Aangenomen bij de HBO-V te Groningen? Begin alvast met leren tijdens de vakantie! Nu tijdelijk in prijs verlaagd voor de vroege studenten!
Dit bestand betreft een complete samenvatting voor het vak Medische Kennisgebieden aan de Hanzehogeschool Groningen. Deze samenvatting is geschreven voor het ...
Hoofdstuk 1 Terreinverkenning
1.2 Anatomie + fysiologie = functionele anatomie
Anatomie (ontleedkunde) houdt zich bezig met de bouw van het menselijk lichaam. Het geeft
echter geen antwoord op vragen als: ‘Hoe werkt het?’ en ‘Wat is de functie?’. Het meten van
de functies van het levende lichaam wordt aangeduid met de term fysiologie.
De vorm en bouw van het lichaam zijn bepalend voor de functiemogelijkheden. Andersom heeft
de functie van een orgaan ook de invloed op de bouw ervan, namelijk: regelmatig hardlopen
zorgt ervoor dat je beenspieren dikker worden, je longinhoud toeneemt en je hartwand dikker
wordt. De functionele autonomie behandelt de bouw van het menselijk lichaam in directe
relatie met de lichaamsfuncties. ‘Anatomie en fysiologie’ en ‘functionele anatomie’ worden als
synoniemen gebruikt.
Enkele voorbeelden van onderzoeksmethoden om functioneel-anatomische kennis te vergaren:
- Inspectie: systematisch de buitenkant van het lichaam inspecteren (huidkleur, putjes,
knobbels, lichaamshouding, motoriek).
- Palpatie: met de handen en vingers het lichaamsoppervlak aftasten zodat je iets te weten
komt over dieper gelegen structuren (verhardingen in het weefsel, afmetingen van de
lever, frequentie hartslag).
- Percussie: door middel van kloppen aan de buitenkant op een lichaamsdeel om uit de
hoogte van de toon een indruk te krijgen over de toestand van het onderliggende weefsel
(vergroot hart, ontplooiing van de longen tijdens ademhaling).
- Auscultatie: met een stethoscoop luisteren naar geluiden die het lichaam produceert
(tonen van het hart, darmactiviteit, luchtstroom in de longen tijdens ademhaling).
- Laboratoriumonderzoek: onderzoek van weefsels en vloeistoffen (samenstelling,
bacteriën, stoffen)
Daarnaast brengt de moderne technologie ook een aantal onderzoeksmethoden met zich mee:
- Röntgen: kalkhoudende botten absorberen de röntgenstraling niet, in tegenstelling tot
de omringende zachtere weefsels. De botten lichten daardoor wit op.
- Computertomografie (CT): hierbij wordt ook gebruik gemaakt van röntgenstraling.
Ook zachtere weefsels zijn zichtbaar. De computer versterkt de verschillen in de mate
waarin weefsels de straling absorberen en maakt er vervolgens een afbeelding van. Er
wordt een doorsnede van het totale lichaamsdeel gemaakt.
- Magnetic resonance imaging (MRI): met een sterke magneet in een tunnel worden de
waterstofatoomkernen in het lichaam gemagnetiseerd. De kernen gaan zich als
minimagneetjes gedragen en draaien t.o.v. de grote magneet in een bepaalde richting.
Tegelijkertijd worden vanuit de MRI-tunnel radiogolven uitgezonden waardoor de
waterstofatoomkernen gaan meetrillen (resoneren). Zodra de radiogolven gestopt
worden, geven de atoomkernen de trillingsenergie af als signalen. De computer rekent
deze signalen om in doorsneden, die bepaalde eigenschappen van de structuren en
weefsels weergeven. Lucht en weefsels die weinig of geen water bevatten (bijv.
botweefsel), geven geen signaal af en zien er op de MRI-scan zwart uit.
- Echografie of echoscopie: beeldvormend onderzoek met behulp van
ultrageluidstrillingen. Via een sonde worden hoogfrequente geluidsgolven het lichaam
ingezonden. De golven worden door organen en weefselstructuren weerkaatst en
vervolgens geregistreerd. De computer zet de weerkaatste golven om in beeld.
, - Endoscopie: verzamelnaam voor alle onderzoeken waarbij gebruik wordt gemaakt van
een optische sonde (endoscoop). Dit is een flexibele staaf met een minicamera waarmee
vrijwel alle holle organen en de grote gewrichten van binnen worden bekeken.
Bijvoorbeeld met een atroscoop een kijkoperatie voor de meniscus.
- Doppleronderzoek: met behulp van hoogfrequente geluidsgolven kan de
stroomrichting en stroomsnelheid van het bloed in de bloedvaten worden geregistreerd.
Elektrische signalen van het lichaam kunnen worden opgevangen en weergegeven op een
beeldscherm:
- ECG (elektrocardiogram): gegevens over hartactiviteit.
- EEG (elektro-encefalogram): gegevens over de hersenactiviteit.
- EMG (elektromyogram): gegevens over de spieractiviteit.
Hoofdstuk 2 Cellen
2.1 Metabolisme
Metabolisme (stofwisseling) is het geheel van biochemische reacties in de cellen. We
onderscheiden twee verschillende biochemische reacties:
- anabole reacties: kleine moleculen worden samengevoegd tot grotere, die vervolgens
worden gebruikt voor groei, onderhoud en reparatie van de weefsels. Dit kost energie.
Dit wordt ook wel de opbouwstofwisseling (assimilatie) genoemd.
- katabole reacties: grote moleculen worden afgebroken tot kleinere. Hierbij komt
energie vrij. Dit wordt de afbraakstofwisseling (dissimilatie) genoemd.
Een voorbeeld is verbranding, waarbij een energierijke stof (brandstof) met
zuurstof reageert. Omdat altijd zuurstof nodig is, wordt gesproken van aerobe
dissimilatie. Verbranding in de cel heet celademhaling en gebruikt vaak
glucose als brandstof.
Bij verbranding ontstaan naast energie ook afvalstoffen (bijv. glucose + zuurstof
-> energie + water + koolstofdioxide).
Als geen glucose beschikbaar is, kunnen cellen ook vetten verbranden. Hierbij
ontstaan meer afvalstoffen. Als voor verbranding geen zuurstof aanwezig is,
breekt de cel energierijke stoffen af, zonder gebruik van zuurstof. Dat heet
anaerobe dissimilatie. Dit gebeurt onder andere in spieren als ze veel arbeid
moeten verrichten (melkzuur als afvalstof, met spierkramp of spierpijn als
gevolg).
De energie die vrijkomt bij dissimilatiereacties, kan worden ‘opgeladen’ in adenosinedifosfaat
(ADP). Zodra door verbranding in een cel energie vrijkomt, kan een derde fosfaatmolecuul aan
ADP worden gebonden. De stof heet dan adenosinetrifosfaat (ATP). Samen met het derde
fosfaatmolecuul, wordt een beetje energie opgeslagen. Deze derde fosfaatbinding is een
energierijke binding. De ADP is nu ‘opgeladen’ en de ATP ‘bewaart’ de energie. In formule
komt dit neer op ‘ADP + P + energie -> ATP’. Zodra ergens energie nodig is, wordt het derde
fosfaatmolecuul losgekoppeld en komt de opgeslagen energie vrij. Zo herhaalt het proces zich.
De biochemische reacties in cellen vinden plaats met behulp van reactieversnellers, de
enzymen. De belangrijkste kenmerken van enzymen zijn:
• zijn altijd eiwitten (bestaan uit lange ketens aminozuren);
• worden door het lichaam zelf gemaakt;
• katalyseren (versnellen) alle biochemische reacties in de cel;
• zijn reactiespecifiek (elke reactie kent zijn eigen enzym);
, • zijn temperatuurspecifiek (werken het best bij een bepaalde optimumtemperatuur) en
zuurgraafspecifiek (optimum zuurgraad (pH);
• worden bij reacties niet verbruikt en zijn dus telkens weer inzetbaar;
• hebben vaak een co-enzym nodig om werkzaam te zijn.
Ze worden vaak vernoemd naar de stof die ze splitsen of de reactie die ze beïnvloeden. De naam
heeft vaak –ase als uitgang.
Hoofdstuk 5 Orgaanstelsels
5.1 Orgaanstelsels en hun functies
Het uitwendige milieu is de omgeving buiten het lichaam en de holten in het lichaam die met
de buitenwereld in contact staan. Tot het inwendige milieu behoren het weefselvocht (ofwel de
interstitiële vloeistof rondom de weefselcellen), het bloed en de lymfe.
Homeostase is het constant houden van factoren die het inwendige milieu bepalen, zoals
vochtgehalte, zuurgraad, temperatuur, zuurstofgehalte, koolstofdioxidegehalte, hoeveelheid
voedingsstoffen, hoeveelheid afvalstoffen en zoutgehalte.
Om dit te bewerkstelligen werken weefsels en organen samen in orgaanstelsels, die op
hun beurt weer met elkaar in contact staan. Op grond van de functies van de orgaanstelsels
spreken we van functiesystemen.
De vijf vegetatieve orgaanstelsels en hun functies zijn:
1. Circulatiestelsel – transport en afweer. Bloed transporteert gassen, voedingsstoffen en
afvalstoffen, zodat lichaamscellen goed kunnen functioneren. Het circulatiestelsel zorgt
voor de bloedsomloop. Het circulatiestelsel bestaat uit het bloedvatenstelsel, het
lymfevatenstelsel en het afweersysteem. [het lymfevatenstelsel ondersteunt de werking
van het bloedvatenstelsel en zorgt voor de immuniteit van het lichaam].
2. Spijsverteringsstelsel – voeding. Het spijsverteringsstelsel neemt voedingsstoffen uit
het uitwendige milieu op en maakt het geschikt voor overdracht aan het bloed. Het
spijsverteringsstelsel bestaat uit het spijsverteringskanaal en spijsverteringsklieren.
3. Urinewegstelsel – uitscheiding. Het circulatiestelsel staat in contact met het
urinewegstelsel. De nieren zijn essentieel in het urinewegstelsel. Ze bevatten namelijk
‘zuiveringsfilters’. Het stelsel voert afvalstoffen, opgelost in water, naar het uitwendige
milieu af.
4. Ademhalingsstelsel – gaswisseling. Om aerobe dissimilatie mogelijk te maken is
zuurstof uit het uitwendige milieu nodig. Ook moet koolstofdioxide die bij de
celademhaling ontstaat, worden afgevoerd. Ook hier speelt het circulatiestelsel een
essentiële rol als transportmedium. Om gassen met het uitwendige milieu uit te kunnen
wisselen staat het circulatiestelsel in contact met het ademhalingsstelsel. De luchtwegen
en longen zijn essentiële delen.
5. Huid – begrenzing. De huid biedt bescherming tegen uitdroging, hitte, kou,
mechanische krachten en tegen de schadelijke inwerking van chemische stoffen.
Hoofdstuk 4 Topografie
4.1 De anatomische houding
In de anatomische houding:
• staat de persoon rechtop;
• houdt de persoon het hoofd rechtop;
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller SamenvattingPlaza. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.92. You're not tied to anything after your purchase.