde’. De
oorspronkelijke eenheid van het ‘Onbepaalde’ wordt een schijnbare oorlog van tegengestelden.
Anaximenes (545 v. Chr.) dacht dat het lucht was. Hij bedacht het idee van verdichting en verdunning. Die
opvatting is dat alle verschillen in kwaliteit (stoffelijkheid) in wezen verschillen zijn in kwantiteit (hoeveelheid).
Filosoof Kern
Thales van Milete De oerstof is water.
Anaximander De oerstof is het ‘Onbepaalde’.
Anaximenes De oerstof is lucht.
NA DE MILESIËRS
Pythagoras (572-500 v. Chr.) stelde dat een juiste beschrijving van de werkelijkheid in wiskundige formules
moest worden gegoten.
Heraclitus (470 v. Chr.) stelde dat de oerstof vuur is. Er is iets in de aard van vuur dat zowel het verschijnen van
het blijvende (de vorm van de vlam blijft hetzelfde) als van het wordende (alles in de vlam verandert) verklaart.
De werkelijkheid is een proces. ‘Alles verandert, behalve verandering zelf.’
Parmenides (515-540 v. Chr.) veronderstelde als vanzelfsprekende waarheid de formule: ‘Het is.’ Zijn is
rationeel: alleen wat gedacht kan worden, bestaat. Zijn is overal, dus beweging is onmogelijk.
,Zeno van Elea (490 v. Chr.), leerling van Parmenides, bewees de onmogelijkheid van beweging met de methode
reductio ad absurdum, waarin je eerst de uitgangspunten van je tegenstander accepteert, maar waarbij je
vervolgens aantoont dat deze uitgangspunten tot onzin of tot een tegenspraak leiden.
Het voorbeeld van bewegen naar een deur.
Het voorbeeld van de schildpad en Achilles.
Parmenides en Zeno maakten een scheiding tussen kennis die via de vijf zintuigen tot ons komt (empirisme) en
kennis die alleen door de rede tot ons komt (rationalisme).
PLURALISTEN
Empedocles (440 v. Chr.) geloofde dat alle dingen mengsels waren van de vier elementen, die door liefde en
haat veranderden of bewogen.
Filosoof Kern
Pythagoras Alles is getallen.
Heraclitus De oerstof is vuur. Alles verandert, behalve verandering zelf.
Parmenides Het is. Zijn is rationeel en is overal; beweging is onmogelijk.
Zeno Beweging is onmogelijk.
Empedocles Alle dingen zijn mengsels van de vier elementen, die door haat en liefde
veranderen.
ATOMISTEN
Volgens de atomisten (o.a. Democritus, 460-370 v. Chr.) was de wereld een samenstel uit stoffelijke lichamen,
die zelf waren samengesteld uit groepen ‘atomen’ (dat wat niet gedeeld kan worden). De filosofie belandde toen
dus in materialisme en determinisme: Er is niets anders in de wereld dan materiële lichamen in beweging. Er is
geen vrijheid, alleen noodzaak.
Parmenides Democritus
Er is geen lege ruimte. Er bestaat een lege ruimte.
Er is geen beweging mogelijk. Er is wel beweging mogelijk.
Parmenides Heraclitus
Er is geen beweging mogelijk. Alles is beweging.
De presocratici hebben een direct verband met de grote denkers uit onze tijd: de tweedeling van verstand en
zintuigen waarvoor Kant in de 18e eeuw een oplossing zocht, kwam voor het eerst voor bij de presocratici. Ook
de eerste poging om een evolutietheorie op te stellen kwam van hen.
VRAGEN
1. Welke grote verandering vond er rond 700 v. Chr. in Griekenland plaats?
2. Wat houdt het begrip naturalisme in?
3. Waarom stelde Heraclitus dat de oerstof vuur is?
4. Noem een onderwerp waarover Parmenides en Democritus van mening zouden verschillen.
5. In welk opzicht zijn de presocratici voorlopers van modernere denkers? Noem twee zaken.
, 2. DE ATHEENSE PERIODE
SOFISTEN
De kern van sofisme bestaat uit subjectivisme, scepticisme en nihilisme.
Filosoof Kern
Protagoras Homo mensura: de mens is de maat van alle dingen. De nadruk die Protagoras
legt op subjectiviteit, op relativisme en op nut vormen de ruggengraat van het
sofisme.
Gorgias Er is niets, en al zou er iets zijn, dan zou niemand het kennen.
Callicles De sterke individuen moeten de traditionele moraal van zich af gooien. Macht is
belangrijk, omdat het bijdraagt tot overleven.
Critias De verstandige heerser bestuurt zijn onderdanen door hun angst voor niet-
bestaande goden te versterken.
Socrates (469-399 v. Chr.) keerde zich af van het bestuderen van de kosmos en stelde de mens centraal. De
manier van praten van Socrates over de dingen had de vorm van een onderzoek met twee doelen: het richtte
zich naar buiten om objectieve definities te vinden, en naar binnen om de innerlijke persoon, de ziel, te
bestuderen. De ziel was de bron van waarheid.
De typische socratische dialoog heeft drie stadia: (1) de vraag; (2) het benoemen van hiaten in de definitie van de
gesprekspartner; (3) beiden erkennen onwetend te zijn en komen overeen om serieus naar de waarheid te
zoeken.
Plato (427-347 v. Chr.) beschreef in De Staat de mythe van de grot.1 Zijn filosofie omvat epistemologie (de leer
van het kennen), ontologie (de leer van het zijn), ethiek (de leer van de moraal) en esthetiek (de leer van de
schoonheid). Het geheel onderbouwt de metafysica (algemene wereldbeschouwing) van Plato.
Volgens Plato zijn zaken die we met onze zintuigen kunnen waarnemen ‘afbeeldingen’ van vormen/ideeën. Hoe
algemener het ‘idee’, hoe hoger het in de hiërarchie terecht komt, bijvoorbeeld ‘kleur’ is een algemener (en dus
hogergeplaatst) begrip dan ‘rood’. Het allesomvattende, oftewel ‘de norm der normen’ is ‘het Goede’. Dit staat
bovenaan.
Plato ging ervan uit dat mensen alle kennis eens al aanschouwd hebben en dus ook weten. Alleen doordat we
geboren zijn en er een lichaam over onze geest werd getrokken zijn we alles vergeten. Zijn opvatting is dat
onderwijs en opvoeding het doel hebben om deze kennis weer in herinnering te roepen.
Wat betreft de sociale filosofie van Plato: in de ziel moet het redelijke deel (1) het vurige deel (2) helpen om het
begerige deel (3) in te tomen.
Aristoteles (384-322 v. Chr.) vond Plato’s verklaring voor de verandering van beweging (= veranderende dingen
zijn slechte nabootsingen van onveranderlijke dingen) niet voldoende. Zijn eigen oplossing was dat er
onderscheid gemaakt moest worden tussen vorm en materie. Vorm is universeel, materie is dat wat uniek aan
een ding is. Als je zegt ‘wat het is’, spreek je dus over de vorm (= de functie ervan). Materie noemde Aristoteles
substantie. Elke individuele substantie is een op zichzelf staand teleologisch (= doelgericht) systeem, waarin vier
oorzaken te zijn onderscheiden: (1) stofoorzaak; (2) vormoorzaak; (3) werkoorzaak; en (4) doeloorzaak. Elk ding
streeft naar de hoogst mogelijke perfectie die mogelijk is binnen de grenzen van zijn wezen: beweging.
1De inhoud en toepassing van deze mythe zijn te vinden in het boek vanaf pagina 64. Kennis van deze vergelijking is
belangrijk! Het is daarom goed om de volledige tekst in het boek zelf te lezen.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller sumsam. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.74. You're not tied to anything after your purchase.