Samenvatting voor het tentamen ontwikkelingspsychologie. In deze samenvatting worden de volgende hoofdstukken van het boek (6e druk) samengevat:
Hoofdstuk 1, 2, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15 en 16
Alle belangrijke begrippen zijn in deze samenvatting te vinden.
ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE
HOOFDSTUK 1 KENNIS MAKEN MET ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE
WAT IS ONTWIKKELING?
“Ontwikkeling wordt opgevat als een reeks progressieve veranderingen
die tot hogere niveaus van differentiatie en functionele leiden.”
We associëren ontwikkeling vaak met ‘verandering’, ‘vooruitgang’, ‘rijping’, ‘groei’,
‘differentiatie’ en leren.
Essentiële kenmerken van ontwikkeling zijn verandering en vooruitgang (ook wel
progressie genoemd).
Ontwikkeling laat zich als een trap beschrijven. Elke trede is een hoger niveau en is
steeds dichter bij het eindresultaat dan de vorige trede.
De associaties rijping, groei en differentiaties zijn woorden die afkomstig zijn van biologie.
Deze woorden verwijzen naar verschillende processen die kenmerkend zijn voor de soort.
Bij de menselijke ontwikkeling spreken we vaak van rijpingsprocessen. Rijping houdt
verandering en vooruitgang in op twee niveaus:
1. Van klein naar groot (groei)
2. Van eenvoudig naar complex (differentiatie)
Met groei zijn we al bekend en vertrouwd. Maar differentiatie is minstens zo belangrijk.
Rijping als enig veranderingsmechanisme is niet het enige wat belangrijk is voor de
ontwikkelingsmogelijkheden van een mens. Zo komen we bij het belang van leren. Met
leren spreken we over het verwerken van kennis en vaardigheden op basis van
ervaringen.
Ontwikkelingspsychologie houdt zich bezig met twee fundamentele kwesties:
1. Welke psychologische toestanden doorlopen individuen tijdens hun ontwikkeling?
2. Welke mechanismen zijn verantwoordelijk voor de overgang van de ene toestand
naar de volgende?
Deze kwesties kan je ook zien als het willen beschrijven en verklaren van
ontwikkelingsprocessen. Hierbij wordt vanzelf de aandacht gefocust op de verschillen en
overeenkomsten van individuen.
ONTWIKKELINGSPERIODEN
We onderscheiden 5 verschillende ontwikkelingsperioden
1. Babyperiode
2. Peuterperiode
3. Kleuterperiode
4. Schoolperiode
5. Adolescentie
Babyperiode (0-12 maanden)
- Het kind loop nog niet;
- Het kind is afhankelijk van zorg en bescherming;
- Het groei- en ontwikkelingstempo is heel hoog (vooral op motorisch gebied);
- Een van de belangrijkste ontwikkelingen is het ontstaan van de eerste
hechtheidsrelatie.
, Peuterperiode (1-4 jaar)
- Ondernemend en zelfbewust;
- Nieuwe vaardigheden zorgen voor verkenning van mogelijkheden en
leerervaringen;
- De taalontwikkeling vormt de basis van de snel toenemende sociale en
communicatieve vaardigheden;
- Maken kennis met anderen;
- Een eigenschap is egocentrisme. Peuters denken en handelen vanuit
hun eigen beleveniswereld en kunnen zich niet in anderen verplaatsen.
Kleuterperiode (4-6 jaar)
- Meer op kinderen gericht;
- Beschikt over een rijke fantasie;
- Het accent verschuift van spelen naar leren;
- De omgeving van de kleuter wordt uitgebreid door meer contact met
leeftijdgenootjes;
- Buitenspelen wordt aantrekkelijker.
Schoolperiode (6-12 jaar)
- Er wordt vaak gesproken van het schoolkind;
- De cognitieve ontwikkeling is erg belangrijk;
- Komen veel in contact met leeftijdgenoten (d.m.v. sport en hobby) en
volwassenen.
Adolescentie (12-18 jaar)
- Ingeluid door puberteit (periode van geslachtsrijping);
- Ontwikkeling van seksualiteit en identiteit;
- Het kind volgt voortgezet onderwijs;
- Relaties met leeftijdgenoten zijn net zo belangrijk als relaties met volwassenen
Ook wordt er nog vaak gesproken van een tweedeling van de kinder- of jeugdjaren. Met
kinderen wordt dan vaak de leeftijd van 0 tot 12 jaar bedoeld. Met jeugdigen of jongeren
wordt de leeftijd van 12 tot 18 jaar bedoeld.
ONDERZOEKERS
John Locke (1632-1704)
- Elk kind is een onbeschreven blad op het moment dat het op de wereld kwam;
- Het kind heeft geen erfelijke bagage;
- Opgedane ervaringen bepalen de levensloop van het kind;
- Ouders moeten zorgen voor een strikte opvoeding. Dit zou resulteren in optimale
zelfdiscipline en vorming van de geest;
- Kinderen moesten ouders gehoorzamen anders kregen ze er flink van langs;
- Nurture.
Jean-Jacques Rousseau (1712-1778)
- Gevoel is erg belangrijk;
- De mens is van nature goed;
, - Het onbedorven kind heeft met zijn nieuwsgierigheid en energie alleen maar
ruimte, respect en stimulans nodig;
- Moet zo min mogelijk beperking of correctie van zijn opvoeder of leermeester
krijgen;
- Nature.
Zowel Locke als Rousseau hebben geen onderzoek hiernaar gedaan. Bioloog Charles
Darwin was de eerste geleerden die dit wel deed.
Charles Darwin (1809-1882)
- 19e eeuw: Baby biografieën (vooral beschrijvend);
- Hij observeerde zijn eigen zoon;
- Observaties waren niet systematisch verricht;
- Interpretaties waren subjectief (mede dankzij zijn vaderrol).
METEN
Om een eigenschap te meten moet deze geoperationaliseerd worden. De meting van een
eigenschap moet betrouwbaar en valide zijn.
Instrumenten om gegevens over kinderen te verzamelen zijn observaties, interviews en
vragenlijsten.
Observatie is vooral bij kleine kinderen van belang. Dit moet je zo onopvallend
mogelijk doen.
Bij interviews en vragenlijsten zijn er open interviews, gesloten interviews en
vragenlijsten. Het nadeel hiervan is dat kind wel voldoende taalvaardigheid moet
hebben. En het kind kan onder druk komen staan doordat hij denkt dat er maar
één goed antwoord is.
Om de ontwikkeling van kinderen te meten gebruikt men verschillende
onderzoeksmethoden: het dwarsdoorsnede-onderzoek en het longitudinaal onderzoek.
Dwarsdoorsnede onderzoek
- Op één tijdstip de meetresultaten van de groepen van verschillende leeftijden
vergelijken;
- Snel en goedkoop;
- Mogelijke verwarring tussen ontwikkelings- en cohorteffect;
- Geen individuele ontwikkeling te volgen.
Longitudinaal onderzoek
- Op meerdere tijdstippen de meetresultaten van een groep vergelijken;
- Langdurig en duur (mogelijke uitval van proefpersonen);
- Geen verwarring tussen ontwikkelings- en cohorteffect;
- Individuele ontwikkeling is zichtbaar.
EXTRA BEGRIPPEN
Correlatie: verband/samenhang tussen 2 factoren.
Operationaliseren: Eigenschap vertalen zodat je het kan meten.
, Betrouwbaarheid: Meting levert, ongeacht tijdstip of de persoon die de meting verricht,
steeds hetzelfde resultaat op.
Validiteit: Meet het instrument wat het moet meten (is het geldig?).
Cohort: Groep mensen met hetzelfde geboortejaar.
HOOFDSTUK 2 ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGISCHE THEORIEËN
AANLEG OF OMGEVING
Iets wat vaak terugkomt binnen de ontwikkelingspsychologie is de vraag of gedrag en
ontwikkeling bepaald worden door biologische factoren of door omgevings- en
ervaringsfactoren. Hierbij worden vaak de termen nature en nurture gebruikt. Bij nature
kan je denken aan aangeboren dingen. Hiervoor worden vaak de termen instinct, talent,
groei, temperament en drift gebruikt. Bij Nurture denk je aan dingen in je omgeving.
Hiervoor worden vaak de termen opvoeding, vaardigheid, kennis en ervaring gebruikt.
SIGMUND FREUD (1856-1939)
De psychoseksuele ontwikkelingstheorie van Freud was aan het eind van de 19 e eeuw
heel erg vernieuwend en gedurfd. Met deze theorie presenteerde en veronderstelde hij
dat jonge kinderen over ‘seksuele energie’ beschikken. Freud is de eerste die de
verschillende ontwikkelingsfasen van een kind en jongere heeft onderscheiden.
ES, ICH EN ÜBER-ICH
Es (Id): Waarmee we geboren worden. Alleen de wens om eigen behoeftes te vervullen.
Es heeft één belangrijk doel, namelijk de driften zo spoedig mogelijk bevredigen.
Ich (Ego): Uitvoerende gedeelte van persoonlijkheid: impulsbeheersing van driften. Je
kunt je driften maar beter beteugelen, je omgeving moet je gaan accepteren.
Über-ich (Superego): Wat onze normen en waarden bewaakt. Het is niet gebonden aan
de realiteit. Onze innerlijke rechter geeft aan wat goed of fout is. Schuld- en
schaamtegevoelens zijn uitingen van het Über-ich.
DE ONTWIKKELINGSFASEN
De vijf psychoseksuele stadia van Freud zijn:
1. Orale fase
2. Anale fase
3. Fallische fase
4. Latentiefase
5. Genitale fase
Op het moment dat een bepaalde fase niet goed verloopt kan je hier later als
volwassenen nog last van krijgen. Hierbij spreken we van fixatie.
Orale fase (0-1 jaar)
- Het centrum van lustgevoelens (erogene zone) is de mond;
- De bevrediging van libido vindt plaats via zuigen en eten;
- Baby’s houden van sabbelen, kauwen, zuigen en bijten;
- De moederfiguur wordt het eerste liefdesobject van het kind (denk aan
borstvoeding);
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller marloeshalvemaan. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.25. You're not tied to anything after your purchase.