Zelfbewustzijn: Het vermogen om expliciete zelfkennis op te bouwen veronderstelt dat je een
bepaalde mate van bewustzijn hebt van jezelf. Zelfbewustzijn staat aan de basis van zelfkennis.
Uiteindelijk is zelfbewustzijn het vermogen om kennis over jezelf te vergaren en hiermee verbanden
te kunnen leggen.
Zelfkennis: De kennis die je over jezelf hebt. Hoe ouder je wordt hoe meer zelfkennis je krijgt.
Zelfwaardering: Dit is datgene wat jij zelf doet waarderen. Deze waardering kan zowel positief als
negatief zijn.
Vlekkentest: Dit is een test waarbij het zelfbewustzijn van een levend wezen getest wordt. Er wordt
een spiegel geplaatst waarop de persoon of het dier zichzelf herkent. Als er op deze spiegel een vlek
toegevoegd wordt dan zal een wezen dat zichzelf herkent proberen deze vlek weg te vegen.
Ought self: Je kunt jezelf bezien en je gedrag en gevoelens vergelijken met hoe je zelf vindt dat het
zou moeten zijn.
Ideal self: Dat wat je zelf het liefste zou willen zijn.
Publiek zelfbewustzijn: De neiging om zichzelf extra kritisch te bekijken in een publieke omgeving.
Denk bijvoorbeeld aan een zwembad. Je hebt dan het gevoel dat iedereen op je let.
Privé zelfbewustzijn: Hierbij kijk je niet naar de omgeving maar vooral naar je innerlijke zelf.
Stoornissen zoals alcoholisme of binge eating zorgen ervoor dat je zelfbewustzijn daalt waardoor je
je (tijdelijk) prettiger kan gaan voelen wanneer je zelfbeeld negatief is.
Adaptief onbewuste: De processen die onbewust gebeuren en die ons veel denkwerk uit handen
neemt. Zo weet je welke hapjes je lekker vindt, van welke films je houdt etc.
Zelfperceptietheorie: dit is wanneer je aan de hand van reacties van mensen in je omgeving
conclusies gaat trekken over jezelf. Je kunt hierdoor over jezelf een schema maken waarin allerlei
eigenschappen van jezelf vermeld worden met concrete voorbeelden, het zelfschema.
Expliciete zelfwaardering: Dit is waardering aan jezelf waarover je bewust nagedacht hebt.
Impliciete zelfwaardering: Dit is alles wat je onbewust over jezelf denkt en vindt.
Narcist: Iemand die erg vol van zichzelf is.
Hoe positiever je over het algemeen over jezelf bent, hoe groter de stabiliteit van de zelfwaardering.
Waar kunnen mensen hun zelfwaardering aan koppelen?
- Populariteit en zelfwaardering: trouwen, relaties etc.
- Succesvol zijn: presteren op school en werk
- Innerlijke waarden: regels die je voor jezelf opstelt
- Uiterlijk: Je fysieke presentatie
Zelfevaluatiemotieven:
- Het zelfverheffingsmotief: Je kijkt naar iemand die slechter af is dan jij en in verhouding voel
je je hierdoor beter.
- Consistentiemotief:
- Accuraatheidsmotief
- Zelfverbeteringsmotief: Je kijkt naar iemand die beter af is met de bedoeling ervan te leren
of je te laten inspireren, zodat je ook zover kunt komen.
Zelfpresentatie: Wanneer mensen bewust of onbewust proberen invloed uit te oefenen op wat
anderen van hen vinden.
Zelfpromotie: Het doel is om ervoor te zorgen dat je als bekwaam gezien wordt; intelligent, capabel
en succesvol.
, Hoofdstuk 3: Waarneming van personen
Evaluatie: is iemand leuk of niet leuk. Ook vorm je hiermee een beeld van meer specifieke
kenmerken van mensen.
Stereotypen: Dit zijn onbewuste evaluaties van mensen waarbij andere mensen snel in een hokje
gestopt worden.
Quick and dirty: Onze eerste indruk van een persoon is snel, maar grof. Het is zeker niet genuanceerd
en dus vaak ook niet zuiver.
Intuïtie is iets wat automatisch gaat en vaak gebruikt wordt bij het ontcijferen van lichaamstaal.
Lichaamstaal kan je echter ook op bepaalde manieren bedriegen doordat we aan bepaalde
kenmerken
automatisch bepaalde gedragingen toevoegen. Dit noemen wij ook wel het: dr fox-effect.
Subliminale priming: hierbij wordt een woord, een plaatje, een foto zodanig aangeboden dat een
deelnemer alleen een flits ziet en helemaal niet weet wat hij ziet; onbewust wordt het echter wel
vastgelegd.
Sociale categorisatie: een indeling op basis van hokjes en vakjes.
Halo effect: Dit is de neiging om als iemand één positieve eigenschap heeft dit te generaliseren naar
andere eigenschappen. Hetzelfde geldt voor negatieve eigenschappen.
Intentionele gevolgtrekkingen: Dit wil zeggen dat je bepaalde gedragingen aan kenmerken gaat
koppelen.
Primacy effect: Dingen die eerder komen hebben meer effect dan de dingen die later komen.
The big two: twee eigenschappen die het merendeel van de eerste indruk vormen.
Fundamentele attributiefout: de neiging om het gedrag van een persoon te veel te vertalen naar
persoonlijkheidseigenschappen, en te weinig rekening te houden met situationele invloeden.
Labelen: Wanneer je iets waarneemt en er kenmerken aan hangt dan ben je aan het labelen.
Affect als informatie; Wanneer je als kind geslagen werd wanneer je ging lachen, dan zul je later
wanneer je lacht die herinneringen weer boven krijgen.
Interne attributie: We leggen de oorzaak van gedrag bij de actor.
Externe attributie: We leggen de oorzaak van gedrag buiten een persoon, bij de situatie.
Paragraaf 5.3:
Appraisal – appraisal theorie: Emoties worden opgeroepen door de inschatting die iemand maakt.
De relatie tussen denken en voelen is hierbij cruciaal.
Arousal: Fysiologische opwinding.
Mere exposure effect: Mensen gaan een stimulus positiever waarderen naarmate ze deze vaker
hebben waargenomen.
Affect priming: Houdt in dat stemming invloed heeft op de gedachten die bij ons opkomen.
Paragraaf 5.5:
Affiliatie: emoties versterken de relatie met anderen mensen. Zowel tussen 2 personen als binnen
een groep.
Imitatie: Dit is elkaar spiegelen/nadoen. Mensen doen dit vaker naarmate ze iemand aardiger vinden.
Reciproke reactie: De effecten van emoties op anderen hangen af van het type emotie. Sommige
emoties roepen een wederkerige reactie op (reciproke).
Complementaire reactie: Verdriet kan bij een ander bezorgdheid oproepen en de behoefte je te
troosten.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller michaelvdzee. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.34. You're not tied to anything after your purchase.