Voeding en Dietetiek, Fysiotherapie, Logopedie, Ergotherapie
Pathofysiologie
All documents for this subject (55)
5
reviews
By: sannemaslowski • 2 year ago
By: marijkereussing • 4 year ago
By: tugceozturk • 3 year ago
By: alinepieters • 6 year ago
By: jessiekuijpers98 • 6 year ago
Seller
Follow
lottebrands
Reviews received
Content preview
Pathosfysiologie samenvatting
thema 3 les 1: Vochtbalans, oedeem en hypertensie
§ 1.3.1 vochtbalans en elektrolytenbalans
Met homeostase(homeostase=gelijk blijven) wordt aangeduid het streven van het lichaam naar het
constant houden van het inwendige milieu van het lichaam, waartoe ook het bloed behoort. Alle systemen
in het lichaam(ademhaling, spijsvertering, uitscheiding etc.) veroorzaken veranderingen in dit inwendige
milieu.
Er zijn verschillende processen die van belang zijn voor de homeostase.
Vochtbalans:De hoeveelheid water die dagelijks bij volwassenen moet worden opgenomen bedraagt
gemiddeld 2,1 liter. Dit gebeurt via dranken en vast voedsel. Daarnaast wordt er per etmaal nog ongeveer
0,4 liter oxidatiewater geproduceerd tijdens het verbrandingsproces in de cellen(metabolisme). De
opgenomen hoeveelheid moet gelijk zijn aan de hoeveelheid vocht die dagelijks met de urine, zweet, feces
en via uitademing het lichaam verlaat. Er is sprake van een zogenaamde waterbalans of vochtbalans. Via
de huid verdampt 300-400ml water ongemerkt door uitwaseming. Het totale waterverlies is afhankelijk
van de omgevingstemperatuur.
->Het lichaam van een jongvolwassene bevat 60% water en 40% vaste stof. Het percentage water in het
lichaam varieert sterk met de leeftijd: een zuigeling bevat ongeveer 75% water, een bejaarde 45 tot 50%.
Hiermee moet bij de dosering van geneesmiddelen rekening mee worden gehouden.
De vochtbalans is sterk gekoppeld aan de elektrolytenbalans. Water speelt in het lichaam een veelzijdige
rol:
-bouwstof(het cytoplasma bestaat voor 75% uit water)
-oplosmiddel
-transportmiddel.
-warmteregulatie door transpiratie en is dan ook te beschouwen als de koelvloeistof bij uitstek.
Omgekeerd vervoert het water de warmte van de plaats waar het wordt geproduceerd(lever, spieren) naar
de plaatsen waar warmte nodig is om het lichaam op temperatuur te houden.
Elektrolyten balans: de mens moet dagelijks een bepaalde hoeveelheid mineralen(zouten) opnemen. In
de fysiologie wordt liever de term elektrolyten gebruikt omdat de zouten in oplossing altijd in
ionen(geladen deeltjes) zijn gesplitst. Er zijn positieve ionen(kationen), en negatieve ionen(anionen). De
nieren hebben een belangrijke invloed op de elektrolytenbalans.
->De functie van elektrolyten in het kort:
-bouwstof: bijvoorbeeld calcium- en magnesiumzouten in de botten en ijzer als bouwsteen van
hemoglobine(Hb) in de erytrocyten
-osmolariteit: dit begrip slaat op het evenwicht dat moet bestaan in de samenstelling van
lichaamsvloeistoffen(bloed, lymfe, weefselvocht) en cytoplasma.
-Bestanddelen van hormonen en enzymen: voorbeelden hiervan zijn jood in de schildklierhormonen T3 en
T4, koper, kobalt en ijzer die betrokken zijn bij talrijke enzymfuncties.
-Impulsgeleiding.
-spiercontractie.
§ 2.2 tractus circulatorius
de tractus ciculatorius (bloedvatstelsel) bestaat uit het hart(de pomp) en de bloedvaten. De bloedvaten
worden onderverdeeld in arteriën(slagaders), arteriolen(kleine slagaders), capillairen(haarvaten),
venulen(kleine aders), en venen.
->De arteriën en arteriolen voeren het bloed van het hart af en kloppen daardoor, vandaar de naam
slagader.
,->De venulen en venen voeren het bloed terug naar het hart.
->De capillairen vormen de overgang tussen het arteriële en veneuze deel van het vaatstelsel. Alleen van
capillairen is de wand doorlaatbaar. Daarom vindt alleen daar afgifte plaats van zuurstof en voedingstoffen
aan het weefsel en opname van koolstofdioxide vanuit het weefsel. In de longcapillairen verlopen deze
processen omgekeerd. Het meeste bloed bevindt zich in de venen, die daarmee dienen als opslagvaten
van het bloed.
§ 2.2.1 het hart
het hart(cor,cardia) beslaat het grootste deel van het mediastinum de ruimte in de thoraxholte tussen de
longen. Het heeft de grootte van een vuist en ligt pal achter het sternum(borstbeen) op de peesplaat van
het diafragma(middenrif).
Het septum cordis(harttussenschot) verdeelt het hart in een linker- en rechterhelft. Iedere harthelft
bestaat uit een atrium(boezem), het bovenste deel en het onderste deel dat de ventrikel(kamer) wordt
genoemd. De anulus fibrobus(een fibreuze ring) vormt de scheiding tussen de atria en de ventrikels. In
deze ring bevinden zich de twee soorten kleppen: de atrioventriculaire kleppen(AV-kleppen) en de
arteriële kleppen. Aan de beide atria zitten uitstulpingen, de zogenaamde auricilae(hartoortjes)
De atria zijn de plaatsen waar de venen in het hart uitmonden. In het linkatrium monden de 4 venae
pulmonales(longaders) uit. Het rechteratrium is mondingsplaats voor de vena cava superior(bovenste
holle ader) en de vena cava inferior(onderste holle ader) en (aan de achterzijde van het hart) de sinus
coronarius, het verzamelvat van de venae coronaria, de kransslagaders.
Vanuit beide ventrikels voeren twee grote arteriën het bloed van het hart af. Vanuit de linker ventrikel
door de aorta(de grote lichaamsslagader). Vanuit de rechterventrikel vindt de bloedafvoer plaats door de
truncus pulmonalis zie zich meteen vertakt in de linker en rechter arteria pulmonalis(longslagader).
Bouw van de hartwand:De hartwand is van binnen naar buiten opgebouwd uit de volgende lagen:
-endocard: dit is een laag endotheel met daaronder een laagje bindweefsel. Het endocard doet dienst als
een gladde binnenbekleding van de hartwand.
-Myocard: dit is veruit de dikste laag van de hartwand en bestaat uit dwarsgestreept(maar onwillekeurig)
spierweefsel. Het myocard in de linkervetrikel is het dikst met het oog op de kracht die ontwikkeld moet
worden om het bloed van hieruit in de aorta en daarmee het hele lichaam in te persen.
-Epicard: het is een dun elastisch laagje, dat met het hart is vergroeid. Het vormt het viscerale(binnenste)
blad van het hartzakje.
Kleppen:In en bij het hart bevinden zich kleppen die dezelfde functie hebben: het voorkomen dat het
bloed terugstroomt, zodat het eenrichtingsverkeer van het bleod is gewaarborgd. Er zijn twee soorten
kleppen:
atrioventriculaire kleppen: deze kleppenbevinden zich op de grens van atrium en ventrikel. De AV-
kleppen zijn plooien van het endocard, die met dunne peeskoordjes vastzitten. Door de peeskoordjes
wordt voorkomen dat bij contractie van de ventrikels de kleppen doorslaan waardoor bloed vanuit de
ventrikels zou terugstromen naar de atria. Arteriële kleppen: deze kleppen zitten eveneens vast aan de
fibreuze ring en wel bij het begin van de aorta en de truncus pulomnalis: een aortaklep en een
pulmonalisklep. Omdat de artierele kleppen ieder zijn opgebouwd uit drie halvemaanvormige
(semiluniaire) zakjes worden ze semilnairkleppen genoemd.
Bloedvoorziening van het hart:De hartspier zelf word van bloed voorzien door de linker arteria coronaria
en de rechter arteria coronaria, de coronairartierien of kransslagaders. Het zijn de eerste zijtakken van de
aorta waarvan het begin ligt pal achter de aortaklep. Wanneer het bloed uit de ventrikel stroomt worden
deze openingen door de aortaklep gedeeltelijk afgesloten. Hiermee wordt voorkomen dat er een te grote
,druk op de coronairarterien komt te staan.
Hartminuutvolume:Onder hartminuutvolume(hmv) wordt verstaan de hoeveelheid bloed, die per ventrikel
per minuut wordt uitgepompt. De kan eenvoudig worden berekend uit de hartslagfrequentie en het
slagvolume per ventrikel. Bij inspanning gaan zowel slagfrequentie als slagvolume omhoog als gevolg van
de activiteit van het sympathische zenuwstelsel.
Het slagvolume word bepaald door 2 factoren:
-vulling van de ventrikel vlak voor de contractie(eind diastolische vulling =EDV).
-Contractiekracht van de ventrikelspier.
Vermogen van de hartspier:De zuurstofbehoefte van de hartspier is direct gerelateerd aan de arbeid die
het hart per seconde moet leveren(het vermogen). Dit vermogen is afhankelijk van 2 factoren:
-slagvolume: deze wordt bepaald door de vulling van de ventrikel.
-Bloeddruk waar het hart tegenin moet pompen; dat is de bloeddruk op het moment, dat de aortaklep of
pulmonaal klep opengaat: de diastolische arteriële bloeddruk. Dit wordt de afterload van het hart
genoemd.
§ 2.2.2 bloedvaten
kenmerken en functies van de arteriën en arteriolen:de arteriën voeren het bloed van het hart af. De kleine
arterien worden arteriolen genoemd. Arteriën ‘kloppen’: de contracties van de ventrikels zijn nog goed
merkbaar. De wanden van de arteriën en de venen zijn in principe op dezelfde wijze gebouwd en bestaan
uit de volgende drie lagen.
-tunica intima: de binnenste laag; deze bestaat uit endotheel en een laagje elastisch bindweefsel.
-Tunica media: de middelste laag, opgebouwd uit elastisch bindweefsel en glad spierweefsel.
-Tunica adventitia: deze aan de buitenzijde gelegen laag, die hoofdzakelijk bestaat uit losmazig
bindweefsel met bloed en lymfe vaatjes, wordt uitsluitend aangetroffen bij de grotere vaten.
Bij de arteriën kan nog een onderscheid gemaakt worden tussen elastische arterien en musculeuze
arteriën. De elastische arteriën zijn de grootste arteriën, waarbij in de tunica media zeer veel elastisch
bindweefsel voorkomt. Deze arteriën hebben een duidelijke transportfunctie. De wand van deze arteriën
rekt uit tijdens de ejectiefase van het hart, waardoor de systolische bloeddruk(bovendruk) niet al te hoog
oploopt. Door de elasticiteit veert de wand tijdens de diastole weer terug. Omdat het bloed vanwege de
semilunairkleppen niet terug kan stromen naar het hart, zorgt dit terugveren ook voor een druk in de
arteriën: de diastolische bloeddruk of onderdruk.
De musculeuze arteriën omvatten de kleine arteriën en arteriolen, die de overgang vormen naar de
capillairen(haarvaten). In de media van deze arteriën heeft glad spierweefsel de overhand. Door
vasodilatatie en vasoconstrictie zijn de arteriolen in staat de hoeveelheid bloed, die naar een bepaald
orgaan stroomt, te regelen. Arteriolen hebben hiermee een duidelijke distributiefunctie.
Capillairen en weefselvocht:De capillairen vormen de overgang van arterie naar vene. Ze bezitten een
dunne wand die bestaat uit een laag endotheelcellen. Deze wand is voor alle stoffen doorlaatbaar, alleen
(grote) eiwitmoleculen worden slecht doorgelaten. Daardoor is de samenstelling van weefselvocht gelijk
aan die van plasma, met uitzondering van de eiwitconcentratie. De stroomsnelheid van het bloed in de
capillairen is zeer klein zodat er voldoend tijd is voor de uitwisseling van stoffen.
Venen en venulen:De capillairen verenigen zich tot de venulae(kleine venen) die overgaan in venen. Ze
voeren het bloed terug naar het hart. Ze bezitten een dunne slappe wand, ze kloppen niet. De kleinere
venen beneden het hart bezitten kleppen om terugstromen van het bloed te voorkomen.
§2.2.3 bloeddruk
bloeddrukregulatie op de korte termijn:het belangrijkste orgaan in de regulatie van de bloeddruk is
, gelegen in het verlengde merg, een deel van de hersenstam. Dit zenuwcentrum staat bekend onder de
naam vasomotorisch centrum. De input van dit centrum is afkomstig van twee typen receptoren:
-Baroreceptoren: gelegen in de beide carotiden en in de aortaboog; deze reageren op de rek van de
arteriewand en daarmee op variaties in de arteriële bloeddruk.
-Lage druk sensoren: gelegen in de wand van het rechteratrium; deze registreren de ventraal veneuze
druk(CVD).
Bij een daling van de arteriële druk wordt via het vasomotorisch centrum het sympathische systeem
geactiveerd en gaan hartslagfrequentie en slagvolume omhoog. Ook vindt op diverse plaatsen
vasoconstrictie plaats: de huid word bleek. Al deze effecten hebben een stijging van de arteriële bloeddruk
tot gevolg.
Bloeddrukregulatie op de lange termijn:De regulatie van de bloeddruk op de lange termijn vindt plaats via
de nieren waarbij een groot aantal hormonen is betrokken:
-ADH(antidiuretisch hormoon, vasopressine): dit hormoon wordt geproduceerd in de hypothalamus. De
prikkel voor de productie van ADH is een verhoging van de kristalloïd-osmotische waarde van het bloed.
Het effect is een verhoging van de terugresorptie van water in de nieren, waardoor de osmotische waarde
van het bloed wordt gecorrigeerd. Door de verhoogde terugresorptie van water zal de bloeddruk ook
stijgen.
-Adolsteron: de prikkels voor dit bijnierschorshormoon zijn:
->Daling van de plasmaconcentratie van natrium(bijvoorbeeld na excessief transpireren)
->Stijging van de plasmaconcentratie van angiotensine 2(zie bij renine)
-Aldosteron stimuleert de in de nieren de terugresorptie van natrium: natriumretentie. Doordat
natriumionen een grote mantel van watermoleculen om zich heen binden, betekent dit dat er veel water
wordt vastgehouden, wat de bloeddruk verhoogt.
-renine: een weefselhormoon dat geproduceerd wordt in de nieren. De prikkel voor vorming van renine is
een bloeddrukdaling in de aanvoerende arteriolen in de nier. Renine zorgt voor de omzetting van het
plasma- eiwit angiotensinogeen in angeiotensine 1. Deze stof heeft een licht vernauwend effect.
Angiotensine 1 wordt door een enzym(ACE: angiotensineconverterend enzym), dat zich in het endotheel
van de longvaten bevindt, omgezet in angiotensine 2. Deze stof heeft een tweedelige werking: enerzijds
verhoogt het de productie van het hormoon aldosteron. Zoals vermeld stimuleert aldosteron de resorptie
van natrium. Het renine-angiotensine-aldosteronsysteem(RAA-Systeem = RAAS) werkt zo op twee
manieren bloeddruk verhogend. Tegenwoordig berust de werking van zeer veel antihypertensiva op de
remming van dit systeem(ace-remmers)
-ANF(artiale natriuretische factor): wordt geproduceerd in de wand van het rechteratrium. De prikkel is
verhoging van de centraal veneuze druk(CVD). Het effect is remming van de natriumresorptie uit de urine
en daarmee daling van de bloeddruk.
-BNP(brain natriuretisch peptide) wordt in de hersenventrikels gemaakt als reactie rek en een verhoogde
druk in de ventrikels. Het wordt gebruikt als diagnosticum bij hartfalen.
-VIP(vasoactief intestionaal polypeptide): wordt in de wand van het maag-darmkanaal geproduceerd
tijdens de spijsvertering. Dit weefselhormoon geeft vasodilatatie en daarmee bloeddrukdaling.
-Histamine: kan in principe door iedere cel worden afgegeven na een beschadiging. Vooral mestcellen(een
bepaald type cel uit het afweersysteem) kunnen bij een allergische reactie grote hoeveelheden histamine
vrijmaken. De effecten van histamine zijn talrijk, onder andere lokale vasodilatatie.
§ 2.2.5 uitwisseling tussen capillairen en interstitium
in de grote circulatie vindt er voortdurend uitwisseling van plasma plaats tussen het capillair(haarvaten)
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller lottebrands. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.20. You're not tied to anything after your purchase.