Ook al zeggen je docenten 'lees het boek anders haal je het niet', leer alsjeblieft gewoon aantekeningen van de hoorcolleges. Hiermee heb ik een 8,5 gehaald, dus het overgrote deel van de stof staat er in. Dit zijn alle hoorcolleges, dus ook het 2e deel. Alle stof voor het eerste en laatste tentame...
Hoorcolleges Ontwikkelingspsychologie en Psychopathologie
Hoorcollege 1: introductie ontwikkelingspsychologie en psychopathologie 03-04-
2023
Normaal vs. abnormaal:
Hoe definieer je normaal (typisch) versus abnormaal (atypisch)? Allemaal een klein verschil van hoe
normaal en abnormaal gedefinieerd wordt.
1. Normaal als een afwezigheid van stoornissen mental health perspective (DSM)
a. Normaal: positieve kwaliteit van leven, functioneren goed in verschillende contexten,
vrij van disabling symptomen van psychopathologie
b. Abnormaal: negatieve kwaliteit van leven, functioneren slecht, symptomen die een
herkenbaar patroon (syndroom) van een psychopathologie vormen, die binnen een
klinische classificatie passen
c. DSM-5
i. Divergent: 4 D’s
1. Dysfunction: een normale functie niet kunnen uitvoeren.
2. Distress: heeft individu er zelf last van (of anderen er last van)
3. Deviance: gedrag is heel anders dan het gedrag van andere mensen
binnen een gemeenschap, ligt dus heel erg ook aan de cultuur
4. Danger: verhoogt het gedrag agressie of gevaar tegenover anderen
en de persoon zelf
2. Normaal als een statistisch gemiddelde Statistical deviance
a. Normaal: gedrag dat voorkomt in de meerderheid van de populatie
b. Abnormaal: gedrag dat voorkomt in de minderheid van de populatie
c.
3. Normaal als een ideaal van een gewenste staat social cultural norm perspective
a. Normaal: aan een sociaal-culturele standaard voldoen van een gezonde
psychologische ontwikkeling
i. Kan leeftijd gerelateerd zijn, genderspecifiek, of cultureel-relevante
verwachtingen.
b. Abnormaal: niet aan die standaarden voldoen
4. Normaal als een succesvolle adaptie (ontwikkelingspad) (mental health perspective)
i. Adaptie: vermogen van een persoon om zich aan te passen aan zijn/haar
omgeving
b. Normaal: succesvolle adaptie (adequaat[goed genoeg] of optimaal[beste adaptie]
mogelijk), iemand kan effectief en flexibel dealen met verschillende mogelijkheden
en moeilijkheden die opkomen en het alledaagse leven
c. Abnormaal: slechte (poor) adaptie
Disclaimer:
In sommige situaties, is er een duidelijke scheiding tussen normaal en abnormaal.
Maar vaak een groot grijs gebied: ligt aan observer, instrument en situation.
Kennis van een normale ontwikkeling is nodig.
Psychopathologie: refereert naar intense, frequente, en/of persistente maladaptieve patronen van
emotie, cognitie en gedrag.
1
, 1 filmframe
Ontwikkelingspsychologie: deze maladaptieve patronen komen voor in de context van typische
ontwikkeling en resulteren in huidig en potentiële impairment (beperkingen) van infants
(zuigelingen), kinderen en adolescenten.
Een hele film
Prevalentie: proportie van een populatie met een stoornis (aantal van huidige cases).
Incidence: de rate van waarin nieuwe cases opkomen (alle nieuwe cases in een gegeven tijdperiode).
Kessler et al (2005): mediaan aanvangsleeftijd is veel eerder voor angststoornissen (11 jaar) en
impulscontrole stoornissen (11 jaar) dan voor substance abuse (20 jaar) en mood stoornissen (30
jaar). De helft van alle levenslange gevallen beginnen op een leeftijd van 14 jaar en driekwart op 24-
jarige leeftijd.
Stigma:
Bestaat uit stereotypes, vooroordelen en discriminatie.
Meerdere levels: publiek, persoonlijk en self-stigma (of internaliserende stigma)
Kan schadelijk zijn, en hulp zoeken voorkomen
Stigma kan gevoed worden door reification (naming and explaining are confused) (hier meer
over tijdens de tutorial).
o Reification: Een misvatting om wat abstract is te verwarren met een ideaal of idee
wat de realiteit is.
Bereiken we alle kinderen die hulp nodig hebben? van alle kinderen met problemen krijgt 20%
maar formele guidance en 35% krijgt support door informationele services (leerkrachten etc.).
Negatieve impact is het grootst wanneer problemen onbehandeld blijven voor een lange tijd.
Ongeveer 20% van de kinderen met heftige of chronische stoornissen:
Zal levenslange moeilijkheden ervaren
Zijn minder waarschijnlijk om school af te maken
Hebben meer sociale problemen en psychiatrische stoornissen
80% van de kinderen met problemen is behandelbaar!
Barrières van mental health care:
Percepties van mental health en kinderen welfare (geen vertrouwen in het systeem,
voorgaande negatieve ervaringen, stigma)
Percepties van psychologische problemen (ontkenning, geloven dat moeilijkheden oplossen
door tijd)
Structureel (lange wachtlijsten, hoge persoonlijke kosten).
Theoretische verklarende modellen:
Wat is er aan de hand? Wat is de etiologie (oorzaak), in termen van of biologische, of psychologische
of contextuele processen. Welke multidimensionale modellen zijn nodig om de oorzaken en
consequenties van gedrag te verklaren. Theoretische verklarende modellen:
1. Fysiologische modellen: fysiologische (genetische, structurele, biologische of chemische)
basis voor fysiologische processen. Gedrag heeft dus een genetische basis.
a. Breinontwikkeling:
i. Pruning: competitieve verlies van synapsen (use it or lose it). Hoe ouder, hoe
minder synapsen.
ii. Minder, maar sterkere en snellere paden.
iii. Experience-dependent plasticity
2
, iv. Interacties met omgeving: Interactie tussen diathesis en stress leidt
misschien tot de ontwikkeling van stoornis. Hoe sterker de diathesis, hoe
minder stress nodig is voor het ontwikkelen van een stoornis: Diathesis-
Stress/Dual-Risk Model:
1. Diathesis (predisposition): fysiologische kwetsbaarheden (genen)
2. Stress: fysiologische of omgeving
v. Gene-by-Environment (G*E) Effects and interactions
1. Gene-by-Environment (G*E) Effects/correlations
a. Passive correlations: kinderen worden blootgesteld aan
verschillende omgevingen verstrekt door hun genetisch
gerelateerde ouders.
i. Hoog intelligente kinderen opgevoed door hun hoog
intelligente ouders worden blootgesteld aan meer
educationele mogelijkheden.
b. Active correlations: kinderen selecteren of creëren hun
eigen omgeving als een functie van hun genetische
achtergrond (niche picking).
i. Extraverte kinderen zoeken andere kinderen op de
speelplaats.
c. Evocative correlations: kinderen ervaren verschillende
reacties of responses op hun genetische beïnvloedde
emoties of gedragingen.
i. Hoog bange kinderen kunnen misschien
afgeschermd worden van mild stressvolle situaties
door hun ouders en leraren.
2. Gene-by-Environment (G*E) interactions
a. Betrekken verschillende sensitiviteit of gevoeligheid voor
omgevingen of ervaringen
i. Genetisch kwetsbare kinderen hebben poor
outcomes in de aanwezigheid van slechte
behandeling, en excellente outcomes in de
aanwezigheid van hoge kwaliteit care giving.
b. Voorbeeld: een adolescent met depressie in de familie (diathesis), die peer rejection
ervaart (stress), is meer waarschijnlijk om depressie te ontwikkelen.
2. Psychodynamische modellen: vroege psychodynamische modellen waren wetenschappelijk
dubieus. Moderne psychodynamische modellen focussen op:
a. Onbewuste processen
b. Mentale representaties van self, other en relaties
c. Subjectieve ervaringen
d. Oorsprong van (a)typische persoonlijkheid in vroege kindertijd (ontwikkelings
challenges).
i. Vroeg onderzoek door Sigmund Freud en Carl Jung
ii. Huidig onderzoek focused sterk op: ouder-kind attachment en attachment
enduring effects op persoonlijkheid en interpersoonlijk functioneren.
3. Gedrags en cognitieve modellen: omgeving heeft krachtige effecten op de ontwikkeling van
persoonlijkheid en psychopathologie. (A)typisch gedrag wordt verkregen via leerprocessen
(reinforcement).
a. Cognitieve modellen: focussen op processen van the mind en cognitieve
ontwikkeling (Piaget, Vygotsky).
b. Cognitive behavioural therapy (CBT): problemen managen door de manier waarop
iemand denkt en zich gedraagt te veranderen.
4. Humanistische modellen
3
, a. Benadrukt de persoonlijke betekenisvolle ervaringen, aangeboren motivaties voor
gezonde groei en het kinds purposeful creation of the self. (Roger, Maslow).
b. Contrast met psychodynamische modellen (conscious vs. unconsiuous, positieve
versus negatieve menselijke trekken)
c. Benadrukt het nu.
d. Hedendaagse versie van humanistische psychologie: positive psychology.
e. Psychopathologie komt door onderdrukking van de behoeftes van de piramide, of je
slaat stappen van de piramide over.
f. Focus op individuele eigenschappen (op sterke punten).
g. Zelfhulpboeken zijn op deze theorie gebaseerd.
h. Nadelen:
i. Kan als te optimistisch worden gezien
ii. Minder aandacht voor situationele factoren
5. Familie of systematische modellen
a. Begrijpen van persoonlijkheid en psychopathologie van het kind gebaseerd op familie
dynamiek.
b. Subsystemen: family type, ouderstijl, ouder-kind relatie, sibling relatie.
c. Shared en nonshared (uniek) surrounding van siblings.
d. Diagnostiek en therapie focus op het kind binnen de familie setting.
e. Voordeel: omgeving wordt goed mee genomen.
f. Nadeel: ligt de oorzaak bij de familie? Familie is niet te veranderen, maar 1 persoon
krijgt therapie namelijk.
6. Socioculturele modellen
a. Cultuur is niet alleen de achtergrond voor ontwikkeling: het is de hoofdinvloed van
de ontwikkeling zelf.
b. Voorbeelden: gender, etniciteit en socio-economische status
c. Settings van ecologische modellen bevatten thuis, klaslokaal, de buurt (in micro,
meso, exo, macro en chrono systemen).
i. *birth cohort (delen key ervaringen)
d. Nadeel: ligt het aan de cultuur? Cultuur is niet te veranderen!
e. Bronfenbenner’s ecological system theory: (voorbeeld van sociocultureel model).
Zegt dat armoede niet genetisch bepaald is.
i. Microsysteem van familie en vrienden die het kind direct beïnvloeden.
ii. Mesosysteem: krachten van de connecties van de mensen rondom het kind
heen.
1. Ouders met leraren (is die connectie niet goed? Het kind kan lijden).
2. Leraren met leeftijdsgenoten.
iii. Exosysteem: sociale settingen die niet direct het kind beïnvloeden
1. Stel vader raakt baan kwijt, dan is hij meer thuis en misschien
sipper/meer stress.
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller radijs. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $10.80. You're not tied to anything after your purchase.