Wonen
Consumeren en produceren
Consumptie= het kopen van goederen en diensten voor de bevrediging
van behoeften. Je maakt keuze tussen heden en zorg voor toekomst.
Sparen is uitstellen van consumptie. Voor het uitstellen van consumptie
ontvangt de consument een vergoeding: rente.
Goederen= tastbare en niet-tastbare zakn die nuttig zijn en voorzien in
behoeftebevrediging. Tastbare goederen zijn te onderscheiden in
consumptiegoederen en investeringsgoederen. Niet-tastbare goederen zijn
diensten.
Consumptiegoederen kunnen worden ingedeeld in verschillende
categorieën:
1. Stoffelijke goederen
2. Niet-stoffelijk zoals theaterbezoek en vakanties
Je kan het ook indelen in noodzakelijke goederen en luxegoederen. Het is
ook in te delen in gebruiksgoederen en verbruiksgoederen.
Investeringsgoederen zijn goederen die in het productieproces kunnen
worden aangewend om weer nieuwe investeringsgoederen te produceren
of om met behulp daarvan consumptiegoederen te produceren zoals
machines. Er zijn twee typen:
1. Duurzame of vaste kapitaalgoederen: gebouwen en machines
2. Vlottende kapitaalgoederen: zijn na 1 productieproces volledig
verbruikt.
Consumptiegoederen en kapitaalgoederen kunnen roerend of onroerend
zijn. Onroerende zaken wordt verstaan de grond of een zaak die duurzaam
verenigd is met de grond. Roerende zaken zijn alle goederen die
beweegbaar of vervoerbaar zijn.
Vastgoed heeft een belangrijke functie in economie door zijn schaarste,
duurzaamheid en hoge waarde.
Aanbod= beschikbaarheid van goederen en diensten. Het hangt samen
met de nieuwe productie en goederenvoorraad. Om te kunnen produceren
zijn productiemiddelen nodig. Deze productiemiddelen worden
productiefactoren genoemd. Dit zijn:
- Arbeid: wordt tegen loon ter beschikking gesteld door individuele
aanbieder van arbeid.
- Kapitaal: het kan gaan om kapitaalgoederen zoals machines en
fabrieksgebouwen. Het kan ook gaan om geldkapitaal, het vermogen
dat in kapitaalgoederen is gestoken. De prijs hiervan wordt interest
genoemd.
- Natuurlijke hulpbronnen: grond, water etc. De beloning wordt
pacht/huur genoemd.
,Natuur en arbeid worden de oorspronkelijke productiefactoren genoemd.
Sommige mensen beschouwen de activiteiten van de ondernemer als een
afzonderlijke productiefactor.
Homogeen goed= artikel at volkomen identiek is voor elke vrager en
aanbieder. Bijvoorbeeld benzine.
Heterogeen goed= niet volkomen identiek voor elke vrager en
aanbieder. Een merk onderscheidt het ene heterogene product van andere
producten.
Transparante markt is als elke vrager of aanbieder op de hoogte is van
alle zaken die op de markt van belang worden geacht. Vastgoedmarkt is
weinig transparant.
Onder een markt van volkomen concurrentie, volledige vrije mededinging,
wordt verstaan een transparante markt waar homogene goederen worden
verhandeld, waarop een zeer groot aantal aanbieders en vragers opereert
en de toetreding vrij is. De producent is een prijsnemer, omdat hij geen
invloed kan uitoefenen op de marktprijs.
Marktvormen met onvolkomen concurrentie:
- Monopolistische concurrentie: veel aanbieders en vragers maar waar
een heterogeen product wordt verhandeld. Er is sprake van
productdifferentiatie.
- Oligopolie: beperkt aan aanbieders. De individuele producent kan de
prijs en positie van concurrenten beïnvloeden. Kleinere oligopolisten
volgen vaak de prijs van de grootste onderneming in de bedrijfstak.
Er kan prijzenoorlog ontstaan. Er kan ook worden gestreden met
kwaliteit, service of reclame. Bij kartelvorming spreken bedrijven af
om onderling niet te concurreren.
- Monopolie: één producent, die de hele markt in handen heeft. Het
kan gaan om een natuurlijke monopolie, overheidsmonopolies en
feitelijke monopolies. Een natuurlijke monopolie komt voor waar de
gehele grondstoffenvoorziening in één hand ligt.
Overheidsmonopolies zijn onder andere NS en gezondheidszorg.
Feitelijke monopolie is als een ondernemer erin slaagt alle
concurrenten uit te schakelen. Dit kan bijvoorbeeld met octrooi of
patent.
Kenmerk van collectieve goederen is dat men van het gebruik niet kan
worden uitgesloten. Iedereen profiteert ervan.
Quasicollectieve goederen, goederen waarvan de overheid gebruik wil
stimuleren omdat de prijs van deze goederen via voorziening door
individuele productiehuishoudingen naar het oordeel van de overheid te
hoog is.
Ook kennen we goederen en diensten waarvan de overheid het gebruik wil
stimuleren door subsidies en lagere belastingen zoals ov en bibliotheken.
Dit zijn merit goods. Soms wil de overheid het gebruik van sommige
goederen of diensten afremmen door het heffen van accijns, demerit
goods. Retributie is de vergoeding van een dienst die de overheid
presenteert ten voordele van de heffingsplichtige.
, Sectoren:
- Primaire sector: landbouw en de grond- en delfstofwinning. Sectoren
hebben een relatie met de ontwikkelingsfase van een economie.
- Secundaire sector: industrie en bouwnijverheid. Producten afkomstig
uit de primaire sector worden verwerkt. Voornamelijk in fabrieken.
Productieprocessen werden tijdens de industrialisering
kapitaalintensiever.
- Tertiaire sector: hieronder valt de commerciële dienstverlening,
zoals het bankwezen, bemiddelings- en adviesbureaus. Dit heeft
aandeel van 50% in NL.
- Quartaire sector: overheid en niet-commerciële dienstverlening
zoals gezondheidszorg. De andere marktsectoren scheppen de
middelen waarop de quartaire sector kan draaien.
Financiële markten
Vermogensmarkt= markt waar vraag en aanbod van geld elkaar
ontmoeten. De vermogensmarkt is in te delen naar geldmarkt waar de
zogenaamde kortlopende vorderingen worden verhandeld en de
kapitaalmarkt waar de langlopende vordering worden verhandeld. Het
onderdeel van de geldmarkt waar banken met een overschot of een tekort
aan kasmiddelen elkaar ontmoeten wordt de geldmarkt in enge zin
genoemd.
Op de kapitaalmarkt worden alle langlopende vorderingen verhandeld.
Langlopend is langer dan twee jaar. Op deze markt worden verhandeld
schatkistcertificaten, staatsobligaties, meerjarige spaarbewijzen,
obligaties. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de openbare
kapitaalmarkt die voor iedereen toegankelijk is, zoals een effecten- of een
optiebeurs, en de onderhandse kapitaalmarkt. De onderhandse
kapitaalmarkt is niet voor iedereen toegankelijk, potentiële beleggers
worden gericht benaderd door de aanbieder van de transactie en
onderhandelen met elkaar over de voorwaarden van de lening.
Voorbeelden van kortlopende voorderingen zijn:
- Debiteurenkrediet
- Leverancierskrediet
- Kortlopende spaardeposito’s
- Rekening-courantkredieten zijn vorderingen van de banken op hun
cliënten.
- Persoonlijke leningen door financiële instellingen.
Voorbeelden van langlopende vorderingen:
- Meerjarige spaarbewijzen bij banken als spaarbiljetten, kasbiljetten
en spaarobligaties die het publiek heeft uitstaan bij spaar- en
hypotheekbanken.
- Obligaties
- Aandelen
- Middellange en lange bedrijfskredieten
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller annedenhartog. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $9.71. You're not tied to anything after your purchase.