Hoofdstuk 11:
Criteria voor genetisch materiaal:
1. Informatie -> codering.
2. Replicatie -> maken kopie voor dochtercel.
3. Transmissie -> overgeven aan dochtercel.
4. Variatie -> evolutie.
Structuur DNA: afleesrichting 5’ -> 3’
1. Nucleotide =
a. Fosfaatgroep gaat een condensatiereactie met de OH- van het suikermolecuul
aan (fosfodiester-binding).
b. Een suikermolecuul: desoxyribose.
c. Een base:
i. Purines = A en G.
ii. Pyrimidines = T en C.
2. Streng = een binding tussen meerdere nucleotide; lineair polymeer DNA
(fosfaatsuiker-backbone).
3. Dubbele helix = twee verbonden strengen DNA door baseparing.
a. A gaat twee H-bruggen aan met T.
b. G gaat drie H-bruggen aan met C.
4. Chromosomen = complexe structuur van dubbelstrengs DNA en gespecialiseerde
eiwitten.
5. Genoom
*Genomics = analyse van het genoom.
*Major en minor groove = waar het DNA contact maakt met water.
In de major groove binden ook eiwitten.
*Antiparallel = wat twee DNA strengen tegen over elkaar zijn.
Mechanismen van DNA-replicatie:
1. Semiconservatief = de DNA-moleculen uit DNA-replicatie bestaan uit één
dochterstreng en één ouder streng.
a. Dit is de juiste.
2. Conservatief = de DNA-moleculen uit DNA-replicatie bestaan uit twee
dochterstengen en de ander uit twee ouderstrengen.
3. Dispersive = de DNA-moleculen uit DNA-replicatie bestaan uit stukjes ouder- en
dochterstrengen door elkaar.
DNA-replicatie: prokaryoten
Bacteriën hebben een circulair chromosoom en hebben hierdoor maar één origin of
replication.
Voorderest is het verloop hetzelfde.
DNA-replicatie: eukaryoten (lineair chromosoom).
, 1. De DNA-strengen in de dubbele helix komen los van elkaar op de origin of replication
door DNA-helicase.
a. DNA-topoisomerase zorgt er ondertussen voor dat er geen druk op het DNA-
molecuul komt te staan.
b. Ondertussen houden single-strand binding eiwitten het enkelstreng DNA vast
om te voorkomen dat het terug de dubbele helix in bindt.
c. Prokaryoten hebben meerdere origin of replications.
2. Twee replicatievorken ontstaan.
3. DNA-primase zet RNA-primers op de leading en lagging strand.
a. Op de leading strand eenmalig (in de richting van de replicatievork).
b. Op de lagging strand meerdere malen omdat de synthese altijd van 5’ naar 3’
verloopt.
4. DNA-polymerase II bindt aan deze primers en syntetiseerd DNA.
5. DNA-polymerase I verwijderd vervolgens de RNA-primers en vervangt deze met DNA.
6. Op de lagging strand ontstaan hierdoor meerdere Okazaki fragementen.
7. DNA-ligase bindt deze Okazaki fragementen aan elkaar.
*Proofreading = DNA-polymerase kan aflezen wanneer een nucleotide verkeerd geplaatst is
en kan deze dan verwijderen van de dochterstreng.
*Telomeren = een korte nucleotide sequentie aan het 3’ uiteinde van een chromosoom.
Functie:
> Omdat DNA-polymerase aan het eind van de streng niet meer kan kopiëren, zou het
chromosoom anders telkens korter worden. Maar het enzym telomerase plakt aan het eind
van een chromosoom een stuk niet-coderend DNA, waarvan het niet uitmaakt of die
ingekort wordt.
> Telomerase is vaak alleen actief bij eencellige organisme. Bij meercellige organisme alleen
in geslachtscellen, stamcellen en kankercellen.
Structuur chromosoom: eukaryoten
DNA wordt gewikkeld om histonen (eiwitten).
o Nucleosoom = een stuk DNA gewikkeld om 8 histonen.
30-nm fiber: nucleosomen zijn georganiseerd in een compactere
structuur met een 30-nm fiber.
o Dit komt doordat de negatieve lading van de fosfaatgroepen, de positieve
lading van de histonen aantrekt.
o Kern matrix = de interactie tussen 30-nm fibers en een filamenten netwerk
(een draad van eiwitvezels) van eiwitten.
Chromatine = het complex van DNA en eiwitten.
o Heterochromatine = erg compacte regio’s van chromatine.
o Euchromatine = minder compacte regio’s van chromatine.
o Radial loops = zijn goed verpakte delen waar veel actieve genen worden
gevonden.
, Hoofdstuk 12:
Genen: een georganiseerd stukje DNA dat codeert voor een RNA-molecuul wat uiteindelijk
weer codeert voor een functioneel product.
Structurele genen = coderen voor een aminozuurketen -> eiwit.
Niet structurele genen = coderen wel voor RNA maar wordt niet gecodeert tot eiwitten.
o RNA kan dit functionele product dus zelf zijn.
Constitutive gene = een gen waarvan de genexpressie relatief constant is.
Ze functioneren op twee niveaus:
o 1. Moleculair niveau = het gecodeerde eiwit (enzymen) en de functie daarvan in
de cel.
o 2. Eigenschap = fenotype resulteert uit het gebruik van de gen.
Proteoom = de verzameling eiwitten aanwezig in de cel.
Verschil DNA en RNA:
- RNA heeft ipv Thymine (T), Uracil (U) als base.
- RNA heeft ipv desoxyribose, ribose als suiker.
Genexpressie: bestaat uit transcriptie en translatie wat lijdt tot de vorming van een eiwit.
1. Eukaryoten cel = DNA ligt in de celkern in chromatine, pre-mRNA wordt in de celkern
gemaakt, hierna komt het in het cytosol (ribosomen) waar translatie plaatsvindt.
a. Genoom in lumen mitochondriën, codeert voor een aantal eiwitten en voor
zijn eigen ribosomen.
Transcriptie: maakt van DNA een RNA-kopie wat vervolgens door gaat voor translatie. Dit
proces gebeurt in de kern.
Bij eukaryoten in drie stadia (pre-mRNA):
Initiation:
1. RNA-polymerase bindt aan een specifieke volgorde base -> de promotor.
a. Met behulp van transcriptiefactoren (eiwitten).
o Consensus = Hoe dichter bij de consensus, hoe beter de RNA-polymerase
hecht.
2. Vanaf de promotor worden waterstofbruggen in het DNA-molecuul tussen beide
nucleotideketens verbroken van 3’ → 5’.
Elogation:
3. RNA-polymerase schuift over de template-streng DNA en synthetiseerd een
(enkelstrengs) RNA-molecuul (5’ -> 3’).
Termination:
4. Wanneer de RNA-polymerase de terminator bereikt stopt de transcriptie.
RNAa-polymerase; bestaat uit meerdere subunits
1. RNA-polymerase I = doet de transcriptie voor ncRNA.
2. RNA-polymerase II = start de transcriptie.
3. RNA-polymerase III = doet de transcriptie voor ncRNA.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller isisvink1. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.10. You're not tied to anything after your purchase.