100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting GZW1023 Blok 3 Introductie Wetenschappelijke Onderzoeksmethoden - Taken en Colleges $6.43   Add to cart

Summary

Samenvatting GZW1023 Blok 3 Introductie Wetenschappelijke Onderzoeksmethoden - Taken en Colleges

16 reviews
 402 views  6 purchases
  • Course
  • Institution
  • Book

Uitgebreide uitwerkingen van alle taken en colleges betreffende het blok Introductie Wetenschappelijke Onderzoeksmethoden - GZW1023. Zie ook mijn andere stuvia voor de uitwerkingen van de werkcolleges van de training Methodologie! De samenvatting is in het jaar 2016/2017 geschreven en ik heb toen e...

[Show more]
Last document update: 6 year ago

Preview 4 out of 91  pages

  • No
  • Unknown
  • November 1, 2017
  • December 21, 2017
  • 91
  • 2016/2017
  • Summary

16  reviews

review-writer-avatar

By: marinhartjes • 5 year ago

review-writer-avatar

By: kimwigger • 5 year ago

review-writer-avatar

By: kim_lamper • 6 year ago

review-writer-avatar

By: bjornbeeren • 6 year ago

review-writer-avatar

By: qwijshoff • 6 year ago

review-writer-avatar

By: hayatbououich • 6 year ago

review-writer-avatar

By: maudritzen • 6 year ago

Show more reviews  
avatar-seller
Blok 3 – Introductie wetenschappelijke onderzoeksmethoden

Taken:
Taak 1 De empirische cyclus: Stop Aids Now!
Probleemstelling: Wat is het verloop van de empirische cyclus?

Leerdoelen:
1. Leg de verschillende stappen van de empirische cyclus
uit

Theorie
 Een uitspraak of een samenhangende reeks van
uitspraken met een algemeen geldend karakter
 Een samenhangend stelsel van verklaringen (objectief)
en aannames (subjectief) waarmee empirische
regelmatigheden of verschijnselen (zoals ziekte,
menselijk gedrag etc.) verklaard en verspeld kunnen
worden
 Een samenhangend beeld van (een stuk van) de
abstracte, algemeen geldende werkelijkheid
 Een theorie representeert de stand van de kennis over
een bepaald onderwerp op een bepaald moment
 Zo’n theorie is soms ontstaan door overlevering, maar
is doorgaans mede gebaseerd op waarnemingen van
concrete gebeurtenissen
o Deze waarnemingen hoeven niet per definitie systematisch te zijn. Soms hebben ze
betrekking op voorvallen waar de onderzoeker toevallig mee geconfronteerd wordt 
niet-systematische waarnemingen/toevalsbevindingen  hieruit trek je je conclusies
o Meestal zijn er ook systematische verzamelde waarnemingen  de resultaten van eerder
verricht onderzoek over hetzelfde onderwerp (door de onderzoeker zelf of door anderen)
 literatuurstudie
 Continu volgen theorieën elkaar op, worden ze bijgesteld en probeert men samen te voegen
 Na onderzoek kan een theorie bijgesteld, weerlegd of tegengesproken worden
 Een theorie is toetsbaar en is gebaseerd op voorgaand onderzoek

- Theorie bevestigen  confirmatie
- Theorie tegenspreken  contradictie  je vindt iets wat niet waar kan zijn als je theorie waar
is
- Theorie weerleggen  falsificatie  je vindt iets waardoor je theorie niet waar is
- Theorie specialiseren  elaboratie
- Theorie  onderzoek ondersteunen  verificatie

Deductie
 Het abstracte beeld dat je hebt ga je proberen te toetsen om concrete waarnemingen en
observaties te krijgen
 Het proces waarbij je van een abstracte theorie naar een of meerdere te toetsen hypothesen gaat
 Het vertalen van een globaal onderzoeksidee in een of meer onderzoeksvraagstellingen

Vraagstelling/hypothesen
 Uitgaande van de abstracte theorie wordt er hypothese(n) opgesteld

, Naar aanleiding van ‘gaten’ in de theorie
 Dicteert/’voorspelt’ wat voor soort onderzoek er gaat volgen  onderzoekontwerp  bv. bij een
onderzoek naar prostaatkanker geen vrouwen onderzoeken, want geen prostaat
 Hypothesen = toetsbare stellingen die op grond van waarnemingen in de praktijk al dan niet
kunnen worden verworpen
 Vraagstelling = een nauwkeurige formulering van de vraag waarop de onderzoek antwoord wilt
geven  wat ga je onderzoeken?
 Doelstelling = waarom je je onderzoek doet en wat je met de resultaten wilt bereiken
 Een hypothese moet eigenlijk voldoen aan dezelfde eisen als een wetenschappelijke vraagstelling,
alleen geef je bij een hypothese de richting weer die je verwacht op basis van de theorie

Onderzoeksontwerp kiezen
Hoofdontwerp
 Beschrijvend  in kaart brengen
 Explorerend  je hebt nog geen hypothese die je kunt toetsen  dit soort onder wordt vooral
verricht met betrekking tot nieuwe en nog relatief onontgonnen problemen en heeft als doel
veelbelovende hypothesen te genereren
 Toetsend  hypothese toetsen
 Evaluerend  interventie toetsen

Populatie/steekproef kiezen
 Selectie van de onderzoekspopulatie  specificeren van het steekproefkader, van de procedure
voor het trekken van de steekproef, van de te vergelijken subpopulaties en van de inclusie- en
exclusiecriteria
 Wie ga je onderzoeken? Hoeveel?

Geschikte meting/observaties kiezen
Het maken van een onderzoeksopzet (design):
 Selectie van de meetinstrumenten
o Herleiden van de begrippen in de onderzoeksvraagstelling tot meetbare variabelen
o Zo nodig ontwikkelen van meetinstrumenten en van criteria ten behoeve van de
classificatie van de onderzoekspersonen met betrekking tot ieder kenmerk
 Kenmerken/variabelen  van abstract naar concrete uitwerkingen  bv. in de vorm van een
vragenlijst of door te operationaliseren (van concept naar meetbare definitie)
 Het bepalen van de te gebruiken meetinstrumenten  bv. observaties, interviews, vragenlijsten
 Selectie van meetmomenten  bv. datum en tijdstip van observaties, het vaststellen van de
volgorde van meetmomenten
 Selectie van statistische analysetechnieken  statistisch analyseplan opstellen  bv. welke
analysemethoden er gebruikt worden
 Dit noteer je allemaal in een onderzoeksrapport  onderzoeksaanvraag  eventueel
onderzoeksfinanciering  dit bepaalt of je wel of niet geld krijgt  wordt bepaald door
specialisten in het veld (bv. op basis van methoden en gebruikte literatuur)
 De technieken/methodes die je gebruikt moeten valide zijn  bv. als je iemand vraagt hoeveel
hij weegt is minder valide dan wanneer je diegene op een weegschaal zet

Onderzoek uitvoeren
 De gegevensverzameling  bv. het uitvoeren van de observaties, het afnemen van de
vragenlijsten

Resultaten (meetwaarden variabelen)

, Frequentie van de meetwaarden van de relevante variabelen  univariabele analyses 
beschrijvend van aard  beschrijvende analysemethoden

Data-analyse (relaties variabelen)
 Relaties tussen variabelen  bi- en multivariabele analyses  beschrijvend dan wel verklarend van
aard  beschrijvende en verklarende analysemethoden

Conclusie (m.b.t. hypothese(n)) en rapportage
 Interpretatie van de onderzoeksresultaten  wat betekent dit voor de theorie?

Inductie
 Het proces van concrete waarnemingen naar een meer abstract, algemeen geldend beeld van de
werkelijkheid
o Het integreren van alle (niet-)systematische waarnemingen tot een theorie gaat niet
automatisch. Het vereist de nodige creativiteit en inventiviteit
o Het inductief redeneren stelt dat een nieuwe theorie niet alleen opgaat voor de
waargenomen gevallen, maar ook opgaat in alle vergelijkbare gevallen. Om erachter te
komen of dat zo is, voert men nieuwe, systematische, waarnemingen uit. Als die kloppen
met de verwachtingen, is dat een bevestiging dat men met de theorie op het juiste
spoort zit
 Een andere manier om een theorie te ontwikkelen is om te trachten de onjuistheid ervan aan
te tonen. Confirmatie is onmogelijk met zekerheid te doen, maar falsificatie wel. Karl Popper
stelde dat iedere wetenschappelijke theorie falsifieerbaar moet zijn. Falsifieerbaarheid wil
zeggen dat men probeert de theorie met behulp van (bv. epidemiologisch) onderzoek
onderuit te halen. Hiervoor moeten eerst, uitgaande van de theorie, hypothese(n) worden
geformuleerd
 Generaliseren  wat ik heb gevonden voor 10 mensen, geldt dat ook voor de hele populatie? 
hier moet je wel mee oppassen in de wetenschap

! De resultaten van één onderzoek kunnen een theorie of hypothese zelden maken of breken. Een
theorie representeert de stand van de kennis over een bepaald onderwerp op een bepaald moment.
Meestal is veel onderzoek nodig voordat een theorie voldoende in de empirie verankerd is. In feite
betekent ieder onderzoek een hernieuwde rondgang door de empirische cyclus/spiraal, die zich een
weg baant in de richting van een steeds betere beschrijving van de werkelijkheid

2. Waarom is de volgorde van de empirische cyclus zoals die is?

De volgorde is niet altijd gelijk, soms worden er stappen weggelaten of worden er juist stappen
toegevoegd. Dit is afhankelijk van het onderzoek. De onderste kring van de cyclus is het
daadwerkelijke onderzoek. Niet-systematische waarnemingen kunnen ook in het onderzoek
voorkomen, ondanks dat ze in de bovenste kring staan

 Het moet logisch zijn  je gaat niet een onderzoek uitvoeren, zonder dat je een vraagstelling hebt
om te beantwoorden
 Denk ook aan kwalitatief/exploratief onderzoek  je weet nog niks over wat je gaat onderzoeken,
je moet je dan niet altijd willen vastpinnen aan bestaande theorieën  denk aan stuk in boek
kwalitatief onderzoek van Boeije  nog keer lezen  stukje over Karl Popper  logisch positivisme
 Popper  alle theorie is voorlopig  representatie van de werkelijkheid, maar het is nooit echt
helemaal 100% de werkelijkheid

3. Wat is herhaalbaarheid?

,  Een soortgelijk onderzoek moet (onder gelijke omstandigheden) soortgelijke uitkomsten tonen
 Je moet nagaan of je onderzoek representatief is voor een grotere populatie dan je
onderzoekspopulatie
 Je definieert je onderzoekspopulatie, daar trek je een steekproef uit. Dit moet zonder voorkeur
(bv. niet 10 mensen uit jouw buurt, maar 10 mensen uit het hele land)  aselect  random
selection
 Steekproefgemiddelden leiden tot schattingen van het échte gemiddelde  bv. hoelang zijn
Maastrichtse studenten gemiddeld? Je onderzoekspopulatie is 100 en je steekproef is 10, dan is
het steekproefgemiddelde gemiddeld voor die 100 studenten en niet voor álle Maastrichtse
studenten  hoe groter de groep is waarin je steekproef trekt, hoe dichter het
steekproefgemiddelde bij het ‘echte’ gemiddelde zit

4. Beschrijf hoe de cyclus wordt doorlopen in het voorbeeld van aids

 Waarnemingen  meerdere homoseksuelen komen met een longontsteking bij de dokter, er
blijken geen T-cellen meer aanwezig etc.
 Theorie  aids is een homoziekte
 Onderzoeksvraag  komt aids alleen voor bij homoseksuelen?
 Onderzoek doen
 Conclusie  aids komt ook bij heteroseksuelen en bij vrouwen voor
 Theorie bijstellen  aids is geen homoziekte  dit gebeurt normaal niet na één onderzoek, daar
zijn meer onderzoeken met consistente resultaten voor nodig

 Waarneming  aids wordt veroorzaakt door een bepaald virus
 Theorie  aids is een virale ziekte
 Onderzoeksvraag  kan een antiviraal middel (dat normaal gesproken tegen kanker wordt
gebruikt) ook bij aids werken?
 Onderzoek doen
 Conclusie  het bepaalde antivirale middel helpt tegen aids
 Theorie bijstellen  aids is een virale ziekte, maar een bepaald antiviraal middel werkt tegen aids

Empirisch  alles wat meetbaar, observationeel, door waarneming vastgesteld is, het moet
werkelijkheid worden
Theorie  in je hoofd  wolkje
Rechthoekige blokjes in de cyclus  werkelijkheid, dit ga je ‘in het echt’ uitvoeren
Operationaliseren  meetbaar maken
Variabelen zijn meetbaar, ze hebben geen vaste waarde, maar zijn vaak op een schaal  steeds
verschillend

Taak 2 Alice in Wonderland
Probleemstelling: Hoe kom je tot een goede vraagstelling om een theorie te toetsen?

Exploratief onderzoek  kwalitatief onderzoek is geschikt!

Leerdoelen:
1. Hoe wordt een theorie gevormd? (denk aan literatuurstudie etc.)

 Onderzoekers interesseren zich voor een onderwerp en lezen de bestaande literatuur om de
huidige stand van zaken te weten te komen (state of the art) en op basis daarvan
onderzoeksvragen te formuleren. Gespecialiseerde onderzoekers zijn natuurlijk ‘bij’ en lezen de
literatuur om de allernieuwste ontwikkelingen op hun vakgebied te volgen en daarbij aan te

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller botunissen. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $6.43. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

70055 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$6.43  6x  sold
  • (16)
  Add to cart