- Behoefte = wens die iemand vervuld wil zien en deze zijn altijd onbegrensd. Dit omdat wij als
mensen altijd meer willen.
- Middel = product en/of dienst die een behoefte voorziet, deze zijn niet onbeperkt.
- Schaarste = spanningsveld tussen onbegrensde behoeften en beperkt aanwezige middelen.
o Het zijn te weinig middelen om alle behoeftes van mensen te vervullen.
- Alternatief aanwendbaar = feit dat een middel op verschillende manier gebruikt kan worden.
- Aanwendingsrichting = de manier waarop een middel gebruikt wordt.
- Voorkeur = gewenst aanwendingsrichting van een middel.
- Kosten = geldwaarde van het gebruik of verbruik van productiefactoren.
- Baten = opbrengst van het gebruik van een middel.
- Nettobaten = baten – kosten
Berekening wat de beste aanwendingsrichting is:
1. Eerste alle aanwendingsrichtingen op een rijtje zetten.
2. Bereken de kosten en de baten.
3. Bereken de nettobaten.
4. Degene met de hoogste nettobaten is de beste aanwendingsrichting.
Om de baten te bepalen vraag je jezelf af wat het jou waard is om het te mogen doen of kopen.
Om de kosten te bepalen vraag je jezelf af wat het jou waard is om het niet te hoeven doen + de
geregistreerde kosten.
- Opofferingskosten = nettobaten van de best denkbare alternatieve aanwending.
Door de opofferingskosten van de nettobaten af te halen krijg je de gecorrigeerde nettobaten.
Paragraaf 2
- Budget = hoeveelheid middelen waarover iemand beschikt, uitgedrukt in tastbare middelen en
tijd.
- Productcombinatie = mandje van goederen en/of diensten waar het budget aan besteedt wordt.
- Budgetlijn = lijn van alle mogelijke productcombinaties die maximaal kunnen worden gekocht
met een gegeven budget.
o Hier zijn alle mogelijke productcombinaties op af te lezen.
B = p1 x q1 + p2 x q2
o B = budget
o P = prijs
o Q = hoeveelheid
Wanneer het budget of de prijs van een product verandert, verschuift de budgetlijn.
Module 1, hoofdstuk 2
Paragraaf 1
- Ruilen = uitwisseling van middelen.
- Wederzijds voordeel = voordeel dat tot stand komt bij een ruil.
- Aanbieder = partij die een middel aanbiedt bij een ruil
- Vrager = partij die een midden vraagt bij een ruil
- Autarkie = economie/situatie waarin er niet geruild wordt.
, In een economie waar geruild wordt, bevredigen mensen hun behoeften beter dan in een
economie in autarkie.
- Ruilverhouding = de waarde van een middel uitgedrukt in eenheden van een ander middel.
Paragraaf 2
Voorwaarde aan een ruil dat wederzijds voordeel oplevert:
1. Het moet vaststaan dat de aanbieder van een middel ook de wetmatige eigenaar is.
2. De transactiekosten van de ruil moeten lager zijn dan het wederzijdse voordeel van de ruil.
Paragraaf 3
- Arbeid = productiefactor die het menselijk handelen tijdens het productieproces omvat.
- Productie = transformatie van inputs naar goeden en/of diensten.
- Consumptie = kopen van goederen en/of diensten om behoeften te bevredigen
- Producent = persoon of organisatie die producten en/of diensten voortbrengt.
- Consument = iemand die de goederen en/of diensten koopt om daarmee in zijn behoeften te
voorzien.
- Arbeidsproductiviteit = productie per arbeidskracht per tijdseenheid.
o Hoe hoger je arbeidsproductiviteit, hoe hoger het bijbehorende uurloon.
Verhoging arbeidsproductiviteit:
1. Scholing = opdoen van nieuwe kennis en vaardigheden.
o Iemand die beter geschoold is, kan dezelfde productie leveren in minder tijd.
2. Specialisatie = toelegging op een afgebakend onderdeel van de productie.
o Doordat je één deel doet, moet je dit altijd doen en wordt je er beter in en vind je een
handigheid erin, hierdoor gaatje arbeidsproductiviteit omhoog
3. Inzet van machines
- Arbeidsindeling = opdeling van een productieproces in afzonderlijke deeltaken.
Paragraaf 4
- Productievoordeel = vermogen om dezelfde productie tegen lagere kosten te leveren.
- Absoluut productievoordeel = voordeel in de productie waarbij een product tegen lagere kosten
voortgebracht kan worden.
- Comparatief productievoordeel = voordeel in de productie waarbij een product tegen relatief
lagere kosten voorgebracht kan worden.
Je kan je alleen specialiseren als andere mensen zich specialiseren in de rest van het gehele
productie.
Je kan niet specialiseren als je in autarkie leeft, aangezien je dan alles zelf moet maken.
Een land zal middelen produceren en middelen met comparatief voordeel exporteren, de rest
van de middelen zullen ze importeren.
Module 1, hoofdstuk 3
Paragraaf 1
Functies van geld:
1. Ruilmiddel
o Je kan geld ruilen met een ander product, ook wel een betaalmiddel.
2. Oppotmiddel
o Je kunt geld op de bank zetten, zodat je het later kan uitgeven, oftewel sparen.
3. Rekenmiddel
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller quintykalmeijer. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.96. You're not tied to anything after your purchase.