100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Uitwerking Leerdoelen Blok 2 Samenleving (KT2) $5.30
Add to cart

Summary

Samenvatting Uitwerking Leerdoelen Blok 2 Samenleving (KT2)

 12 views  0 purchase
  • Course
  • Institution

In dit document staan alle leerdoelen van Blok 2 Samenleving uitgebreid uitgewerkt, op basis van de verplichte literatuur en college aantekeningen. Super handig voor het leren van KT2! Mijn cijfer voor KT1-2 was een 9.0 :) Zie ook mijn andere documenten voor de uitwerking van de leerdoelen v...

[Show more]

Preview 4 out of 61  pages

  • October 8, 2023
  • 61
  • 2021/2022
  • Summary
avatar-seller
1


LEERDOELEN BLOK 2 SAMENLEVING

WEEK 6 Casus 6 Gezin Peek en vluchtelingen

CGO les 6
- De student kan benoemen wat de kenmerken zijn van verpleegkundige observatie en kan
informatie uit diverse bronnen in de verschillende fasen van het verpleegkundig proces
verzamelen en combineren.
Observeren is de doelgerichte en systematische waarneming van gedragingen, kenmerken en
uitingen van een of meer personen of van een gebeurtenis. Bewust en gericht waarnemen van
feiten die voor het verplegen relevant zijn. Het is een actief proces en een vaardigheid die vereist
dat het gehele waarnemingsvermogen optimaal ingeschakeld wordt. Een goede observatie is
objectief. Iedereen interpreteert vanuit eigen waarden en normen, ervaringen, situaties en
vaardigheden. De observatie moet getoetst worden aan de waarnemingen van anderen
(waarheidsgetrouwe weergave van feiten). Mogelijkheden voor objectieve weergave is observatie
met meerdere verpleegkundigen, navraag doen bij patiënt of anderen, observaties vergelijken met
uitingen, herhaaldelijk zelfde fenomeen observeren.
- De student kan op basis van klinisch redeneren de zorgbehoeften inventariseren en kijkt daarbij
naar alle aspecten van het menselijk functioneren.
- De student kan patiëntproblemen herkennen door gebruik te maken van de gezondheidspatronen
van Gordon.
1. Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding: wat patiënt van gezondheid en welzijn
vindt en hoe hij voor zijn gezondheid zorgt.
2. Voeding/stofwisselingspatroon: inname vocht en voedsel in verhouding tot fysiologische
behoeften. Ook toestand huid, haar, nagels, slijmvliezen en gebit, en lichaamstemperatuur,
lengte en gewicht.
3. Uitscheidingspatroon: uitscheidingsfunctie van darmen, blaas en huid. De subjectief beleefde
regelmaat en eventueel gebruik van laxantia. Ook hulpmiddelen als katheter, stoma-artikelen
etc. vallen hieronder.
4. Activiteitenpatroon: geheel van lichaamsbeweging, activiteiten, ontspanning, recreatie en
vrijetijdsbesteding. Alle ADL-activiteiten zoals wassen, kleden, koken, boodschappen doen, eten,
werken en het huidhouden. Ook belemmerende factoren zoals benauwdheid, pijn op de borst
of spierkrampen.
5. Slaap/rustpatroon: perioden van slaap, rust en ontspanning verspreid over het etmaal. Ook
subjectieve beleving van de kwaliteit en kwantiteit van slaap en rust en hoeveelheid energie en
eventuele hulpmiddelen of gewoontes.
6. Cognitiepatroon: omvat alle cognitieve functies (waarnemen, informatie verwerken, leren,
denken en problemen oplossen). Ook adequaatheid van zien, horen, proeven, voelen, ruiken.
Verder ook omgang met pijn, taalvermogen, geheugen, oordeelsvermogen en besluitvorming.
7. Zelfbelevingspatroon: wijze waarop iemand zichzelf ziet. Ideeën over eigen persoon, beleving
van eigen vaardigheden, zelfbeeld, identiteit, gevoel van eigenwaarde en algehele patroon van
emoties. Lichaamshouding, motoriek, oogcontact, stem en spraak.
8. Rollen/relatiepatroon: belangrijkste rollen en verantwoordelijkheden in huidige levenssituatie
en zijn familie-, gezins-, werk- en sociale relaties. Ook subjectieve beleving van rollen en relatie,
tevredenheid van de patiënt en eventuele verstoringen.
9. Seksualiteit/voortplantingspatroon: seksuele relaties, seksualiteitsbeleving en het
voortplantingspatroon, mate van (on)tevredenheid hiermee en subjectief ervaren problemen.
Ook vruchtbaarheid, maturiteitsfase (overgang etc.).
10. Stressverwerkingspatroon: omvat de wijze waarop iemand in het algemeen met problemen en
stess omgaat. Inbegrepen zijn reserve, draagkracht of het vermogen om persoonlijke crisis te

, 2

doorstaan, coping-mechanismen, steun van familie of anderen en het subjectief ervaren
vermogen om macht over de situatie uit te oefenen.
11. Waarden/overtuigingenpatroon: omvat de waarden, normen, doelstellingen en overtuigingen
waarop iemand zijn keuzes en beslissingen baseert. Wat iemand belangrijk acht in het leven.
- De student kan belangrijke zorgaspecten van zuigelingen benoemen.
Zorgaspecten van een zuigeling kunnen zijn mictie (hoeveel, geur, kleur) en defecatie maar ook
bijvoorbeeld het slaapgedrag van het kind. Huilen is ook een belangrijk zorgaspect omdat dat de
manier is waarop zuigelingen communiceren met de verzorger. Een kind krijgt de eerste tanden bij
ongeveer vijf maanden dus dat is ook een belangrijk zorgaspect en ook moet de sluiting van de
fontanellen in de gaten gehouden worden. Andere zorgaspecten zijn: ontwikkeling zintuigen
(gehoor, de ogen), motorische ontwikkeling, sociaal-emotionele ontwikkeling, cognitieve
ontwikkeling.
- De student kan enkele richtlijnen uit de JGZ vinden en toepassen.
Er zijn veel verschillende richtlijnen bij de Jeugdgezondheidszorg. Richtlijnen kunnen gebaseerd zijn
op het gedrag van een kind, zoals bijvoorbeeld een richtlijn ADHD of autismespectrumstoornissen.
Er zijn richtlijnen voor de emotionele toestand van een kind, zoals depressie en angst. Ook zijn er
richtlijnen voor de lichamelijke ontwikkeling van een kind, bijvoorbeeld de motorische ontwikkeling,
en lichamelijke afwijkingen/aandoeningen zoals heupdysplasie of hartafwijkingen.
- De student kan een inschatting maken van het functioneren van een gezin (op
micro/meso/macroniveau) en kan diverse gezinsvormen benoemen.
Microsysteem: kindfactoren (intelligentie, zelfbeeld), ouderfactoren (stabiliteit, gezondheid,
jeugdervaringen) en gezinsfactoren (opvoedingscompetentie, gezinsrelaties);
Mesosysteem: sociale gezinsfactoren (sociale steun, familie/vrienden) en sociale buurtfactoren
(cohesie, onderwijs, zorg, welzijn);
Macrosysteem: sociaaleconomische gezinsfactoren (inkomen, opleiding), culturele factoren
(overeenstemming normen/waarden) en maatschappelijke factoren (sociaal en politiek klimaat,
samenleving).
- De student kent de verschillende soorten hechting, onderkent het belang van veilige hechting en
kan bevorderende en belemmerende factoren van veilige hechting noemen.
Veilige hechting: kinderen waren ontspannen en op hun gemak met hun verzorgers en verdroegen
vreemden en nieuwe ervaringen of waren daar zelfs in geïnteresseerd. Als ze van hun verzorgers
werden gescheiden, raakten ze van streek; op een leeftijd van zes tot dertig maanden is dit een
uiting van verlatingsangst en wordt dit beschouwd als normaal gedrag. De verzorgers vormen een
‘veilige basis’ voor het kind, van waaruit een kind de wereld kan verkennen ‘veilige haven’ en zijn vol
vertrouwen dat de verzorger beschikbaar is om te helpen indien nodig.
Angstig-ambivalente hechting: kinderen willen contact met hun verzorgers, huilen van angst en
woede als verzorgers weg gaat en kunnen moeilijk worden getroost, zelfs na hereniging met
verzorger. Klampen zich vast bij benadering vreemde en niet op gemak bij nieuwe situaties.
Angstig-vermijdende hechting: niet geïnteresseerd in contact, geen blijk van verdriet bij verlating
van verzorger, en geen duidelijke blijdschap bij hereniging.
Gedesorganiseerde/gedesoriënteerde hechting: verwaarlozende hechting, kinderen vertonen
inconsistent en tegenstrijdig gedrag.
- De student kan voor- en nadelen benoemen van borstvoeding.
Voordelen: optimale voedingswaarde, wisselende samenstelling (aangepast aan kind, met de
leeftijd), beschermende werking (immunologische activiteit cellen en eiwitten), moeder-
kindcontact, altijd bij de hand/juiste temperatuur, goedkoop.
Nadelen: alleen gegeven door moeder, slechte middelen van moeder ook in melk, werk van moeder
buitenshuis is probleem (kolven).
- De student kan onderscheid maken tussen individuele en collectieve preventie.
Individuele preventie (hoogrisicobenadering) = als een individuele hulpvrager met een individueel
(hoog) risico gebruikmaakt van de gezondheidszorg om het risico te voorkomen, te beperken of te

, 3

behandelen. Het doel is de invloed van bedreigende factoren op de gezondheid te voorkomen of
verdere gezondheidsschade te beperken of gerichte zorgverlening in te zetten.
Collectieve preventie (populatiebenadering) = sprake van een gezondheidsrisico met een
gemeenschappelijk karakter. Aanbieden van gezondheidsvoorzieningen, risicofactor opsporen. Het
betekent het groepsgewijs aanbieden van gerichte zorgverlening, waarbij de nadruk ligt op het
verkleinen van de kans op een ziekte of aandoening.
- De student kent het Sunrise model van Leininger t.b.v. de verpleegkundige zorg.
- De student kent diversiteit en heeft kennis van etnische, culturele en levensbeschouwelijke
achtergronden en ideologische overtuigingen.
Het begrip etniciteit is een algemene term die verwijst naar een gedeelde culturele achtergrond of
erfenis.
Een ras bestaat uit een sociaal geconstrueerde categorie mensen die bepaalde en in de ogen van de
leden van een samenleving belangrijke, overgeërfde biologische eigenschappen gemeen hebben.
Intersectietheorie = de wisselwerking tussen etniciteit, klasse en gender die vaak meerdere vormen
van achterstelling tot gevolg heeft.
Een vooroordeel kan gedefinieerd worden als een rigide generalisatie over een persoon of een
categorie mensen. Vooroordelen monden vaak uit in een bepaald type vooroordeel, namelijk
stereotypen. Een stereotype is een overtrokken beschrijving die wordt toegepast op elk individu dat
tot een bepaalde categorie behoort.
- De student toont respect voor de eigen opvattingen over gezondheid en ziekte van de doelgroep.
- De student kent de betekenis van voeding in diverse culturen.
Sociaal-economische, culturele, politieke, historische, religieuze en ecologische factoren hebben een
invloed op wat we eten en waarom we iets al dan niet eten. Eten betekent niet alleen dat men
zichzelf voedt, maar tegelijkertijd vervullen voedingsmiddelen andere taken in het dagelijks leven.
Zo speelt voeding een zeer belangrijke rol in de sociale en economische relaties van mensen. Een
voedingsmiddel is een product, maar daarnaast kan het fungeren als ‘statussymbool’ of kan het de
identiteit van een individu weerspeigelen, hetgeen een reden kan zijn waarom we het consumeren.
Voeding maakt deel uit van onze cultuur. De tradities zijn voornamelijk historisch bepaald door de
voedingsmiddelen die onze voorouders voorhanden hadden en de manier waarop zij daarmee
omgingen. De geloofsovertuigingen kunnen eveneens een belangrijke rol spelen in de wijze waarop
met eten wordt omgegaan.
o Islam: bloed, varkensvlees, alcohol en andere verslavende stoffen zijn verboden. De
islamieten dienen te vasten tijdens de Ramadan.
o Joden: verdelen levensmiddelen in koosjer (wettelijk toegestaan) of niet koosjer. Verbod
voor consumptie van bloed en verschillende diersoorten. Vlees dient steeds strikt
gescheiden te worden van melkproducten. De Joden dienen ervoor te zorgen dat koosjere
levensmiddelen niet in contact komen met niet-koosjere levensmiddelen.
o Boeddhisten: geen vlees eten en ook geen groenten uit de uienfamilie. Als bron van
proteïnen eten zij voornamelijk sojabonen en tarwegluten. Verslavende producten zijn
streng verboden.
o Mormonen: worden aangeraden dieet te volgen dat hun lichaam zo gezond mogelijk houdt.
Gebruik van cafeïne houdende dranken zoals koffie en thee zijn verboden.
o Hindoeïsme: geloof in reïncarnatie, waarvoor vegatariërs. Andere Hindoes eten geen
rundvlees vanwege heiligheid van het vee. Gebruik van alcohol en te veel kruiden wordt
afgeraden. Reinheid van producten van groot belang.
o Katholieken: tot voorheen was vrijdag visdag. Tijdens de vastenperiode dienden de
maaltijden ‘sober’ te zijn.
- De student kan de invloed van migratiegeschiedenis op gezondheid benoemen.
De gezondheid van allochtonen is in het algemeen minder goed dan die van autochtone
Nederlanders. Onder allochtonen komen daarnaast fysieke beperkingen en overgewicht vaker voor.
Er is bij diverse allochtone groepen sprake van te weinig beweging en ongezonde voeding.

, 4

Negatieve gezondheidsverschillen kunnen gevolgen hebben voor maatschappelijke participatie en
integratie, welbevinden en weerbaarheid. Ook kunnen gezondheidsverschillen implicaties hebben
voor deelname aan de arbeidsmarkt en arbeidsverzuim.

VTV les 4
De student:
- weet een reanimatie te verrichten volgens de richtlijnen van de Nederlandse Reanimatie Raad.
- weet de stappen van reanimatie en weet deze toe te lichten.
o Zorg ervoor dat jezelf, de omstanders en het slachtoffer veilig zijn;
o Controleer het bewustzijn van het slachtoffer: voorzichtig schudden aan de schouder en
vraag (luid): “Gaat het?”
o Bel direct 112
o Open luchtweg en controleer ademhaling: doe de kinlift en kijk, luister en voel maximaal 10
seconden naar normale ademhaling;
o Geen normale ademhaling: start met 30 borstcompressies en beadem 2 keer;
o Blijf dit herhalen 30 om 2: onderbreek borstcompressies en beademingen zo kort mogelijk;
o Zodra aanwezig, gebruik de AED: sluit AED aan en volg de aanwijzingen.
- weet lichamelijke oorzaken te benoemen waarom een reanimatie noodzakelijk is.
Mogelijke oorzaken voor verstoring van hartritme: ventrikelfibrilleren: het hartritme is zeer
chaotisch (komt vaak voor). Het kan ook zijn dat er geen hartritme meer is of dat er sprake is van
complicatie van hartinfarct, een ademstilstand, elektrocutie. Het kan ook spontaan of onbekend zijn.
Verschijnselen zijn direct bewusteloos, doodsbleek of ‘blauw’, geen tekenen van leven, soms
epileptiforme trekkingen, geen adembeweging.
- weet hoe de AED werkt.
- weet observaties te benoemen aan de hand van de ABCDE-methodiek.
Controle van de AIRWAY: benoemt bewustzijnsniveau, voorstellen aan patiënt, beoordeling
mond/keelholte, normale spraak, gelaatskleur, hoorbare ademhaling, vrije luchtweg of obstructie;
Controle van de BREATHING: informeren patiënt over handeling, voelt naar adembewegingen (bij
acuut max. 15 sec), benoemt hoorbaar/niet hoorbaar, ademhalingsfrequentie, diepte, symmetrie en
regelmaat, intrekking en/of gebruik ademhalingsspieren, gestuwde halsvenen, saturatiemeter
aansluiten, zuurstof toedienen, vernevelen;
Controle van CIRCULATION: benoemt wel/geen uitwendige bloeding, stelpen bloed door uitwendige
druk, wonddrukverband, kwaliteit frequentie, regelmaat en vulling;
Controle van DISABILITY: bewustzijnsniveau benoemen, patiënt aanraken/aanspreken, pijnprikkel
toedienen, glucosewaarde meten;
Controle van ENVIRONMENT/EXPOSURE: temperatuur meten, pijnscore meten, AMPLE uitvragen
(allergie, medicatie, past, last meal, events).
- weet de stappen van de ABCDE-methodiek toe te passen op een reanimatie en weet dit toe te
lichten.

AFPF les 6 (OO-A-2)
De student kan:
- de structuur en functies beschrijven van arteriën, venen en capillairen en de verschillen
samenvatten tussen deze verschillende soorten bloedvaten.
Arteriën (slagaderen): vervoeren bloed vanuit het hart. Bestaan uit drie weefsellagen: 1) tunica
adventitia (buitenlaag, bindweefsel) 2) tunica media (middenlaag, glad spierweefsel en elastisch
weefsel) 3) tunica intima (binnenlaag, pleiveilselepitheel/endotheel). Hebben dikke wand zodat ze
hoge druk van arterieel bloed kunnen verdragen. Arteriolen zijn kleinste slagaderen.
Venen (aderen): voeren bloed onder lage druk terug naar het hart. De wanden bestaan uit dezelfde
lagen als de van slagaderen, maar dan dunner. Sommige venen bevatten halvemaanvormige

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller marlienvanbeek23. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $5.30. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

48298 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 15 years now

Start selling
$5.30
  • (0)
Add to cart
Added