Anatomie H11
Bloed heeft 5 functies:
1. Transport van opgeloste gassen, voedingsstoffen, hormonen en afvalproducten van de
stofwisseling.
2. Stabilisering van de PH en de ionensamenstelling van de interstitiele vloeistof in het lichaam.
3. Beperking van het vloeistofverlies bij verwonding (stolling).
4. Verdediging tegen gifstoffen en ziekteverwekkers (leukocyten en antistoffen).
5. Stabilisering van de lichaamstemperatuur.
Bloedafname en -onderzoek:
• Veneuze punctie: afname uit oppervlakkig gelegen ader (RR laag dus geneest sneller en wand
dunner dan arterie). *v.mediana cubiti.
• Bloeduitstrijkje: vaak bloed uit perifere capillairen (druppel uit vingertop, oorlel, grote teen of hiel).
Met kleurstof gekeken naar verschillende typen bloedcellen.
• Arteriele punctie: om te kijken hoe efficient de gaswisseling bij longen verloopt. *a.radialis/
a.brachialis.
Bloed bestaat vooral uit plasma, dit bestaat uit water, opgeloste stoffen en eiwitten (door lever):
• Albuminen: handhaven osmotische druk van plasma. Bind aan vet.
• Globulinen: antistoffen vallen lichaamsvreemde eiwitten en ziekteverwekkers aan; en
transporteiwitten die binden aan kleine ionen/hormonen/verbindingen die anders door nieren
zouden worden uitgescheiden of die slecht in water oplosbaar zijn. Bind aan vet.
• Fibrinogeen: voor bloedstolling. Wordt omgezet in fibrine, raamwerk voor bloedstolsel. Serum:
vloeistof die overblijft nadat stollingseiwitten zijn verwijderd.
Hematocriet vrijwel gelijk aan volume erytrocyten + leukocyten waardoor hematocrietwaarden
worden vermeld als VPRC (volume packed red cells) of PCV (packed cell volume). Hematocriet
neemt toe bij uitdroging en stimulering EPO; en het neemt af bij inwendige bloedingen of
verstoorde erytropoese.
Erytrocyten: Gespecialiseerd in vervoeren O2 en CO2. Vorm voor optimaal functioneren: groot opp
tov inhoud, dus diffusiesnelheid tussen cytoplasma en omringend bloedplasma wordt verhoogd; en
ze zijn flexibel, dus kunnen door nauwe capillairen worden geperst. Tijdens ontwikkeling verliezen
ze organellen (mitochondrium, ribosomen, celkern), waardoor ze niet kunnen delen en geen
structurele eiwitten vormen en kunnen alleen energie verkrijgen door anaerobe dissimulatie
(opname glucose uit omringend weefsel) dus al het zuurstof kan naar weefsels. Leeft maar 120
dagen (door mechanische belasting en ontbreken herstelmechanismen). Bevat veel Hb.
Hb: haemmolecuul bevat ijzerion waaraan O2 kan binden maar is zwak dus binding makkelijk
verbroken. Als O2 aan Hb gebonden geeft helder rode kleur; als er geen O2 aan bindt geeft dit een
donker rode kleur. Laag hematociet of erytrocyten met weinig Hb kan minder O2 vervoeren en
geeft anemie/bloedarmoede (spiervermoeidheid, zwakheid en energiegebrek). Afwijkingen:
✴ Thalassemie: bij te weinig vorming van het globulaire eiwit waardoor er per tijdseenheid minder
erytrocyten worden gevormd en volwassen erytrocyten kwetsbaar zijn en kort leven. Hierdoor
kan er minder O2 vervoerd worden dat problemen geeft bij ontwikkeling/groei. Vaak
bloedtransfusie.
✴ Sikkelcelanemie (SCA): door een mutatie dat invloed heeft op aminozuurvolgorde van 1 paar
van de globulaire eiwitten. Bij overmaat O2 zien Hb en erytrocyten er normaal uit, maar
, wanneer de afwijkende Hb genoeg O2 afgeeft reageren de Hb moleculen met elkaar en
veranderen de cellen van vorm (stijf en gebogen). Dit heeft geen invloed op zuurstofvervoerend
vermogen maar ze zijn kwetsbaar en beschadigen snel. Door vroege afbraak sikkelcellen
ontstaat hemolytische anemie. Ook kan de sikkelcel een obstructie vormen-> bloedstroom
geblokkeerd dus weefsels weinig O2.
Wanneer erytrocyten verouderen/beschadigen wordt Hb afgebroken en afzonderlijke
polypeptideketens door urine gefiltreerd en uitgescheiden, als dit veel is kleurt urine (rood)bruin:
hemoglobinurie. Hemolyse: scheuren van erytrocyten. Vaak herkennen fagocyterende cellen
(lever/milt/beenmerg) de versleten erytrocyten en worden ze eerst hierin opgenomen waardoor Hb
enz worden hergebruikt. Hb heeft dan verschillende bestemmingen:
1. De 4 globulaire eiwitten worden afgebroken tot oorspronkelijke aminozuren die door cel worden
afgebroken voor energie of aan het bloed worden afgegeven (hergebruik door andere cellen).
2. Heammolecuul wordt van ijzer ontdaan en omgezet in biliverdine (groen) en dan in bilirubine
(oranjegeel) dat aan bloed wordt afgegeven. Lever neemt dit op en geeft het met gal aan
dunne darm. Als galbuizen geblokkeerd zijn diffundeert het perifere weefsels in: geelzucht. In
dikke darm wordt het omgezet in urobilinen/stercobilinen (opgenomen in bloed en
uitgescheiden door nieren).
3. Het losgekoppelde ijzer wordt in macrofaag opgeslagen of aan het bloed afgegeven waar het
aan transferrine bindt (dit wordt opgenomen door erytrocyten uit beenmerg voor synthese Hb).
Overmaat transferrine door lever/milt verwijderd (hier zijn eiwit-ijzercomplexen opgeslagen).
Belemmering opname/stofwisseling ijzer kan ernstig zijn omdat vorming erytrocyten zal worden
belemmerd. (♂ 2.5g aan Hb en 1.0g reserve;♀ 1.9g aan Hb en 0.5g reserve).
Erytropoëse: vorming van erytrocyten in het rode beenmerg (myeloïde weefsel). Direct
gestimuleerd door EPO en indirect door hormonen. Bij sterke prikkeling (bloedverlies) kunnen
delen van gele beenmerg overgaan in rood beenmerg waardoor er meer erytrocyten per
tijdseenheid worden gevormd.
• EPO: bij lage O2 conc in perifere weefsels (hypoxie); afgegeven bij bloedarmoede, als
bloedtoevoer naar nieren afneemt, als het O2 gehalte van lucht in de longen afneemt, en
wanneer het gaswisselings opp van de longen beschadigd is. Zodra het in bloed is gaat het naar
rode beenmerg, het bevordert deling stamcellen en ontwikkeling erytrocyten. Effecten: het
stimuleert celdeling erytroblasten (en stamcellen die dit vormen), en het versnelt de rijping van
erytrocyten (door bevordering Hb synthese). Bloed wordt stroperig (hart moet harder werken).
Hemocytoblasten vormen lymfoïde stamcellen waaruit lymfocyten ontstaan: lymfopoëse (migreren
uit rode beenmerg naar lymfoïde weefsels), en myeloïde stamcellen die rijpen tot volwassen
erytrocyten (hieruit ontstaan alle andere typen bloedcellen). Erytroblasten: onrijpe erytrocyten die
actief Hb vormen waarna ze hun kern afstoten en ontwikkelen tot reticulocyten (onrijpe erytrocyten)
die na 2/3 dagen eiwitten gesynthetiseerd te hebben de circulatie ingaan en rijpen. Als voeding
geen vitamine B12 bevat kunnen stamcellen niet normaal delen-> pernicieuze anemie.
Antigenen: stoffen (eiwitten) die een immuunreactie kunnen veroorzaken. Membranen bevatten
oppervlakteantigenen (agglutinogenen) die immuunstelsel als normaal herkent. De aan-/
afwezigheid van specifieke oppervlakteantigenen (A/B/Rh) op plasmamembranen erytrocyten
bepaalt je bloedgroep. Bloedgroep A (alleen antigeen A), bloedgroep B (alleen antigeen B),
bloedgroep AB (antigenen A en B) en bloedgroep O (niet antigeen A of B). Resuspositief (Rh+):
antigeen Rh aanwezig; negatief dan is het niet aanwezig; vaak alleen als + of - aangegeven bij
bloedgroep. Antistoffen (agglutininen) reageren met agglutinogenen op erytrocyten van een andere
bloedgroep. Bloedgroep A heeft anti-B, B heeft anti-A, AB heeft er geen en O heeft anti-A&B. Bij
bloedtransfusie van andere bloedgroep ontstaat kruisreactie (/transfusiereacties; dus
bloedgroepen moeten compatibel zijn) en gaan erytrocyten samen klonteren (agglutinatie; kunnen
kleine vaten blokkeren) waarna de erytrocyten worden afgebroken of hemolyse ondergaan. Rh-
heeft geen antistoffen tegen Rh eiwitten (alleen als je gesentistiseerd bent door eerdere
blootstelling).
Erythroblastosis foetalis: als er tijdens zwangerschap nauw contact bestaat tussen foetale
bloedsomloop en die van moeder kunnen antistoffen van moeder de placenta passeren en de
,foetale erytrocyten aanvallen/vernietigen. Vaak bij bevalling Rh- moeder met Rh+ kind waarbij
placenta scheurt en moeder antistoffen maakt tegen kind.
Bloedgroep test: als erytrocyt bijv in contact komt met anti-A en anti-B en dan klontert is het
bloedgroep AB. Als er geen reactie optreed is het bloedgroep O (O+ heeft wel anti-Rh), dit is een
universele donor. Er zijn min 48 andere mogelijke antigenen op opp aanwezig dus kans op
kruisreacties is er zelfs met O(-) als donor.
Ook kan je transfusie doen met synthetische bloedvervangers die geen oppervlakteantigenen
bevatten, dan kan er geen kruisreactie ontstaan. AB kan niet vader van O zijn dus
vaderschapstesten en misdaden hiermee onderzocht.
Leukocyten: witte bloedcellen, er is geen Hb aanwezig, het is groter dan erytrocyten en ze hebben
een celkern/andere organellen. Ze helpen te verdedigen tegen ziekteverwekkers en ze verwijderen
gifstoffen/afvalproducten/afwijkende of beschadigde cellen. Veel in bindweefsel of organen van
lymfevaatstelsel. Blijven kort in bloed, gaan naar bindweefsel en organen vooral bij infectie/
verwonding. Gereguleerd door CSF’s (colony-stimulating factors). In bloed-> 4 kenmerken:
1. In staat tot amoeboïde (glijdend door stroming cytoplasma naar uitstulpingen cel) bewegingen
om zich zo langs randen bloedvaten en erbuiten door omringend weefsel te verplaatsen.
2. Diapedese: ze kunnen de bloedstroom verlaten door tussen aangrenzende epitheelcellen in
wand capillairen naar buiten te dringen.
3. Positieve chemotaxis: aangetrokken door specifieke chemische prikkels (binnendringende
ziekteverwekkers, beschadigde weefsels, andere actieve leukocyten).
4. Neutrofielen, eosinofielen en monocyten zijn in staat tot fagocytose: omgeven van
ziekteverwekkers/celfragmenten/andere materialen. Neutrofielen/eosinofielen zijn microfagen;
macrofagen zijn monocyten die zich uit bloedstroom hebben verplaatst als actieve fagocyten.
Er bestaan 2 groepen leukocyten (op uiterlijk na
kleuring):
1. Granulocyten: bevatten veel gekleurde
granulen (klierblaasjes en lysosomen). Voor de
niet specifieke afweer. Voltooien ontwikkeling in myeloïde weefsel.
Neutrofielen: omgeven ziekteverwekkers/celfragmenten in weefsels (fagocyteren) en geven
cytotoxische enzymen/stoffen af. Chemisch neutrale granulen dus moeilijk met zure/basische
kleurstof te kleuren. Komen vaak als eerst bij verwonding aan en zijn gespecialiseerd in het
aanvallen/verteren van bacteriën. Leven erg kort. Na 10/20 bacteriën te hebben
gefagocyteerd sterft hij (deel van pus) maar bij afbraak cel komen chemische stoffen vrij die
andere neutrofielen aantrekken.
, Eosinofielen: vallen voorwerpen aan die met antistoffen zijn omgeven. Ze exocyteren vooral
giftige stoffen (stikstofoxide/cytotoxische enzymen). Veel bij parasitaire infecties/allergieën.
Basofielen: gaan beschadigde weefsel binnen en geven dan heparine voor bloedstolling/
histamine/andere stoffen af die ontsteking bevorderen. Helpen mestcellen van weefsels bij
veroorzaken van ontsteking.
2. Agranulocyten: amper gekleurde granulen aanwezig.
Monocyten: voor de niet specifieke afweer. Gaan weefsels binnen om te differentieren tot
macrofagen en zo ziekteverwekkers/celfragmenten te fagocyteren. Naar weefsel na 1/2
dagen. Trekken neutrofielen/monocyten/fagocyten/fibroblasten (voor littekenvorming) aan.
Lymfocyten: voor de specifieke afweer. Verdedigen tegen specifieke ziekteverwekkers/
gifstoffen. Cellen van lymfestelsel. Circuleren tussen perifere weefsels en circulatie. Deel valt
lichaamsvreemde cellen aan, ander deel geeft antistoffen aan bloed af die lichaamsvreemde
cellen/eiwitten verder in lichaam aanvallen.
Door gekleurd bloeduitstrijkje kan je differentiele telling van leukocyten uitvoeren om aanwijzing te
krijgen van het aantal van elk celtype in monster van 100 leukocyten. Leukopenie: minder
leukocyten dan normaal. Leukocytose: abnormaal hoge aantallen leukocyten. Extreme leukocytose
(>100000/ml) duidt vaak op leukemie.
Megakaryocyten: grote cellen met grote celkern in beenmerg. Geven steeds cytoplasma en
bloedplaatjes af.
Trombocyten (bloedplaatjes): geen celkern, het zijn celfragmenten. Initiëren stollingsproces en
helpen beschadigde bloedvaten afsluiten. Veel in milt/doorbloede organen ipv in circulatie.
Trombocytopenie: extreem weinig bloedplaatjes, vaak door overmatige vernietiging of
onvoldoende productie. Symptomen: bloedingen in spijsverteringskanaal/huid/incidenteel in CZS.
Trombocytose: extreem veel bloedplaatjes (>1000000/ul), vaak door toegenomen productie door
infectie/ontsteking/kanker.
Homeostase: proces waardoor bloedingen worden gestopt en voorkomen wordt dat bloed verloren
gaat door wanden van beschadigd weefsel. Basis voor weefselherstel. 3 fasen:
1. De vasculaire fase: bij beschadiging bloedvatwand ontstaat vaatspasme (plaatselijke contractie
van 30min) dat bloedverlies verminderd. Membranen endotheelcellen bij verwonding worden
kleverig en kunnen zo samenkleven in kleine capillairen om doorgang af te sluiten.
2. De bloedplaatjesfase: bloedplaatjes hechten aan kleverige opp endotheel en aan
collageenvezels aan opp. Later kleven ze ook aan elkaar en vormen ze een
(bloed)plaatjesprop dat scheur dicht (kan ook obstructies vormen).
3. De coagulatiefase: bloedstolling doordat fibrinogeen omgezet wordt in fibrine dat raamwerk
vormt waarin bloedplaatjes/cellen gevangen worden dat bloedstolsels vormt. Calcium (en
vitamine K voor stollingsfactoren) nodig voor bloedstolling.
Extrinsieke keten: begint buiten bloedsomloop, in bloedvatwand. Afgifte weefselfactor door
beschadigde endotheelcellen/perifere weefsels. Dit reageert met calciumionen en factor VII
(stollingseiwit) zodat enzym ontstaat dat factor X kan activeren.
Intrinsieke keten: begint in bloedsomloop. Activering pro-enzymen die binden aan
collageenvezels die op uitwendig opp gaan liggen bij weefselbeschadiging. Bloedplaatjes
geven bloedplaatjesfactor en andere factoren af die reacties versnellen. Geactiveerde
stollingseiwitten verbinden zich dan onder vorming van enzym dat factor X kan activeren.
De gemeenschappelijke keten: als factor X geactiveerd is onder vorming van protrombinase
dat protrombine omzet in trombine:
- Dit zet fibrinogeen om in fibrine waarna bloedplaatjes en erytrocyten blijven kleven in de
fibrinedraden. Dan trekken de bloedplaatjes samen waardoor wondranden naar elkaar
komen en retractie van stolsel ontstaat wat de reparatie makkelijker maakt. Dan begint
fibrinolyse: activering plasminogeen t-PA waarbij plasmine vrijkomt dat draden en stolsel
afbreekt.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller merelhollander. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.50. You're not tied to anything after your purchase.