In dit document staat alle behandelde stof van de hoorcolleges 1a, 1b, 2a, 2b, 3a, 3b, 4a, 4b, 5a, 5b, 6a, 6b en 7a beschreven. De tekst uit de dia's is overgenomen, waarbij begrippen extra zijn uitgelegd. ook is het BOEK van Verheugt 21ste druk hier in mee genomen. de collegestof is aangevuld met ...
Hoorcollege 1A: recht in het algemeen + boek H1 en H4 (afd4)
Leerdoelen:
Een beeld schetsen van wat recht is en waarom men zich eraan houdt;
Beargumenteren dat het recht een functie heeft;
Drie manieren beschrijven waarop het recht ingedeeld kan worden;
Vertellen waar het Nederlandse recht staat en hoe de rechtsbronnen hiërarchisch geordend
zijn.
Recht is:
Objectief/positieve recht: geheel van geldende regels naar plaats en tijd.
De burgers accepteren dit omdat:
Hobbes: de mens is naar de menswolf (als jij mij iets doet, zou ik het terug doen etc etc dus er moet
een grootmacht (een heel eng zeemonster) zijn en die heeft toestemming om recht te maken waar
we ons aan moeten houden). Dus krijg je orde en veiligheid dus daar naar leven, maar beperken
wel eigen vrijheid (sociale constract)
Locke: vindt dat we niet een eng zeemonster moeten hebben, maar de overheid die zich zelf ook aan
het recht moet houden. En er moeten ook burgerrechten zijn waar overheid niet aan mag komen.
Rousseau: waarschuwt voor overheid die alles beslist, want dan krijg je soevereiniteit = hoogste
macht, niks staat boven je. men moet eigenbelang opzij zetten en kiezen voor algemeen belang en
dan blijft volk soeverein (wat de basis is voor democratie) al met al.
Natuurrechten: subcategorie bij de morele rechten en iedereen heeft deze rechten, Bv.
Mensenrechten. Zijn de hoogste rechten.
Antigone: geeft als voorbeeld dat het recht om eervol tot einde te komen en begraven te worden dus
een hoger recht is dan het recht van de koning om iemand te onthoofden.
Radburch: rechtspositivist. Ik geloof alleen in positief recht, maar hij heeft WOII meegemaakt. En alle
nazi’s hadden zich in principe aan het recht (hitler) gehouden, maar door die natuurrechten konden
de nazi’s toch veroordeeld worden. Want er was geen rechtvaardigheid en het ging tegen
mensenrechten in.
Functies van het recht:
1. Voorkomen van conflicten ordenen, beschermen tegen conflicten. Vb: verkeersregels zoals
stoppen voor rood licht, of niet te hard rijden.
2. Oplossen van conflicten als wij er niet meer uit komen, kunnen we naar de rechter. Vb: als
je schade hebt gereden bij iemand, hoe dat opgelost kan worden.
Hoe wordt het Nederlandse recht ingedeeld (3 manieren)
1. Objectief en subjectief (law vs right)
Objectief = zoals het opgeschreven staat. Vb: regels die er bestaan over wie eigenaar is van
iets wat een ieder zou kunnen hebben dus objectief opgeschreven staat, subjectief = wat je in
een bepaalde situatie daaruit dan kan ontlenen. Vb: het recht wat ik als subject heb. Over bv
mijn eigen laptop. Eigendomsrecht
The law vs everything that I have
2. Formeel en materieel (vorm vs materie)
Formeel = het recht dat regelt hoe we naar de rechter gaan bv dagwaarder en bepaald
termijn, procesrecht. Dat officier van justitie iemand voor rechter kan slepen en een ander
niet. Dus de vorm van het recht, materieel = de verboden die er zijn. Dus bv stelen mag niet.
Als je eigenaar bent van een boek mag je hem verkopen, ofwel een gebod.
3. Privaat/burgerlijk/civiel en publiek (horizontaal vs verticaal)
Publiek = overheid vs burger of shell oid (verticaal, want overheid staat boven burgers). En
privaat = burgers onderling (horizontaal)
, De 6 verschillende rechtsbronnen:
1. Verdragen en besluiten van IO (internationale organisaties)
Verdrag is iets tussen staten. EVRIM. Overeenkomsten/wetten tussen staten en IO (Bv.
organen van de verenigde naties NAVO) maken bindende verplichtingen voor staten en
staten zijn in principe soeverein. Kunnen ook bv handelsverdragen zijn.
2. Nationale wetgeving: deze heeft een eigen hiërarchie bij welke wetgeving het sterkst is, tot
het minst sterk.
a. Verdragen en besluiten VO
b. Grondwet + statuut
c. Wetten in formele zin
d. AMvB
e. Ministeriële regeling
f. Decentrale wetgeving (verordeningen)
3. Gewoonterecht
Komt niet veel voor in nl recht wel in internationaal publiekrecht: ‘’recht wat ontstaat doordat wij ons
op een bepaalde manier gedragen en dat doen we omdat we denken dat het recht is.’’ (usus + opinio
juris). Het is pas echt gewoonterecht als je echt gelooft dat er rechtsgevolgen achter te zitten. Bv
handjeklap op de veemarkt. Dus onderhandelen op de veemarkt. Bv een koe kopen op de veemarkt,
maar nog een extra regel dat als je een koe koopt op de veemarkt en je sluit de deal dat je dan een
handjeklap doet. Je gelooft dan pas dat er officieel een deal is gesloten. Dus mensen denken dat dit
echt een wet is en niet omdat het rechtvaardig is. langdurig gebruik + de overtuiging dat er
rechtsgevolgen aan kunnen zitten
2 voorwaarden waar een gewoonte als rechtsbron aan moet voldoen:
(1) Bestendig gebruik: bepaald gedrag moet ononderbroken gedurende lange tijd zijn gevolg en
herhaald in een maatschappelijke kring.
(2) Rechtsnorm: het bestendig gebruik moet als rechtsnorm worden ervaren in een
betreffende maatschappelijke kring men verplicht is zich aan het bestendig gebruik te
houden.
3 Jurisprudentie = een uitspraak beroepen op voorgaande uitspraken van andere rechters.
Wetten die niet helemaal precies passen, rechter moet alsnog uitspraak doen. Rechter moet
dan de wet interpreteren en kijken hoe een wet dan alsnog past. Andere rechters kunnen
weer verwijzen naar die rechtspraken. Jurisprudentie zijn dus uitspraken lezen om te kijken
hoe het geïnterpreteerd wordt.
Jurisprudentie De facto is een rechtsbron (in praktijk) bv wat heeft hoogste rechter hierover
gezegd
De iure is niet een rechtsbron al zijn zaken identiek en een bepaalde rechter van de hoge
raad zegt dit, ben je niet verplicht om dit advies te volgen.
4 Gepubliceerde beleidsregels
Bekendgemaakte beleidsregels (HR(hoge raad) Leidraad-arrest (deze hoeven we niet te
kennen)) Bv. Hoge raad heeft gezegd dat gepubliceerde beleidsregels gelden
5 Rechtsbeginselen
Algemene rechtsbeginselen, kunnen geschreven en ongeschreven zijn.
Geschreven recht: in wetten en verdragen vastgelegd: gepubliceerde beleidsregels
Ongeschreven recht: gewoonterecht en algemene rechtsbeginselen, jurisprudentie
Beetje fundament van het recht. Letterlijke beginselen van het recht. Niet alles is namelijk te
vatten en alle voorgaande bronnen. En toch kun je in bepaalde situaties dan voelen wat er
speelt. Bv het gelijkheids of rechtszekerheidsbeginsel. Bv onpartijdige rechter ook.
Algemene beginselen van behoorlijke rechtspraak: (richtsnoer werkzaamheden rechter),
openbaarheid, motiveringsplicht
Algemene beginselen van het bestuursrecht: bv vertrouwensbeginsel of verbod van misbruik
van functie, evenredige belangenafweging.
, Burgerlijk wetboek waar ze verspreid terug te vinden zijn: redelijkheid en billijkheid,
zorgvuldigheidsbeginsel, afweging van belangen en vertrouwensbeginsel
Beginselen van strafrecht: legaliteitsbeginsel, onschuldpresumptie, niet 2x voor zelfde feit
vervolgen
Sinds 1848 is er de grondwet die grondrechten en democratische rechtsstaat waarborgt
Rechtsstaat: 4 kenmerken (betekent eigenlijk dat de staat zich (ook) houdt aan het recht)
Kenmerk 1: legaliteitsbeginsel
1. Overheid is gebonden aan zijn eigen regels
a. Wet (Bv. Wetboek van strafvordering dat je niet zomaar mag aangehouden
worden, maar dat er een vermoeden van schuld moet zijn)
b. Algemene rechtsbeginselen (rechtszekerheid en vertrouwensregel)deze
vormen fundament voor het recht en alle andere wetten moeten hiermee in
overeenstemming zijn. (bv rechtszekerheid, vertrouwensregel) Vb. waar het
mis is gegaan, is de toeslagenaffaire
2. Overheidshandelen moet een basis hebben in de wet: dus als het niet in de wet staat, mag de
overheid daar niet naar handelen.
3. Strafrecht: art. 16 GW/ art. 1 SR/ art. 7 EVRM
a. Geen feit is strafbaar dan uit kracht van een daaraan voorafgegane wettelijke
strafbepaling
b. Art 16 GW Geen feit is strafbaar dan uit kracht van een daaraan voorafgegane
wettelijke strafbepaling. Straf alleen geldig als vooraf de straf bepaald is.
c. Art. 7 EVRM (uitgebreidere uitleg nog invoegen die hierbij staat…) hierbij
zou je veroordeeld kunnen worden voor dingen waar helemaal geen wet
voor is. Vb1, bij oorlogsmisdadigers. Die zijn na die tijd allemaal veroordeeld.
Vb2, Berlijnse muur oost en west Duitsland: bevel om iemand die van oost
naar west liep neer te schieten. Ook hiervoor gold dat in de wet stond dat
grensbewakers dit moesten doen. In deze wet staat dat deze mensen dan
alsnog strafbaar zijn en vervolgd kunnen worden voor hun misdaden, want
gaat tegen EVRM van mensenrechten in.
Kenmerk 2: grondrechten
Dit zijn onvervreemdbare rechten: je hebt de rechten, niemand pakt ze af en kan ze niet verkopen.
1. Nationaal: H1 van de grondwet
2. Internationaal: EVRM, IVBPR, ESH, Handvest grondrechten van de EU
Grondrechten werken verticaal en niet (soms) horizontaal. Dit is om je te beschermen tegen de
overheid, want de overheid mag er niks van zeggen dat ik mijn mening uit, een vereniging begin, ga
demonstreren etc.
- Horizontale werking: wanneer men aan grondrechten, naast een werking aan de overheid, een
werking aan burgers onderling toekent. Bv. Vrijheid van meningsuiting kan ok geschonden
worden bij burgers onderling. En ook voor burgers is het verboden zonder toegang iemand zn
huis binnen te dringen etc.
2 categorieën grondrechten:
a. Klassieke grondrechten:
Passief: vrijheid van meningsuiting, onderwijs, vereniging, kiesrecht etc.
Overheid moet van deze rechten afblijven en vrijheid hiervan respecteren.
Afdwingbaar: dus wanneer overheid toch bemoeit kun je overheid
aanspreken op tegenspraak met de grondrechten
De grondrechten kunnen onderverdeeld worden in vrijheid, politieke en gelijkheidsrechten
(1) Vrijheidsrechten: betreffen essentiële aspecten van menselijk bestaan waarmee de
overheid zich in het beginsel niet moet bemoeien. (vrijheid godsdienst,
meningsuiting, vereninging etc.)
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller britt1808. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.50. You're not tied to anything after your purchase.