Met deze samenvatting heb ik een 18/20 gehaald op het mondelinge examen van Pathofysiologie. De samenvatting bevat heel veel structuur (titels, tussentitels, verwijzingen ...) waardoor het makkelijk studeert + veel randinformatie om het goed te begrijpen (veel notities van tijdens de lessen). Ook a...
Inhoud
Hoofdstuk 1: Algemene inleiding
1) Wat is normaal
1.1 Statistiek als basis om te bepalen wat normaal is en wat abnormaal is
1.2 Schuiven met de threshold waarden (referentiewaarden aanpassen)
2) Is het meetresultaat wel het échte resultaat
2.1 Precisie
2.2 Accuraatheid
3) Diagnose stelling: hoe en wat?
3.1 Algemene indruk
3.2 Komen tot een diagnose
3.3 Belang van een goede differentiaal diagnose
3.4 Valkuilen in het klinisch redeneren
Hoofdstuk 2: Waterhuishouding en -pathologie
1) Algemene inleiding
2) Storingen in de waterhuishouding
2.1 Waterintoxicatie of hypotone hyperhydratatie
2.2 Isotone of hypetone hyperhydratatie
2.3 Oedeem
2.4 Hypertone dehydratatie
2.5 Isotone dehydratatie
2.6 Hypotone dehydratatie
Hoofdstuk 3: Zuur-base evenwicht
1) Algemene inleiding
2) Afwijkingen van het zuur-base evenwicht
2.1 Respiratoire acidose
2.2 Metabole acidose
2.3 Respiratoire alkalose
2.4 Metabole alkalose
2.5 Gemengde zuur-base stoornissen
3) Bepalen van de zuur-base status van het bloed
3.1 Parameters die nodig zijn om de zuur-base status van het bloed te bepalen
3.2 Alternatieve methode om de zuur-base status te bepalen
3.3 Dieetfactoren 3 Bepalen van de zuur-base status van het bloed
,Hoofdstuk 4: Vet- en koolhydraatstofwisseling
1) Normale vetstofwisseling
1.1 Vetzuren en lipiden
1.2 Vertering en absorptie van lipiden
1.3 Metabolisme van vet in het lichaam
2) Afwijkingen in het vetmetabolisme
2.1 Steatorrhee
2.2 Adipositas of obesitas
2.3 Equine metabool syndroom (EMS)
2.4 Hyperlipaemie bij pony’s en paarden
2.5 Laag melkvetgehalte bij runderen
2.6 Ketonemie (algemeen en specifiek bij herkauwers)
3) Normale koolhydraatstofwisseling
4) Afwijkingen in het koolhydraatmetabolisme
Hoofdstuk 5: Eiwitstofwisseling
1) Normale eiwitstofwisseling
1.1 Eiwitten
1.2 Vertering en absorptie van eiwitten
1.3 Metabolisme van eiwitten in het lichaam
2) Abnormale eiwitstofwisseling – weefselspecifieke parameter in het bloed meten
2.1 Stikstofexcretie (N-uitscheiding) beoordelen
2.2 Andere eiwitparameters om te testen in het bloed
3) Algemene eiwit in het bloed – plasmaproteïne of serumeiwitten
3.1 Inleiding tot plasma eiwitten
3.2 Regulatie van de plasmaproteïne concentratie
3.3 Storingen in de plasmaproteïne homeostase (serumeiwitten)
4) Enzymologie
4.1 Inleiding
4.2 Diagnostisch belangrijke enzymen
Hoofdstuk 6: Mineralen
1) Kalium
2) Calcium
3) Fosfor
4) Magnesium
5) Ijzer
6) Overige mineralen
Voornamelijk kalium, calcium en magnesium zijn belangrijk bij hoofdstuk 6!
1) Hypocalcemie: hoezo kan de pH ongewijzigd blijven en er toch ketonemie ontstaan (bij een ketonemie
zal de pH toch gedaald zijn?)
2) Waarom zou de voederopname dicht bij de partus dalen (te vette koe?)
, Examen: mondelinge examen – geeft je de kans om een redenering op te bouwen, die eventueel nog
bijgestuurd kan worden tijdens het examen en ten voordele is van de student. Je bootst een klinisch
consult na tijdens je examen. Op het einde van de examenvraag wordt de vraag gesteld: ‘leeft u
patiënt nog?’. En dan kan je zeggen ja want dat en dat is er fout gelopen … en ik heb die en die
dingen ondernomen. Dan kan er feedback op komen van correct, je patiënt leeft nog maar je had dat
en dat ook nog kunnen ondernemen en dus heb je maar een 15/20. (je krijgt direct je cijfer). Het
examen duurt 20 minuten per persoon met schriftelijke voorbereiding.
Je krijgt twee vragen: één theoretische vraag en een casus waar we het samen over gaan hebben.
Let op – glucose wordt niet opgeslagen: glucose wordt opgeslagen onder de vorm van glycogeen of
na fosforylatie onder de vorm van glucose-6-fosfaat. Maar glucose zelf wordt niet opgeslagen.
Vergeet dit niet en spreek dus op het examen niet over glucose-opslag.
1) Thrifty Phenotype Hypothesis EN DOHAD of ‘Developmental Origin of Health and Disease’ … zeggen
die twee hypothese of theorieën niet hetzelfde?
2) Hyperlipaemie (slide 53): billirubine is normaal, maar hoe kan deze normaal zijn als de leverfunctie
verstoord is ten gevolge van de leververvetting bij hyperlipaemie?
3) Ketonemie: het ontkoppelen van GH-IGF1 bij insulinedaling (dat dan zorgt voor HSL stimulatie én
stimulatie melkproductie) … komt dit enkel bij herkauwers voor, of kan dit ook HSL stimuleren bij
andere diersoorten?
,Lijst met kliniektermen
Agonie Doodstrijd
Anurie Afwezige urinelozing (mictie)
Azotemie/azoturie Te veel stikstofverbindingen in het bloed (eiwitten
zoals ureum en creatinine)
Cachexie Een vorm van extreme magerheid die optreedt in de
terminale fase van chronische aandoeningen
Confounder In de statistiek een variabele die zowel de
afhankelijke variabele als de onafhankelijke
variabele beïnvloedt, een verstoorder die zich wring
in de nulhypotese
Hemoglobinaemie Aanwezigheid van Hb in de urine (geen RBC!)
Hemoglobinemie Aanwezigheid van opgeloste Hb in het bloed
Hemolyse Het uit elkaar vallen van rode bloedcellen
Hematurie Aanwezigheid van RBC in de urine
Hypokapnee Te lage concentratie aan CO2 in het bloed
Ileus Het stoppen van de normale darmpassage
Pica eten van vreemde voorwerpen (hond die zand eten)
Pollakisurie Meer dan normaal plassen
Polydipsie Overmatig veel drinken
Strangurie Urinelozing waarbij geen of weinig urine afvloeit,
vaak in combinatie met persen
Uremie Nierinsufficiëntie (niet goed functionerende nieren)
,Hoofdstuk 1: Algemene inleiding
,
,1 Wat is normaal
1) Statistiek als basis om te bepalen wat normaal is en wat abnormaal is
1) Gebruik van een normale verdeling of gaussverdeling: een kansverdeling die beschrijft hoe
data verspreid zijn waarbij de observaties rond het gemiddelde het meest waarschijnlijks
zijn (algemeen gezien is dit 95%) en hoe verder waardes van het gemiddelde af liggen, hoe
onwaarschijnlijker het is deze waarden te observeren (5%)
→ Op basis hiervan worden normaalwaarde of referentiewaarden opgesteld: dit is
een interval waarbinnen uitslagen worden beschouwd als normaal volgens hun
waarschijnlijkheid van voorkomen
2) Probleemstelling: zie onderaan een normaalverdeling van glucoseconcentraties bij gezonde
honden (groene curve) en een normaalverdeling van glucoseconcentraties bij honden met
diabetes (rode curve). Er is overlap tussen deze twee curven! Je moet als dierenarts dus
zelf bepalen dat bloedconcentraties gemeten in het labo boven 125 mg/dl bes chouw ik als
abnormaal en dus een patiënt met die waarden ga behandelen. Dit heeft gevolgen …
→ Type I fout – vals positieven (α) een deel van de gezonde honden ga je vals
bestempelen als ziek en behandelen terwijl het niet nodig is
→ Type II fout – vals negatieven (β): een deel van de zieke honden ga je vals
bestempelen als gezond en geen behandeling gegeven terwijl het wel nodig was
3) Oplossing: je kan schuiven met de threshold waarden maar vooral denk na als dierenarts
en koppel uitslagen altijd aan aanwezige klachten en symptomen: een licht afwijkende
glucoseconcentratie zonder ook maar één aanwijzing dat er zich een probleem stelt met
het glucosemetabolisme … laat dit dan even aan de kant staan.
, 2) Schuiven met de threshold waarden (referentiewaarden aanpassen)
1) Kans op vals positieve en vals negatieve verkleinen door bijvoorbeeld de sensitiviteit te
verhogen om vals positieven te vermijden, maar dan zal de kans op vals negatieve
exponentieel vergroten … houd hier dus altijd rekening mee!
→ Sensitiviteit of gevoeligheid = % zieke dieren die positief testen (1 – β) (blauwe pijl)
→ Specificiteit = % gezonde dieren die ook negatief testen (1 – α) (groene pijl)
2) Voorspellende waarden die de kans aangeven dat bij een test de testuitslag juist is. Dit zegt
dus iets over de waarde van je test en hoe voorspellend je bevinding is maar … dit is sterk
afhankelijk van de frequentie van voorkomen van je ziekte! Als je iets meet van een ziekte
dat weinig voorkomt kan je het permitteren om een iets minder goede test te gebruiken
maar test je voor een zeer zeldzame ziekte moet je al een zeer goede test hebben wat
sensitiviteit en specificiteit betreft!
→ Positief voorspellende waarde (PPV): kans dat een positief getest dier, ziek is
→ Negatief voorspellende waarde (NPV): kans dat een negatief getest dier, gezond is
Formules van drempelwaarden:
Filmpje over de ‘Positive Predictive Value’ (is leerstof dus opnieuw kijken):
https://www.youtube.com/watch?v=QqgJHryKOSU
,2 Is het meetresultaat wel het échte resultaat?
1) Precisie
1) Coëfficiënt of variation (CV): variatiecoëfficiënt of relatieve standaarddeviatie is de
verhouding van standaarddeviatie tot het gemiddelde (SD/gemiddelde) en wordt gebruikt
om de precisie en herhaalbaarheid van een test uit te drukken en is dus belangrijk om de
kwaliteit van kwantitatieve laboratorium te testen waarbij je twee CV’s hebt:
→ Intra assay CV: een staal ontdubbelen en binnen één run het staal verschillende
keren analyseren en kijken of er veel variatie is
→ Inter assay CV: een staal ontdubbelen, je maakt er tien kopietjes van waarbij je het
vandaag analyseert, morgen nog een keer, daarna nog een keer … dus telkens
hetzelfde staal analyseert over verschillende dagen en dan kijken naar de variatie
2) Precisie: geeft dus de spreiding van verschillende metingen ten opzichte van elkaar weer
en is een maat om te beslissen of de test herhaalbaar is: als je de test morgen opnieuw
uitvoert, ga je dan hetzelfde resultaat krijgen?
2) Accuraatheid
1) Accuraatheid: of nauwkeurigheid geeft de nabijheid van de metingen weer tot de
waarachtige waarde, is er verschil tussen de gemeten waarde en de ‘echte’ waarde?
Accuraatheid versus precisie
Een goede accuraatheid zal altijd superieur zijn boven precisie
Besluit uit onderstaande foto: welke student heeft de beste methode gebruikt ..
Carmen > Cynthia > Chasity > Cheryl
, 3 Diagnose stelling: hoe en wat?
1) Algemene indruk (Voor + AbNoMaMi)
1) Algemeen voorkomen van het dier: houd hierbij afstand van het dier want als je het dier
benadert gaat het zich anders gedragen. Blijf van het dier af en moedig de eigenaar aan om
zijn dier te laten doen, stel ondertussen vragen aan de eigenaar en laat het dier doen.
2) Abnormaal gedrag: vertoont het dier abnormaal gedrag?
3) Normaal levensonderhoudend gedrag: vertoont het dier normaal fysiologisch gedrag dat
de homeostase ondersteunt (een dier moet drinken, eten, zich wassen, herkauwen … )
4) Macro-omgeving: hoe is het gesteld met de ruime omgeving van het dier? Hoe is het dier
gestald en is de huisvesting in orde?
5) Micro-omgeving: hoe is het gesteld met het microklimaat van het dier? Hoeveel dieren
zitten er in hetzelfde hok, is de stal goed verlucht (zowel de stal als ter hoogte van de neus
van de dieren)
Voorbeeld – algemene indruk van onderstaand rund
Algemeen voorkomen: bolle rug en opgetrokken buik (kan wijzen op chronische buik, peritonitis,
pleuraproblemen …), sterk opgezette uiervenen (kan gepaard gaan door een hoge productie),
afgehouden staart (kan wijzen op het feit dat het dier chronisch staat te persen) en overmatig
gestrekt met de voorpoten en ze staat gekruist (per definitie staat ze mank aan één van de twee
voorbenen). Verder ga je ook kijken naar zijn of haar omgeving: een vieze omgeving, het is wel
droog, er ligt voer aan het hek, er zitten veel koeien bij elkaar maar ook veel lucht en licht aan de
stallen. Dat hoort ook bij je onderzoek om zoveel mogelijk informatie op te nemen dat je kan helpen
bij je diagnose.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller StudentDGK123. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $12.32. You're not tied to anything after your purchase.