100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Grondslagen (naar collegestof georganiseerd) $5.35
Add to cart

Summary

Samenvatting Grondslagen (naar collegestof georganiseerd)

4 reviews
 240 views  25 purchases
  • Course
  • Institution
  • Book

Samenvatting van de volledige stof 'Grondslagen van de Geschiedbeoefening' van hoorcolleges, werkcolleges, hoofdstukken uit Leezenberg en de Vries en uit Herman Paul. Ook een samenvatting van de historiografische debatten op basis van de reader is bijgevoegd. De samenvatting is geordend naar chrono...

[Show more]
Last document update: 7 year ago

Preview 4 out of 19  pages

  • Yes
  • October 18, 2017
  • October 30, 2017
  • 19
  • 2017/2018
  • Summary

4  reviews

review-writer-avatar

By: fietje_97 • 6 year ago

review-writer-avatar

By: Davidleenstra • 7 year ago

review-writer-avatar

By: merlekoertshuis • 7 year ago

review-writer-avatar

By: rubenbolwerk • 7 year ago

avatar-seller
Maaike de Kleijn Chronologische samenvatting GK3V14001


Chronologische samenvatting Grondslagen van de Geschiedbeoefening

Wat is geschiedfilosofie?
‘Geschiedenis’ heeft twee betekenissen: historia res gestae (de loop der dingen) en historia
rerum gestarum (de verhalen over deze loop der dingen worden verteld). Geschiedfilosofen
nemen de historia rerum gestarum tot onderwerp van hun onderzoek en proberen
betekenislagen te ontwarren en uit te vinden hoe deze op elkaar inwerken.
Substantiële geschiedfilosofen plakken een ‘extra verhaal’ op de geschiedenis van
ontwikkeling via een bepaalde motor naar een einddoel. Zij kijken dus naar het verloop van
de geschiedenis en zijn op zoek naar het doel van een historisch proces (bijvoorbeeld
marxisme). Analytische filosofen denken na over wat historisch denken onderscheidt van
natuurwetenschappelijk denken. Ze denken na over de verhouding tussen de dimensies van
historisch denken en de betrouwbaarheid hiervan. De substantiële en analytische
geschiedfilosofie kunnen niet los van elkaar gezien worden. Niemand kan namelijk over
historia rerum gestarum nadenken, zonder op de historia res gestae te reflecteren. De
geschiedfilosofie laat zich daarom het beste voorstellen als een ellips met twee brandpunten.

De verschillende relaties met het verleden
Mensen hebben verschillende redenen om zich voor het verleden te interesseren en
onderhouden ten gevolge hiervan uiteenlopende relaties met het verleden.
1. Epistemische relatie: Historici stellen scherpe vragen, die door middel van
bronnenonderzoek worden beantwoord. Het gaat om afleidingen en gevolgtrekkingen
die iets zeggen over de werkelijkheid áchter de bron. Uitspraken blijven echter altijd
hypotheses, want ze schetsen hoe het geweest zou kúnnen zijn. Historici bestuderen
bronnen, niet het verleden – al hopen ze op basis van de tekst iets over de wereld
achter de tekst te kunnen zeggen. Maar hoe verklaren we het verleden?
a. Intentioneel verklaringsmodel: Dit model is hermeneutisch van aard en gaat om
het begrijpen van de geschiedenis als een product van intentionele en bewuste
handelingen. Al deze intenties leiden tot effecten.
b. Wetmatig verklaringsmodel van Carl Hempel (1905-1997): Dit model gaat uit van
onbewuste wetmatigheden die de historicus gebruikt bij het verklaren van het
verleden en de toekomst. Bezwaren hiertegen zijn dat het vaststellen van
algemene wetten voor specifieke gebeurtenissen in het verleden niet mogelijk
en niet wenselijk is. Historici zijn geïnteresseerd in de unieke gebeurtenissen,
die niet in wetten te vatten vallen. Een oplossing is het probabilistische
wetmatigheidsmodel, waarin wetten waarschijnlijk worden geacht, maar hierdoor
heb je weer niets aan de wet.
c. Vergelijkend verklaringsmodel van John Mackie (1917-1981): Dit model
protesteert tegen het wetmatige verklaringsmodel. Volgens het model hebben
mensen behoefte aan verklaringen als zij geïntrigeerd raken door iets wat
anders loopt dan normaal. Er wordt een afweging genomen tussen verschillende
verklaringen. Het gaat dus om het elimineren van mogelijke verklaringen.
d. Structuralistische verklaringen: Dit model gaat niet uit van menselijk handelen,
maar van de structuren van menselijk handelen, zoals taal, religie of klasse.
Hiertegen bestaan een aantal bezwaren. Ten eerste is de status van structuren
onduidelijk, omdat het vaak ‘niet echt bestaande’ concepten zijn. Toch worden
deze structuren vaak apart aangeduid en dreigen ze een onterecht ontologische
status te krijgen. Ten tweede is de structuralistische aanpak reductionistisch en
arrogant. Het gaat niet meer om handelingen, maar om abstracte concepten,
waarin de meeste mensen zich niet zullen kunnen vinden. Het doet daarmee
geen recht aan de werkelijkheid. Ten slotte zijn structuren stram en laten ze
geen verandering toe. Verandering zou namelijk het gevolg moeten zijn van
menselijke handelingen, maar precies daarvoor is binnen het structuralisme
geen plaats.


1

,Maaike de Kleijn Chronologische samenvatting GK3V14001


Wat stelt iemand in staat te zeggen dat het ene historische betoog meer aanspraak
maakt op waarheid dan het andere? Volgens de correspondentietheorie van de
waarheid is een historische uitspraak waar als zij correspondeert met de historische
werkelijkheid. Alles wat we echter over het verleden zeggen is gebaseerd op
herinneringen en observaties vanuit het heden. De coherentietheorie zegt daarom dat
een overtuiging pas waar is als hij past in een coherent systeem van overtuigingen.
Deze overtuigingen spelen een rol in de processen van waarheidsbevinding, maar dit
zou betekenen dat mensen ook onjuiste overtuigingen als waar kunnen accepteren.
Een alternatief is om historische betogen te rechtvaardigen aan de hand van criteria
van plausibiliteit. Er treedt dus een verschuiving op van wat waarheid betékend naar
hoe de waarheid van historische uitspraken kan worden vástgesteld. Er bestaan criteria
zoals correctheid, reikwijdte, consistentie en originaliteit waarmee een zinvol
onderscheid kan worden gemaakt tussen overtuigende en minder overtuigende
interpretaties van het verleden.

2. Morele relatie: Kun je morele lessen uit het verleden trekken als deze zo anders is dan
het heden? Aan de ene kant zijn lessen arbitrair, willekeurig en niet toepasbaar op het
heden door de verschillen die er bestaan met het nu. Aan de andere kant kunnen juist
de overeenkomsten die wél bestaan je iets leren. Als je dus kritisch naar de verschillen
kijkt, is het niet erg er een les uit proberen te trekken. Volgens de ethical turn van
Nussbaum en Booth gaat het om de historische gesprekskunst. Het gaat om het
vermogen om je voor te stellen hoe een moreel universum er in het verleden uit zag. Dit
sluit dus aan op de epistemische relatie met het verleden, omdat je je verdiept in de
inzichten van het vreemde verleden. Zo’n les is geen imperatieve les, maar een subtiele
ervaring en de indirecte en onbewuste waarden die dan invloed hebben.

3. Politieke relatie: Hoe kan het verleden worden gebruikt om de status quo te
beïnvloeden? Welke belangen komen hierbij kijken en moet een historicus waardevrij
zijn? Het gaat hier om wij-geschiedenis, waar er door middel van het verleden een
collectieve bevolkingsgroep wordt gecreëerd, waarmee publieke erkenning van
subalterne groepen verkregen kan worden. Deze politieke ideeën zitten diep in een
historicus besloten, zodat het in alles van een onderzoek naar voren komt
(vraagstelling, methode etc.). De politieke relatie met het verleden doordesemt al het
historisch denken, maar vaak is dit slechts een neveneffect. Er moet dus onderscheid
worden gemaakt tussen politieke implicaties (onvermijdelijke politieke uitwerkingen) en
politiek engagement (bewuste pogingen om politieke doelen met historische middelen
te dienen).

4. Esthetische relatie: Deze relatie doet een beroep op verhaalvormen of narratieve
sjablonen die vormgeven aan de manier waarop mensen naar het verleden kijken. Er
zijn vier vormen, namelijk komedie, tragedie, romance en satire. Wat voor een
historicus geldt als een feit of ervaring hangt af van het verhaal dat ze willen schrijven,
dus verhalen bepalen wat voor feiten er worden uitgekozen. Veel ervaringen zijn niet
puur en authentiek meer, maar bemiddeld door verhalen over de geschiedenis die in
een cultuur de ronde doen (bijvoorbeeld van Auschwitz). Ervaringen zijn dus narratief
bemiddeld. Wat is dan de relatie tussen verhaal en werkelijkheid? Volgens het
narrativisme vallen verhaalvormen niet samen met het leven zelf en hebben daarmee
vooral betrekking op historisch denken. Critici zeggen echter dat je het verhaal en de
werkelijkheid niet kunt scheiden, omdat je een verhaal nou eenmaal ‘leeft’.

5. Materiële relatie: Hoe worden wij door het verleden beïnvloedt? Het gaat hierbij om
hermeneutiek en de historisering van het menselijk subject. Elk historisch werk wordt
geschreven vanuit een subjectpositie die ten dele door het verleden, maar voor een
ander deel door kritische reflectie op dit verleden tot stand komt. Historici zijn zelf vaak
een historisch subject, diep geworteld in hun temporele en geografische context. Maar

2

,Maaike de Kleijn Chronologische samenvatting GK3V14001


is deze subjectiviteit juist niet een mogelijkheidsvoorwaarde voor kennis? Dan is de
materiële relatie dus juist stimulerend voor de geschiedwetenschap. LaCapra spreekt
over de subjectpositie van de historicus, die enerzijds wordt bepaald door tradities die
de historicus hebben gevormd, maar anderzijds afhangt van de manier waarop de
historicus zich tot deze tradities verhoudt. Historici kunnen hun eigen beeld dus wel
bijstellen en vanuit een ander perspectief proberen te denken. Subjectposities zijn dus
niet statisch maar veranderlijk. Ze zijn niet alleen een product van het verleden, maar
ook een resultaat van kritische reflectie daarop.

Het klassieke beeld van de wetenschap (400 v. Chr. tot 1500 n. Chr.)
Aristoteles (384-322 v.Chr.) formuleerde de eerste algemene wetenschapsleer gebaseerd op
hulpwetenschappen. Wetenschap deed volgens hem universele uitspraken, die via een
proces van inductie of generalisering worden afgeleid uit individuele waarnemingen.
Tegelijkertijd moeten uitspraken ook deductief zijn en dus logisch uit elkaar volgen. Het gaat
erom dat de alledaagse mens waarnemingen kan doen, die tot begrip van de werkelijkheid
leiden; wiskunde speelt daarom geen rol. Aristoteles heeft een teleologische opvatting,
omdat hij beweert dat dingen streven naar een doel.
Tijdens de Middeleeuwen draaide de wetenschap vooral om scholastiek. Er werd
gedacht in overeenkomsten en tegenstellingen. De humanisten van de Renaissance
herontdekten de literaire teksten uit de Oudheid. Het ideaal van menselijkheid kreeg een
nadrukkelijk seculiere betekenis. Er werden echter nog weinig systemen of methodes
gebruikt.




3

, Maaike de Kleijn Chronologische samenvatting GK3V14001


Moderniteit 1.0 – Wetenschappelijke revolutie
Wetenschappelijke revolutie
In de loop van de 16e en 17e eeuw werd het aristotelische bouwwerk afgebroken. Zijn
teleologische wereldbeeld werd vervangen door een mechanische, waarin de wereld werd
voorgesteld als een ontleedbare machine. Deze wetenschappelijke revolutie leidde tot een
overheersend en nog steeds bestaand beeld van wat kennis en wetenschap zijn.
Het gaat om het idee dat wetenschap om de kennis van de objectieve werkelijkheid
gaat en moet corresponderen met de feiten. Hiermee ontstaat de empirische wetenschap,
waarin de zintuigelijke ervaring leidend is. Onderzoek moet reproduceerbaar zijn door de
methode kenbaar te maken, waarmee wetenschap een zelfcorrigerend proces wordt.
Wetenschap kenmerkt zich door inductie, omdat dat ze kennis baseert op een zuivere bron
en dit verwerkt met wiskundige methoden (mechanisch wereldbeeld). De kenmerken van de
wetenschappelijke benadering zijn het experiment boven de waarneming (1), het eigen
oordeel boven de bestaande traditie (2) en de wiskunde boven de gewone taal (3).
Natuurwetenschappen richten zich op de verklaring en correcte beschrijving van
feiten, terwijl de geesteswetenschappen zich richten op interpretaties van cultuurproducten.
Waar theorieën in de natuurwetenschappen met elkaar concurreren en elkaar verwerpen,
bestaan interpretaties in de geesteswetenschappen naast elkaar. Natuur- en
geesteswetenschappen onderscheiden zich dus in kennisidealen: natuurwetenschappen
zoeken de waarheid en geesteswetenschappen vermeerderen het begrip.
Tijdens de wetenschappelijke revolutie ontstaat onderscheid tussen het objectieve
(de natuur, het lichaam) en het subjectieve (de rede, de geest). Hieruit ontstaat de centrale
vraag van de wetenschap: hoe krijgt het subject op een objectieve manier kennis van het
object?

Immanuel Kant (1724-1804)
Kant neemt de twijfels van Descartes weg door een geheel nieuwe ‘transcendente’ wereld te
introduceren met het subject-objectschema. Deze transcendente wereld scheidt het subject
van het object, waarmee de zintuigen niet meer de enige bron tot kennis zijn. Het subject
staat centraal en biedt de mogelijkheid tot kennis door gebruik van zuivere categorieën,
zoals tijd, ruimte en causaliteit. Kennis is hierdoor berust op twee bronnen; namelijk de
passieve zintuigelijke ervaring én de mogelijkheid deze ervaringen te categoriseren door
middel van de rede. Empirische kennis heeft dus de actieve inbreng van een
transcendentaal subject nodig. Dit transcendente subject is zelf niet empirisch, want het is a
priori en gaat dus aan de waarneming vooraf. Het subject is bovendien universeel, waardoor
universele kennis mogelijk is. Daarnaast onderscheid Kant een apart soort kennis, namelijk
de synthetische a priori kennis. Deze kennis zegt iets over de wereld om ons heen, maar
wordt niet gewonnen door waarnemingen te doen. Als voorbeeld hiervan geeft Kant de
wiskunde en meetkunde.




4

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller maaikedekleijn. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $5.35. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

53068 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$5.35  25x  sold
  • (4)
Add to cart
Added