,Oefentoets 1 (week 2)
1. Verschillende klassen van diuretica werken elk in op een andere pomp en/of transporter in
de tubulus. Op welke pomp of transporter werken lisdiuretica in?
De Na+/K+/2CL- cotransporter
lisdiuretica remmen deze in het dikke stijgende deel van de lis van Henle.
2. Welke letter geeft de locatie van de macula densa cellen het beste aan?
E. De macula densa cellen bevinden zich aan de start van de distale tubulus, waar de
tubulus in contact staat met de glomerulus (tussen de afferente en efferente arteriole). Hier v
ind ook tubuloglomerulaire feedback plaats.
3. De gezonde nier is in staat om de urine te concentreren. Hiervoor is een hoge osmolaliteit
van het niermerg een vereiste.
Welke van de transport-eiwitten levert de belangrijkste bijdrage aan de hoge osmolariteit
van het niermerg?
Natrium-kalium-chloride co-transporter in de lis van Henle.
Bij het onstaan van hoge osmolariteit in het niermerg is het counter current muliplier
systeem in de lis van Henle belangrijk. In het dikke stijgende deel van de lis van Henle
levert met name de Natrium-Kalium-Chloride co-tranporter hiervoor de grootste bijdrage.
4. Het bloeddrukverlagend medicijn Enalapril is een product dat het angiotensine converting
enzyme (ACE) remt. De behandeling met Enalapril kan bij een patiënt leiden tot
verschillende neveneffecten.
De plasmaconcentratie van welke van de electrolyten zal meest waarschijnlijk stijgen als
gevolg van Enalapril behandeling?
Kalium.
ACE remming zal verlaagde activiteit van angiotensine II en dus ook verlaagde activiteit van
1
, aldosterone geven en dit kan leiden tot verhoging van plasma kalium spiegels.
5. Veranderingen van de plasma-osmolaliteit veroorzaken een verandering in de plasma
concentratie van het antidiuretisch hormoon (ADH) en in de urine-osmolariteit.
Wat is correct indien de plasma-osmolaliteit afneemt?
ADH concentratie neemt af en de urine-osmolariteit neemt af.
Vermindering van osmolariteit zal vermindering van stimulatie van ADH secretie geven
dus verlaagde ADH concentratie in het plasma. Hierdoor zal minder water worden
geresorbeerd en dus urine osmolariteit afnemen.
6. Een patient heeft 20% van de functionele nefronen verloren ten gevolge van diabetische
nefropathie. Wat is het meest waarschijnlijke gevolg in deze patiënt?
Toegenomen glomerulaire filtratie snelheid van de overlevende nefronen
Voor de patient heeft een verlies van 20% van de nefronen slechts een heel beperkt effect. De
overgebleven nefronen zullen een hogere filtratie vertonen en de overige parameters blijven
gelijk.
7. De renale sympathische zenuwen beïnvloeden diverse aspecten van de nierfunctie.
Wat is de meest waarschijnlijke acute verandering in de nierfunctie als gevolg van renale
denervatie (= volledige operatieve verwijdering van de nierzenuwen)?
Afname van de natrium resorptie in de renale tubulus.
Effect van sympatische zenuwactiviteit is toename van natriumresorptie, toename renine
secretie en vasoconstrictie van arteriolen. Bij verwijderen van deze activiteit zal er dus
vasodilatatie optreden, afname van renine secretie en afname van natrium resorptie.
8. Meneer de Bruin, een man van 40 jaar, heeft een plasma kreatinine van 200 µmol/l. Een
week geleden was zijn plasma kreatinine nog 80 µmol/l. Hij heeft een blanco
voorgeschiedenis en gebruikt geen medicijnen. Het urine natrium is 5 mmol/l en er is geen
aantoonbare proteinurie en ook geen erythrocyten in de urine.
Wat is het meest waarschijnlijk de oorzaak van de nierinsufficiëntie in dit geval?
Prerenale nierinsufficiëntie
Omdat de plasma kreatinine snel is gestegen zal er sprake zijn van acute nierinsufficientie. De
lage urine natrium concentratie, afwezigheid van proteinurie en de afwezigheid van
erythrocyten wijzen op een prerenale oorzaak van de nierinsufficientie.
9. Welke nierstructuur wordt aangeduid met zone 1?
1 = cortex.
Zone 1 is de buitenste laag van het nierweefsel
(dus onder het kapsel, dat veel dunner is) en is
dus de cortex.
2
,10. Een patient is ernstig gedehydreerd door diarree en ontwikkeld een acute nier insufficiëntie.
Wat is het meest waarschijnlijke directe gevolg van een acute nierinsufficiëntie?
Metabole acidose.
Door acute nierinsufficientie zullen metabole zuurproductie niet meer kunnen worden
gezompenseerd door H+ secretie en bicarbonaat regeneratie in de nier en zal er metabole
acidose ontstaan. Anemie onstaat slechts na verloop van tijd nadat erythrocyten aantallen
verminderen. Hypokalemie en Hyponatremie zijn onwaarschijnlijk omdat er eerder
hyperkalemie onstaat en natrium nog langer constant blijft.
11. Welke onderdelen van het zenuwstelsel zorgen voor de release van epinephrine
(adrenaline) en norepinephrine (noradrenaline) door de medulla van de bijnier?
preganglionaire neuronen van het sympatisch zenuwstelsel.
Preganglionaire neuronen van sympatisch zenuwstelsel innerveren het bijniermerg. De
chromafiene cellen in het bijnier merg zijn endocriene cellen die gemodificeerde
postganglionaire neuronen zijn.
12. Een jonge vrouw wordt door een bij gestoken en wordt kort daarna onwel, ziet grijs en
grauw en heeft een lage bloeddruk. In het ziekenhuis aangekomen overweegt de arts om
haar medicijnen te geven.
Welke middel is het meest voor de hand liggende medicijn?
Adrenaline.
Meest waarschijnlijke oorzaak van de lage bloeddruk bij de vrouw is een anafylactische shock.
Hierbij is de perifere weerstand verlaagd door vasodilatatie. Met de medicatie wil je
vasoconstrictie en verhoogde cardiac output veroorzaken. Adrenaline zal dit doen, maar alle
alternatieven leiden juist tot verdere bloeddrukdaling.
13. Otto Frank en Ernest Starling waren twee fysiologen die aan het begin van de 20e eeuw het
werkingsmechanisme van het hart onderzochten.
Welke omschrijving geeft het Frank-Starling mechanisme het beste weer?
Er is een directe relatie tussen einddiastolisch volume en slagvolume.
Het Frank-Starling mechanisme is een intrinsieke eigenschap van het hart, waarbij het hart
krachtiger samentrekt bij een grotere vulling. Dus bij een groter einddiastolisch volume (is
grotere vulling) zal het slagvolume toenemen.
14. Zie figuur met registraties van bloeddruk en volume in de cardiale linker ventrikel. Stel dat
de hartfrequentie bij deze registratie 100 slagen per minuut was.
Wat is in dat geval het hartminuutvolume (cardiac output)?
8 liter per minuut
Verschil in eind-
diastolisch volume
(130 ml) en eind-
systolisch volume (50
ml) is het slagvolume =
80 ml. Bij
3
, hartfrequentie van 100 slagen per minuut is dan Cardiac output 80 x 100 ml/min = 8
liter/minuut
15. Zie figuur met registraties van bloeddruk en volume in de cardiale linker ventrikel.
Op welk moment, met letters aangegeven in het figuur, sluit de mitralisklep?
moment B
Op moment A stijgt de LV druk waardoor die hoger wordt dan linker atrium druk en dan zal de
mitralisklep sluiten.
16. De polsdruk in de aorta is gedefinieerd als het verschil tussen de systole en de diastole
bloeddruk gedurende een hartcyclus.
Stelling I: De polsdruk stijgt bij een toename van de compliantie van de aortawand
Stelling II: De polsdruk stijgt bij een toename van het slagvolume van het linkerventrikel
Welke van deze 2 stellingen is juist?
Stelling I is onjuist, stelling II is juist.
Hoe complianter de vaatwand hoe lager de druktoename tijdens systole dus hoe lager de
polsdruk
17. Atropine heeft een aantal effecten op het menselijk lichaam.
Welk effect wordt het meest waarschijnlijk veroorzaakt door atropine?
verhoging van hartfrequentie.
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller kkkayleigh07. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.24. You're not tied to anything after your purchase.