Onderzoek doen is nauw verbonden met leren en ontwikkelen en ligt aan de basis van ons bestaan. In
ons leven zijn we voortdurend bezig vragen te stellen, waarnemingen en ervaringen te verzamelen,
verbindingen te leggen, te reflecteren op ons eigen handelen en ideeën uit te wisselen. Als je bewust
via een bepaalde systematiek antwoord probeert te krijgen op je vragen, heet dat intentioneel leren.
Andriessen (2014) spreekt over het onderzoekend vermogen van een professional in het hbo-
werkveld en onderscheidt drie componenten; een onderzoekende houding bezitten, kennis uit
onderzoek van andere toepassen en zelf onderzoek doen. Koetsenruijter en Van der Heide (2008)
vinden de onderzoekende houding en actief luisteren noodzakelijk voor het reflecteren op de
beroepsuitoefening. Deze onderzoekende houding kenmerkt zich door vragen te stellen, mee te
denken met de ander, door te vragen op elkaars ideeën in plaats van ze te weerleggen,
argumenteren, keuzen verantwoorden, alternatieven voor het handelen benoemen, kennis te delen
en actief te participeren in een bespreking. Volgens Geenen (2010) biedt reflecteren ondersteuning
bij het uitvoeren van de (vaak complexe) beroepshandelingen in je eigen werksituatie. Het helpt je
om op afstand te kijken naar je ervaringen, nar alle aspecten in jezelf (je eigen denken, voelen en
willen) en in je omgeving (cliënten, je beroep, de werkpraktijk, de samenleving). Reflecteren helpt je
om oordelen te vormen en beslissingen te nemen in alledaagse situaties. Reflectie kan plaatvinden op
drie niveaus: 1. Het instrumentele niveau; het zichtbare handelen van de professional in de praktijk,
waaronder een hulpvraag concretiseren, een gesprek voeren en/of een training organiseren. 2. Het
substantiële niveau; de onderliggende uitgangspunten van het handelen als professional, waaronder
de visie op het bieden van zorg- en dienstverlening. 3. Het kritische niveau; de morele, ethische en
andere normatieve overwegingen die je als professional hebt.
We onderscheiden drie hoofddoelen om een onderzoek uit te voeren; 1. Je wilt theorieën
ontwikkelen of toetsen. Het onderzoek levert kennis op die generaliseerbaar is. Met theorie bedoelen
we een geheel van logisch samenhangende uitspraken die samen een deel van de werkelijkheid
proberen te verklaren. 2. Je wilt kennis toepasbaar maken in een bredere beroepscontext, het
onderzoek levert oplossingen op voor generieke problemen. 3. Je wilt op zoek gaan naar antwoorden
op vragen in een specifieke beroepssituatie met als doel deze situatie beter te begrijpen en waar
nodig te verbeteren. Het onderzoek levert kennis op die in eerste instantie alleen van toepassing is op
de specifieke beroepscontext waarin het onderzoek is uitgevoerd.
Wanneer het accent op de ontwikkeling en toetsing van theorie ligt, wordt wel van
fundamenteel onderzoek gesproken. Wanneer het accent ligt op kennis die tot de oplossing van
gezondheids- of sociale problemen moeten bijdragen, dan gaat het om toegepast onderzoek.
Wanneer professionals in hun eigen beroepspraktijk onderzoek doen met als doel deze praktijk te
verbeteren of beter te leren begrijpen, dan spreek je van praktijkonderzoek.
Er bestaan verschillende opvattingen over wat goed onderzoek is. Deze verschillende
opvattingen noemen we onderzoek benaderingen. 1. Constructivistische onderzoek benaderingen:
volgens deze benadering bestaat er niet één juiste visie op de werkelijkheid, er kunnen meerdere
interpretaties van de werkelijkheid naast elkaar bestaan. Het is hierdoor onmogelijk de
beroepspraktijk van zorg en welzijn alleen in algemene wetmatigheden te beschrijven. De kennis
ontstaat in de interactie tussen deze mensen en de omgeving. Elke situatie is anders en levert andere
interpretaties op en er is daardoor altijd een sterke relatie tussen de onderzoeksresultaten en de
specifieke beroepscontext. 2. Positivistische onderzoek benadering: volgens deze benadering is kennis
gebaseerd op dat wat direct waarneembaar is; er is één bestaande werkelijkheid. Hieruit volgt dat
deze werkelijkheid beschreven kan worden aan de hand van algemene wetmatigheden.
,Onderzoeksresultaten zijn hierdoor eenvoudiger generaliseerbaar naar andere contexten. Je probeert
bij deze benadering als onderzoeker zo zuiver mogelijk naar gebeurtenissen in de praktijk te kijken en
zo veel mogelijk beïnvloedende factoren te herkennen en waar mogelijk uit te sluiten, maar er zijn
allerlei factoren die de algemene wetmatigheden beïnvloeden en daardoor vertroebelen.
Kenmerkend is dat je probeert je onderzoek zo in te richten dat deze vertroebeling geminimaliseerd
wordt, waardoor je ondanks die factoren in staat bent uitspraken te doen, en door als onderzoeker
alles wat er in de beroepspraktijk gebeurt zo veel mogelijk in de hand te houden, oftewel te
objectiveren.
In een beroepssituatie heb je meestal te maken met beïnvloedende factoren waardoor het
erg lastig is om bijvoorbeeld een oorzaak-gevolgrelatie vast te stellen tussen het professionele
handelen van een zorg- of dienstverlener en de emotionele en/of fysieke effecten bij cliënten. Ook
zijn sommige experimenten wel mogelijk, maar niet ethisch verantwoord. In de zorg- en
welzijnssector wordt in het kader van onderzoek vaak gesproken van evidence-based practice (EBP)
en van practice-based evidence (PBE). EBP gaat over de vraag hoe je in de context van je eigen
beroepspraktijk op basis van goed bewijsmateriaal beslissingen kunt nemen die afgestemd zijn op je
eigen kennis en ervaring en de waarden en voorkeuren van een cliënt. PBE gaat uit van het idee dat
kennis over het handelen van een professional ontstaat in de specifieke context van de
beroepspraktijk en dat die kennis evolueert door de interactie tussen de personen die in deze context
een belangrijke rol spelen. Het grote verschil tussen EBP en PBE is dat onderzoeksresultaten
(evidence) bij EBP onder wetenschappelijke condities verkregen worden en dan vertaald worden naar
de praktijk, terwijl bij PBE de onderzoeksresultaten onder realistische condities verkregen worden en
dan eventueel in een volgende stap gegeneraliseerd kunnen worden.
Praktijkonderzoek in zorg en welzijn is onderzoek dat wordt uitgevoerd door zorg- en
dienstverleners, waarbij op systematische wijze in interactie met de omgeving antwoorden verkregen
worden op vragen die ontstaan in de eigen beroepspraktijk en gericht zijn op verbetering van deze
praktijk. Praktijkonderzoek kunnen we zien als een vorm van participatief onderzoek. Volgens Wright
zijn er verschillende vormen van participatief onderzoek te onderscheiden die in ieder geval twee
overeenkomstige kenmerken hebben: 1. Kennisverwerving wordt direct aan de ontwikkeling en
toetsing van nieuwe handelingsmogelijkheden verbonden, om de levensomstandigheden en/of de
manier van werken van de betrokkenen te verbeteren. 2. De onderzoekers en de mensen wier leven
of werk onderwerp van onderzoek zijn, werken samen en zijn gelijkwaardig, waarbij ze voor zover
mogelijk alle fase van het onderzoeksproces samen doorlopen, in deze zin is het onderzoek
participatief.
Op het moment dat er sprake is van een interventie, dan wordt ook wel gesproken van
ontwikkelonderzoek of ontwerponderzoek. Migchelbrink (2008) ziet ontwikkelonderzoek als het
zoeken naar: 1. Het ontwerp dat gemaakt moet worden. 2. De eisen waar dit ontwerp aan moet
voldoen. 3. De verschillende alternatieve uitwerkingen van het ontwerp. 4. De meest realistische en
haalbare alternatieven. 5. Het ideale ontwerp dat voldoet in de beroepspraktijk. De kenmerken van
ontwerponderzoek volgens Van den Akker et al (2006) zijn: 1. Er wordt in de dagelijkse praktijk een
interventie gevoerd. 2. Het ontwerpproces heeft en onderzoekmatig karakter waarbij interventies in
verschillende cycli worden ontworpen, geëvalueerd en bijgesteld. 3. Het proces van invoering van de
interventie wordt nadrukkelijk gevolgd om een beter begrip te krijgen van de interventie en de
verbetering van de situatie. 4. De meerwaarde van het ontwerpproduct voor de mensen die er in de
praktijk mee moeten werken, staat centraal. 5. Het ontwerp is (deels) theoretisch onderbouwd en
levert na het testen in de praktijk een bijdrage aan nieuwe inzichten.
Van Keken onderscheidt die competentiesegmenten: Segment 1: werken met/voor clienten;
het gaat hier om de deskundigheid op het gebied van begeleiding, behandeling en/of dienstverlening
die je als professional dient te bezitten. Segment 2: werken in en vanuit een arbeidsomgeving; het
gaat om de vaardigheden die nodig zijn om goed te kunnen functioneren in de organisatie in je rol als
collega, teamlid, samenwerkingspartner, etc. Segment 3: werken aan professionaliteit en
professionalisering; dit segment omvat de verantwoordelijkheid voor het onderhouden van je
beroepscompetenties en de ontwikkeling van je beroepsgroep in het geheel. Hiermee wordt het
, verschil duidelijk tussen onder meer het dagelijks methodisch handelen en het uitvoeren van een
praktijkonderzoek. Bij het dagelijks methodisch handelen ligt het accent op de vraag of de behoefte
van de cliënt, terwijl bij het uitvoeren van een praktijkonderzoek met name de leerwensen van de
zorg- en dienstverlener het uitgangspunt zijn.
In het methodisch handelen kunnen de volgende beweegredenen aanleiding geven voor een
onderzoek; 1. De situatiereden; inzicht willen verwerven in een situatie en de mate waarin een
bepaald handelen passend is. 2. De doelreden; willen weten wat je als professional wilt bereiken en
kunnen beargumenteren waarom je dat belangrijk vindt. 3. De empiriereden; willen toetsen van
ervaringskennis over de effectiviteit van je handelen. 4. De theoriereden; willen weten wat er elders
bekend is over een bepaald praktijkprobleem.
De vier stappen van de leercirkel van Kolb zijn: 1. Concrete ervaringen opdoen. 2. Observeren
van en reflecteren op opgedane ervaringen. 3. Ervaringen waarover is nagedacht in een theoretisch
kader plaatsen en integreren, en van daaruit conclusies trekken voor het eigen handelen. 4. De
conclusies actief omzetten in nieuw gedrag, en experimenteren in nieuwe situaties.
Van Strien biedt een systematische werkwijze oor het nemen van besluiten over praktische
vraagstukken (praktijkproblemen. De regulatieve cyclus beschrijft de volgende fasen;
probleemstelling, diagnose, plan, ingreep en evaluatie.
Kernactiviteiten van praktijkonderzoek; oriënteren, richten, plannen, verzamelen, analyseren
en concluderen, ontwerpen en rapporteren en presenteren. Oriënteren; je probeert in beeld te
brengen welke praktijkproblemen en -vragen er zijn, voor wij deze problemen en vragen belangrijk
zijn, wat erover bekend is, wat het belang van je onderzoek kan zijn voor de organisatie enz. Richten;
betekent dat je inzoomt en het probeert af te bakenen en tot een duidelijke onderzoeksvraag te
komen. Plannen; je maakt keuzen voor de vormgeving van je onderzoek. Verzamelen; je voert de
geplande onderzoeksactiviteiten uit en verzamelt data die je nodig hebt om je vraag te kunnen
beantwoorden. Analyseren en concluderen; je analyseert alle data en stelt een conclusie. Ontwerpen;
deze kernactiviteit doe je alleen als je een ontwerpvraag hebt, het richt zich op en doelbewuste
verandering van de dagelijkse praktijk, de innovatiecyclus. Rapporteren en presenteren; wanneer je
onderzoek leidt tot kennis en nieuwe inzichten, verspreid je deze resultaten door te rapporteren en te
presenteren.
Onderzoek vormen: 1. Beschrijvend onderzoek; het doel van deze onderzoek vorm is te
zorgen voor een beschrijving, het in kaart brengen van een thema of praktijksituatie. Je gaat op zoek
naar hoe iets in elkaar zit. De uitkomsten van het onderzoek kunnen aanleiding zijn voor het maken
van keuzen of het startpunt zijn voor een vervolgonderzoek. 2. Vergelijkend onderzoek; het doel is om
overeenkomsten en verschillen te bepalen tussen twee of meer praktijken of tussen theorie en
praktijk. Het gaat hier om het vergelijken van verschillende groepen waarbinnen verschillende of
gelijke interventiestrategieën worden gehanteerd. 3. Definiërend onderzoek; je probeert de
verschillen en overeenkomsten in denkbeelden van mensen over bepaalde begrippen in kaart te
brengen. 4. Evaluerend onderzoek. 5. Verklarend onderzoek; je onderzoekt of zaken daadwerkelijk
met elkaar verband houden. 6. Ontwerponderzoek; hierbij worden nieuwe ontwerpen (innovaties)
systematisch in en met de praktijk worden ontwikkeld, geïmplementeerd en geëvalueerd.
Week 2
Praktijkonderzoek in zorg en welzijn
Aanleidingen voor praktijkonderzoek; je eigen professionele ontwikkeling (op eigen initiatief of in het
kader van je opleiding). Vanuit de organisatie in het kader van organisatieontwikkeling. Vanuit externe
instanties in het kader van organisatieontwikkeling of ontwikkeling van de beroepsgroep. Het is
belangrijk om te weten welke belangen en wensen jijzelf en de opdrachtgever hebben in het kader
van je praktijkonderzoek. Bij een praktijkprobleem kan het gaan om; praktijksituaties waarin zorg- en
dienstverleners niet weten hoe te handelen. Een dilemma waarover je een goed onderbouwde
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller lindseyp. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.87. You're not tied to anything after your purchase.