Hoofdstuk 1 – De liberalen
1.1 De ‘liberale partij’ : doctrinairen versus
progressisten
De Belgische revolutie (1830) was het resultaat van de samenwerking tussen liberalen
en katholieken (Unionisme). Deze samenwerking zou nog een aantal jaar blijven
voortduren, voornamelijk door de onzekere internationale positie van het pas
opgerichte België.
Verschillende liberalen:
• Antiklerikale liberalen Ideologische breuklijn → zullen in 1839
• Liberalen in Wallonië (willen samensmelten in een
liever bij Frankrijk aansluiten) gemeenschappelijk strijdprogramma
• Democraten (ontgoocheld in de (anitklerikalisme)
Belgische revolutie)
1838: veroordeling van de vrijmetselarij door de Belgische bisschoppen → tot dan toe
stond de vrijmetselarij ook open voor katholieken, maar als gevolg van het verbod om
als katholiek nog langer lid te zijn van de vrijmetselarij, werd de vrijmetselarij een
belangrijke steunpilaar voor het liberalisme
1839 – Verdrag van 24 artikelen
• Politieke meningsverschillen tussen liberalen en katholieken komen terug aan
de oppervlakte
1846 – Eerste congres Liberalen (1846: Liberale partij komt tot stand)
• Verschillende meningen over programma
• Consensus over minimaal programma (tot 1893) → de onafhankelijkheid van
de openbare macht stond centraal
• Toch werd de afstand tussen de doctrinairen/gematigden en
progressisten/radicalen groter
o De doctrinairen hadden de economische macht in handen en verzetten
zich tegen elke vorm van sociale verandering → ze vreesden dat een te
sterke ideologische profilering de kiezers zou afschrikken. Ze ontweken
de confrontatie met de katholieken in het algemeen en de kerk in het
bijzonder, omdat ze het belang van de kerk inzake de sociale controle
over de lagere klassen inzagen.
o De progressisten daarentegen, die onder de republikeinen rekruteerden
en die op sociaal vlak bij de lagere bourgeoisie en de middenklasse
aansloten, ijverden voor een concrete invulling van het programma
waarbij de afschaffing van de gedifferentieerde cijns en de organisatie
van het lekenonderwijs centraal stonden. Zij eisten ook op sociaal vlak
verregaande maatregelen zoals de invoering van een
inkomensbelasting, de afschaffing van de werkboekjes, de
reglementering van de vrouwen- en kinderarbeid en zelfs de organisatie
van syndicale vrijheden.
▪ De doctrinairen ontweken de confrontatie met de katholieke kerk
en waren tegen sociale controle de progressisten gingen de
confrontatie met de katholieke kerk aan en waren voor sociale
verandering
1
,De doctrinairen verafschuwden een verdere invulling van het programma. Ondanks
herhaaldelijke pogingen van de progressisten, zal men er in de volgende decennia niet
in slagen om een nieuw congres te organiseren → doctrinairen en progressisten
kwamen in gescheiden congressen samen.
De breuk in het liberale kamp werd definitief toen de progressisten met de socialisten
coalities afsloten. Dit samengaan was niet zo onlogisch aangezien er tussen de leiders
van beide bewegingen een intensieve samenwerking bestond. Beide bewegingen
hadden elkaar ook nodig:
• De socialisten konden de steun van de progressisten bij de uitbouw van hun
parlementaire macht gebruiken
• De progressisten konden arbeiders gebruiken in hun strijd tegen de doctrinairen
Tijdens de verkiezingen van 1894 werden de doctrinairen verpletterd. Het zou tot 1900
duren vooraleer de doctrinairen het programma van de progressisten (de afschaffing
van het meervoudig stemrecht en de eis tot invoering van de leerplicht) aanvaardden
en het tot een verzoening tussen beide stromingen kwam.
Aan het einde van de 19de eeuw werden er zuilen opgericht → verzuiling wil zeggen
dat een partij zich verticaal gaat organiseren → de partij probeert zich te
vertegenwoordigen in alle lagen van de bevolking en organisaties. Zo richten de
liberalen een mutualiteit, vakbond,… op. Op die manier kunnen ze vanuit hun ideologie
tegemoetkomen aan de verschillende noden van hun kiezers/de bevolking. Zo is de
ACLVB ontstaan omdat de partij zelf de arbeiders aanspoorde om zich bij een sociale
organisatie aan te sluiten → ze staan voor gelijkheid van de klassen, sociale zekerheid,
equal pay,… (vooral dus economische standpunten).
Wanneer in 1886 de socialistische partij ontstaat, vrezen de katholieken dat zij alleen
tegen de socialisten zullen moeten optornen → sterke formatie tussen liberalen en
katholieken. Bij de verkiezingen in 1904 gingen de liberalen opnieuw vooruit. De
verzoening tussen progressisten en doctrinairen lag hiervan aan de basis. Vanaf 1910
kwam het tot een toenadering tussen liberalen en socialisten → ze wilden hiermee de
hegemonie van de katholieken breken. De verkiezingen waren echter een tegenvaller
voor de liberalen. Ze bleven ter plaatse trappelen, terwijl de socialisten, en vooral de
katholieken, fors vooruit gingen. De macht van de katholieken werd dus niet verbroken.
De invoering van het Algemeen Enkelvoudig Stemrecht (1919) veroorzaakte een
politieke aardverschuiving → de liberalen verdwenen naar de 3de plaats in de
partijhiërarchie.
Vanaf 1870 werd het laisser faire-principe doorgevoerd. Na de onafhankelijkheid
zetten de unionistische regeringen de interventiepolitiek verder. De overheid
probeerde tijdens de zware crisis van de jaren 1840 om de economie te stimuleren en
de hoge werkloosheid op te lossen door onder andere openbare werken en het
bestellen van spoorwegmateriaal. Er werden ook maatregelen getroffen die de
mogelijkheid boden aan de landbouwbevolking om zelfstandige boeren te worden.
Tijdens de economische hoogconjunctuur van het laatste kwartaal van de 19 de eeuw
bleven de liberalen angstvallig aan de principes van economische vrijheid en privé-
initiatief vasthouden. Ze zagen niet in dat de hoogconjunctuur de gelengheid bood om
een progressief sociaal beleid te voeren dat ook positieve economische troeven
inhield. De sterke toename van de binnenlandse afzetmarkt zou de economische groei
immers nog bevorderen.
2
, De eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog stonden in het teken van de economische
wederopbouw van het land → het was voor alle partijen duidelijk dat de traditionele
laisser faire-politiek niet langer houdbaar was.
Tot 1961 was er geen sprake van een echte partijorganisatie → in 1961 werd dan de
PVV/PLP (Partij voor Vrijheid en Vooruitgang/Parti de la Liberté et du Progrès)
opgericht (1961-1992).
1.2 Na de Tweede Wereldoorlog
Net als de andere partijen kwam de liberale partij ontredderd uit de oorlog. Bovendien
werd de partij door het overlijden van enkele belangrijke figuren nog zwaarder
getroffen.
Het Studiecentrum voor de Hervorming van de Staat pleitte voor een versterking van
de koninklijke macht. Men was voorstander van een autoritair regime rond de koning.
De liberale verzetskringen ijverden voor een nieuwe politieke maatschappij waarbij de
invloed van de partijen zou worden verminderd en waarbij er plaats zou worden
gemaakt voor een parlementair stelsel, in handen van de ‘elites’ uit diverse
maatschappelijke geledingen (corporatisme), dat een garantie voor een ‘zuivere
politieke ethiek’ moest bieden. Deze ideeën hebben echter geen verdere uitwerking
gekregen. De liberale beweging had, in tegenstelling tot de andere partijen, de
naoorlogse situatie dan ook weinig voorbereid. De liberalen rekenden op een liberaal
elan na het verdrijven van het totalitair gedachtegoed, maar dit bleek een politieke
misrekening te zijn → de vooroorlogse structuren werden immers opnieuw
geïnstalleerd. Het enige verschil was het feit dat er een nieuwe generatie politici op het
voorplan trad. Deze misrekening had trouwens belangrijke electorale consequenties
(de liberalen verloren tijdens de naoorlogse parlementsverkiezingen van 1946 16
zetels).
1.3 De Koningskwestie
De eerste naoorlogse jaren stonden bijna volledig in het teken van de Koningskwestie
→ wanneer de Duitsers België binnenvallen vlucht de Belgische regering. Koning
Leopold III wil echter blijven, maar wordt later in ballingschap naar Zwitserland
gestuurd. Tijdens de Tweede Wereldoorlog hertrouwt hij met Liliane Baels. Er werd
discussie gevoerd over het feit op Leopold III al dan niet terug op de troon mocht
komen.
• In Vlaanderen was de meerderheid voor
• In Wallonië en Brussel was de meerderheid tegen
Aanvankelijk was de liberale partij erg terughoudend, maar al snel bleek dat de
liberalen erg verdeeld reageerden. De Waalse en Brusselse liberalen waren heftige
tegenstanders van een terugkeer terwijl de Vlaamse liberalen zich lieten inspireren
door de publieke opinie die zich grotendeels pro-Leopold opstelde. De partij opteerde
voor een politiek van l’effacement → hierbij werd de koning gevraagd om, desnoods
met het opgeven van zijn eigen aspiraties (troonsafstand) over het behoud van de
monarchie en de nationale eenheid te bekommeren. Onder druk van de onlusten in
Wallonië trad Leopold III in 1950 af.
3
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller anoniempjexd. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.88. You're not tied to anything after your purchase.