Samenvatting van het vak behandeling (studiejaar ), literatuur is per thema uitgewerkt aan de hand van de vragen zoals in het blok opgesteld. Zelf een 8.3 gehaald.
2. Verstandelijke beperking.......................................................................................................................... 14
2A. Wat is een verstandelijke beperking? Eventueel hoe wordt het vastgesteld?............................................14
2B. Wat kun je doen als orthopedagoog in de ondersteuning van mensen met een VB?.................................14
2C. Wat is het bewijs voor het handelen van de orthopedagoog met cliënten met een VB? (Effectiviteit) en
waar komt dat bewijs vandaan (type onderzoek)?............................................................................................26
2D. Wat zou je kunnen doen om de bewijskracht van de bestudeerde behandel- of
ondersteuningsprogramma’s te vergroten?......................................................................................................35
2E. Zijn er nog speciale aandachtspunten met betrekking tot
diversiteitsgevoeligheid/toepassingsgeschiktheid van de behandelingen/ondersteuningsprogramma’s die de
effectiviteit van ondersteuning mogelijk kunnen beïnvloeden? (denk daarbij aan cliëntfactoren,
behandelingsfactoren en mogelijke andere omgevingsfactoren)?...................................................................35
3. Internaliserende problematiek................................................................................................................. 37
3A. Wat is internaliserende problematiek? Eventueel hoe wordt het vastgesteld?..........................................37
3B. Wat kun je doen als orthopedagoog bij internaliserende problematiek? En op wie zijn de interventies
gericht?...............................................................................................................................................................38
3C. Wat is het bewijs voor het handelen van de orthopedagoog met cliënten met internaliserende
problematiek? (Effectiviteit) en waar komt dat bewijs vandaan (type onderzoek)?.........................................64
3D. Wat zou je kunnen doen om de bewijskracht van de bestudeerde behandel- of
ondersteuningsprogramma’s te vergroten?......................................................................................................68
3E. Zijn er nog speciale aandachtspunten met betrekking tot
diversiteitsgevoeligheid/toepassingsgeschiktheid van de behandelingen/ondersteuningsprogramma’s die de
effectiviteit van ondersteuning mogelijk kunnen beïnvloeden? (denk daarbij aan cliëntfactoren,
behandelingsfactoren en mogelijke andere omgevingsfactoren)?...................................................................68
4. Externaliserende problematiek................................................................................................................. 69
4A. Wat is externaliserende problematiek? Eventueel hoe wordt het vastgesteld?.........................................69
4B. Wat kun je doen als orthopedagoog bij externaliserende problematiek? En op wie zijn de interventies
gericht?...............................................................................................................................................................70
4C. Wat is het bewijs voor het handelen van de orthopedagoog met cliënten met externaliserende
problematiek? (Effectiviteit) en waar komt dat bewijs vandaan (type onderzoek)?.........................................87
4D. Wat zou je kunnen doen om de bewijskracht van de bestudeerde behandel- of
ondersteuningsprogramma’s te vergroten?......................................................................................................91
4E. Zijn er nog speciale aandachtspunten met betrekking tot
diversiteitsgevoeligheid/toepassingsgeschiktheid van de behandelingen/ondersteuningsprogramma’s die de
effectiviteit van ondersteuning mogelijk kunnen beïnvloeden? (denk daarbij aan cliëntfactoren,
behandelingsfactoren en mogelijke andere omgevingsfactoren)?...................................................................91
,5A. Wat is preventie? Wat is het verschil met een reactieve interventie? Welke typen bestaan er en wat is het
doel en belang van preventie?...........................................................................................................................92
5B. Wat kun je doen als orthopedagoog? En op wie zijn preventieprogramma’s gericht?...............................94
5C. Wat is het bewijs voor het handelen van de orthopedagoog (effectiviteit) en war komt het bewijs
vandaan (type onderzoek)?..............................................................................................................................103
5D. Wat zou je kunnen doen om de bewijskracht van de bestudeerde preventieprogramma’s te vergroten?
..........................................................................................................................................................................105
5E. Zijn er nog speciale aandachtspunten met betrekking tot
diversiteitsgevoeligheid/toepassingsgeschiktheid van de preventieprogramma’s die de effectiviteit van
ondersteuning mogelijk kunnen beïnvloeden? (denk daarbij aan cliëntfactoren, behandelingsfactoren en
mogelijke andere omgevingsfactoren)?...........................................................................................................105
,1. Effectiviteit
Evidence based werken, EPD, (bewezen effectief werken) is tegenwoordig een sleutelwoord.
Velen vinden dat interventies wetenschappelijk verantwoord moeten zijn en er bewijs voor
de effectiviteit op tafel moet liggen = EBP. (Van Yperen, 2017; H1)
Het NJI definieert een interventie als een aanpak: (Van Yperen, 2017; H1)
Voor de bevordering van de ontwikkeling of opvoeding of voor de
vermindering/compensatie of draaglijk maken van een risico of probleem in de
ontwikkeling of opvoeding van een jeugdige tot 23 jaar.
Bestemd voor een doelgroep waarvan de ontwikkeling of opvoeding is te bevorderen
of die met een of meerdere risico’s/problemen te maken hebben
Gericht op de jeugdige zelf, zijn opvoeders en/of zijn opvoedingsomgeving
Gespecificeerd in termen van een doelgerichte en systematische handelwijze
(methodiek) met een voorgeschreven fasering, toe te passen technieken, te
gebruiken materialen, met een nader omschreven tijdsduur en frequentie.
Elementen die in interventies zijn verpakt, krijgen steeds meer aandacht. Dit wordt
ingegeven door de veronderstelling dat veel interventies niet erg flexibel zijn door de sterke
focus op een specifieke doelgroep met een heel specifieke vraag. Wanneer de interventies
worden opgeknipt in kleinere interventies – de werkzame elementen – zou dit effectiever en
flexibeler zijn in aanpak. Echter gelden hier dezelfde effectiviteitsvraagstukken als bij de
grotere interventies. (Van Yperen, 2017; H1)
Een interventie noemen we effectief als deze aan het doel van de inzet beantwoordt. Een
interventie noemen we evidence-based als het beeld over de werkzaamheid is gebaseerd op
kennis over wat werkt, waarvan de bekendste drie bronnen zijn: (Van Yperen, 2017; H1)
Bewijs uit wetenschappelijk onderzoek (research-based kennis)
Ervaringskennis van praktijkwerkers (expert-based of practice-based-kennis)
Inzichten over wat werkt worden mede bepaald door kennis over de opvattingen,
voorkeuren en ervaringen van cliënten (client-based-kennis)
In de jeugdhulp is er nog een vierde bron aan toe te voegen:
Kennis over ethische overwegingen en waarden in het opgroeien en opvoeden van
jeugdigen. (value-based)
Onder kosteneffectiviteit wordt de mate waarin de interventie en de daarmee gepaard
gaande kosten in een acceptabele verhouding staan tot de mate van doelbereik verstaan.
Wat verantwoord is, wordt daarbij niet alleen bepaald door wetenschappelijke criteria. Ook
ethische en politieke overwegingen wegen mee. (Van Yperen, 2017; H1)
In de meeste databanken met interventies geldt het experimentele onderzoek als een
aanpak om het sterkte bewijs voor effectiviteit aan te dragen. In die vorm van
effectonderzoek krijgt een experimentele groep een interventie die men op haar effect wil
onderzoeken en krijgt een controlegroep geen interventie, een placebo of een alternatieve
interventie. Idealiter worden cliënten willekeurig toegewezen aan de experimentele of de
controlegroep. Is dit niet het geval en wordt er gewerkt met twee groepen, waarbij de ene
, volledige groep mee doet met de interventie en de ander controlegroep is, spreekt men van
een quasi-experimentele onderzoeksopzet. In het onderzoek wordt een beginmeting en
eindmeting verricht. Het effect wordt afgelezen aan het verschil tussen de experimentele en
controlegroep aan het eind van de interventie. (Van Yperen, 2017; H1)
De effectiviteit duidt men in de wetenschappelijke literatuur aan met behulp van een
veelgebruikte index: de zogeheten effect size. Interventies met middelgrote tot grote
effecten hebben een effect size tussen 0,50 en 0,80. Wanneer er sprake is van een kleine
verbetering wordt vaak een effect size gevonden van rond de 0,30. De algemene effectiviteit
van de gebruikte jeugdhulp in Nederland wordt klein geschat (gemiddeld 0,38). Met de
implementatie van evidence based interventies zou dat te verhogen zijn. (Van Yperen, 2017;
H1)
De kennis die de wetenschap levert over de effectiviteit van interventies op het terrein van
preventie en jeugdhulp is de laatste jaren enorm toegenomen. Er is alleen 1 probleem: in de
praktijk is er nog weinig van zichtbaar. Dit komt door: (Van Yperen, 2017; H1)
Dat veel onderzoek naar de effecten van interventies in het buitenland is uitgevoerd,
terwijl onderzoek van Nederlandse bodem – ondanks de enorme impuls die het heeft
gekregen – nog relatief schaar is.
Dat veel interventies die experimenteel onderzocht zijn in de praktijk nauwelijks
gebruikt worden; tegelijk is het aantal bewezen effectieve interventies buitengewoon
gering t.o.v. het totale aantal interventies.
Dat in de praktijk uitgevoerde experimentele onderzoeken bij specifieke interventies
over het algemeen kleine tot matige effecten tonen t.o.v. de gebruikelijke preventie
en jeugdhulp, en er weinig zicht is op de vraag welke groepen er het meeste baat bij
hebben.
Dat veel interventies in de praktijk nog niet genoeg geëxpliciteerd en
uitgekristalliseerd zijn om ze aan een goed effectonderzoek te kunnen onderwerpen.
Het algemeen kwaliteitsmodel gaat ervan uit dat die interventies ten dienste staan van aan
een resultaatgericht jeugdbeleid en een effectieve ondersteuning van jeugdigen en
opvoeders. Het model bestaat uit zes elementen, zoals onderstaand weergegeven: (Van
Yperen, 2017; H1)
1. beleid is
idealiter
gebaseerd op
beeld over de
staat van de
jeugd: hoe gaat
het met hen?
Met welke
groepen gaat
het goed en
welke
problemen zijn
er?
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller LKS. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $8.60. You're not tied to anything after your purchase.