,Inhoud
1. Terminologie...................................................................................................................................5
2. Woordsoorten................................................................................................................................6
3. Woorden combineren...................................................................................................................19
4. Consttuenten...............................................................................................................................21
Consttuententests.......................................................................................................................21
Consttuententest 1: Isolatetest..................................................................................................22
Consttuententest 2: Verplaatsingstest........................................................................................22
Consttuententest 3: Vervangingstest..........................................................................................23
Consttuententest 4: Coördinatetest (niet toepassen op het tentamen).....................................23
Zinsstructuren aangeven met boomdiagrammen.........................................................................24
Recursiviteit..................................................................................................................................28
5. Functes van consttuenten in de zin.............................................................................................29
Het subject....................................................................................................................................29
Subjectest 1: Congruente met het fniete werkwoord................................................................29
Subjectest 2: Vervangingstest: onderwerpsnaamval persoonlijke voornaamwoorden...............30
Subjectest 3: Coördinate............................................................................................................30
Subjectest 4: Plaatsing van een consttuent voorafgaand aan het fniete werkwoord................30
Subject, object en de passiefconstructe......................................................................................31
Krijgen-passief..............................................................................................................................32
6. Zinstypen en woordvolgorde........................................................................................................33
Woordvolgorde en zinsplaatsen...................................................................................................33
Pragmatsche principes van woordvolgorde.................................................................................36
Samenvatend: vier functes van woordvolgorde.........................................................................37
Zinnen en deelzinnen...................................................................................................................38
Hoofdzinnen en bijzinnen.............................................................................................................38
Neven- en onderschikking............................................................................................................39
Consttuentenvolgende................................................................................................................40
7. Morfologie....................................................................................................................................41
Morfeem en allomorfen...............................................................................................................41
Bouw van woorden.......................................................................................................................42
Derivate en infecte.....................................................................................................................43
Samenstellingen (compounds).....................................................................................................45
2
, Andere typen van woordvorming.................................................................................................46
8. Lexicale semantek........................................................................................................................47
Semiotsch perspectef..................................................................................................................47
Referentiële benadering van ‘betekenis’......................................................................................47
Homonymie, synonymie, hyponymie, antonymie........................................................................48
Polysemie.....................................................................................................................................49
Woordvelden................................................................................................................................49
Conceptuele benadering van ‘betekenis’......................................................................................50
Metafoor en metonymie..............................................................................................................51
Specialisate en generalisate........................................................................................................51
Ambiguïteit...................................................................................................................................53
9. Betekenis op zinsniveau................................................................................................................54
Citeren: directe en indirecte rede.................................................................................................55
Zinstypen en communicateve functe..........................................................................................55
Codering van stance.....................................................................................................................56
10. Metaforen...................................................................................................................................57
Structurele metaforen, oriiëntatemetaforen en ontologische metaforen...................................58
Framing.........................................................................................................................................58
Metaforen in de woordenschat....................................................................................................59
Metaforen in gebruikscontexten..................................................................................................59
3
,4
,1. Terminologie
Syntaxis
Gaat over de opbouw van zinnen en de verschillende elementen daarvan.
Hoe reeksen van woorden een zin met structuur vormen
Verschillende soorten zinnen
Belang van woordvolgorde
Onderdelen van een zin
Soorten woorden in het Nederlands
Morfologie
Kleinste talige eenheden die betekenis dragen. (lachten: lach-t-en)
Vormverschillen: Soms hebben morfemen die qua vorm verschillen, dezelfde betekenis (meervoud (-
en/-s) , verleden tjd (-t/-d)
Woordvorming/derivate: Met bepaalde morfemen worden nieuwe woorden gevormd (bijv. -aar/-
baar)
Flecte: Met bepaalde morfemen wordt een woord verbogen/vervoegd (-end, -t/-d, en)
Semantek
Gaat over de betekenis van woorden en zinnen.
De betekenis van zinnen
De samenhang tussen betekenis en syntactsche structuur
Fonetek:
Fonetek gaat over de realisate van klanken. Klanken zijn bundels van geluidsgolven met verschillende
frequentes.
Fonologie:
In fonologie wordt het klanksysteem van een taal onderzocht. Verschillen tussen klanken zijn fonologisch
belangrijk als ze invloed hebben op de betekenis. Artculate speelt een rol bij het onderscheiden van fonemen.
Er is een ‘Internatonal Phonetc Alphabet’ (IPA) om klanken in alle verschillende talen van de wereld
te kunnen beschrijven zonder afankelijk te zijn van cultuurspecifeke spelconventes.
Pragmatek:
Gaat over taalgebruik-principes in een concrete context.
Gaat ook om informate die kan worden afgeleid uit de uitng op grond van interpretate
Psycholinguïstek
In de psycholinguïstek wordt experimenteel onderzocht hoe de producte en het ontvangen van taal
samenhangt met mentale en cogniteve processen.
Sociolinguïstek
In de sociolinguïstek wordt de samenhang tussen vormen van taalgebruik en sociale relates en structuren
onderzocht.
Discourse-analyse
Alle vormen van taal- en tekstwetenschappelijk onderzoek waarin naar taalgebruiksvormen in communicateve
processen gekeken wordt.
5
,2. Woordsoorten
Ongelede/gelede woorden:
Ongelede woorden: Het woord kan niet verder ontleed worden. (Boek)
Gelede woorden: een woord dat uit meerdere morfemen bestaat (Boekje/boeken)
o Boekje/boeken
o Boek-je (vorming verkleinwoord)
o Boek-en (aangeven meervoud)
Vrije/gebonden morfemen:
Een vrij morfeem is een ongeleed woord dat niet verder in betekenisdragende elementen
geanalyseerd kan worden (*boe-k /bo-ek/b-oek*)
Een gebonden morfeem kan niet verder ontleed worden, maar kan ook niet zelfstandig voorkomen (-
je, -en)
Tests voor het herkennen van woordsoorten:
Morfologische- of vormkenmerken:
o Hoe wordt een woord verandert (verbogen/vervoegd) om bepaalde eigenschappen aan te
geven (geslacht, meervoud, verkleining, etc.)?
Syntactsche kenmerken:
o In welke omgeving/posites in de zin komt een woord voor?
Tests kunnen helpen bij het identfceren van woordsoorten.
Woorden kunnen tot meerdere klassen behoren. (bijv. bank; zitbank, ING-bank)
Tests zijn procedures om regels zichtbaar te maken en de grenzen daarvan te bepalen. Ze
helpen bij het helder beschrijven en formuleren van de regel.
Zelfstandig naamwoorden (substantef; noun)
Indeling substanteven:
Abstracte substanteven: benaming voor zaken die niet zintuigelijk waarneembaar zijn (enthousiasme,
jaar)
Concrete substanteven: benamingen voor mensen, dieren, dingen en stofen (incl. denkbeeldige
personen/zaken)
Abstracte- en concrete substanteven kunnen weer ingedeeld worden in soortnamen en eigennamen.
Soortnamen maken onderscheid tussen verschillen soorten wezens of dingen
o Voorwerpsnamen (personen, dieren, zaken, e.g. man, soldaat, akker, huis)
o Stofnamen (naar vorm en hoeveelheid, e.g. goud, zeep, gas, beton, zand)
o Verzamelnamen (sets van entteiten die samen een eenheid vormen, e.g. vee, gebergte,
kroost)
o Abstracte soortnamen (e.g. moed, enthousiasme)
Eigennamen onderscheiden individuen van elkaar, gewoonlijk met hoofdleter geschreven.
Eigennamen kunnen ook voorkomen zonder lidwoord
6
, Zelfstandig naamwoord (substantef; noun)
Semantsch Syntactsch Morfologisch
Duiden ‘zelfstandigheid’ aan. Kan met aanwijzend Meestal meervoudsuitgang
(mens, dier, gevoelens, voornaamwoord ‘die’ of ‘dat’ mogelijk.
gebeurtenissen, etc.) gecombineerd worden. Soms ‘genetef’ -’s mogelijk. Geef
bezitsrelate aan.
Kunnen worden afgeleid en deel
zijn van een samenstelling
Substanteven hebben vrijwel altjd bepaalde andere informate mee gecodeerd. Mee gecodeerde informate
wordt grammaticale categorieën genoemd. Bij zelfstandig naamwoorden zijn deze grammatcale categorieiën:
Getal (enkelvoud (singular) / meervoud (plural) )
Geslacht (de = mannelijk/vrouwelijk / het = onzijdig)
Bepaaldheid
Lidwoorden (artkels; artcles)
Lidwoorden zijn een gesloten klasse van woorden. Er zijn slechts drie lidwoorden: ‘de’, ‘het’, ‘een’.
Een lidwoord staat áltjd vóór de kern van een naamwoordgroep.
Lidwoorden (artkels; artcles)
Semantsch Syntactsch Morfologisch
Geef informate mee. Codeert: Is determinator. Geen morfologie
Geslacht
o De/het = m/v
o Een = onzijdig
Bepaaldheid
Specifekheid
Bepaaldheid (defnietheid):
Bepaalde lidwoorden zijn ’de’ en ‘het’. Met een bepaald lidwoord claimt de spreker dat het voor de
toehoorder duidelijk is waar het naamwoord op slaat. De hoorder kent de referent (de persoon,
voorwerp, verschijnsel waarnaar wordt verwezen).
Met het onbepaalde lidwoord (indefniet) ‘een’ geef de spreker aan dat de referent de niet kent
Nul-lidwoord (∅) codeert de onbepaaldheid van meervouden en ontelbare substanteven. (e.g. er ligt ∅
zand op de vloed)
Specifekheid:
Bij specifeke verwijzing geef de spreker aan dat de referent identfceerbaar is voor de toehoorder.
o De Amerikaan bepaald, specifek
o Een Amerikaan onbepaald, niet specifek
Categoriaal lidwoord: heef betrekking op elk willekeurig lid van de categorie.
Generiek lidwoord: uitspraak geldt voor de hele soort
7
, Voorzetsels (preposites; prepositon)
Voorzetsels (preposites; prepositon)
Semantsch Syntactsch Morfologisch
Geven de relate aan tussen de Voorzetsels worden gebruikt als Voorzetsels zijn onverbuigbaar.
rest van het zinsdeel waar het meewerkend voorwerp, Komen soms wel in
voorzetsel bij hoort en andere voorzetselvoorwerp, bepaling samenstellingen voor (e.g.
elementen in de zin. van gesteldheid, bijwoordelijke voorbij, tegenover, etc.)
bepaling van plaatst/tjd/wijze,
etc.
Voorzetsels vormen zinsdelen die
géén onderwerp of lijdend
voorwerp zijn.
Kunnen voorafgegaan worden
door graadaanduiders (e.g. net,
vlak)
Voorzetsels komen meestal vóór
de woordgroep waarbij ze horen.
(e.g. voor de kast). Maar ze
kunnen ook na het consttuent
komen, dan is sprake van een
post-posite (na-zetsel) (e.g. hij
liep de tuin door).
Meerdere voorzetsels in één zin
kunnen op verschillende plaatsen
voorkomen. (e.g. hij sloop achter
het huis langs).
Bijvoeglijke naamwoorden (adjecteven; adjectves)
Adjecteven beschrijven eigenschappen van entteiten.
Bijvoeglijke naamwoorden (adjecteven; adjectves)
Semantsch Syntactsch Morfologisch
Geven een bijzonderheid (een Worden gebruikt als deel van een Atributef gebruikt kunnen
kwaliteit of toestand) van een zelfstandig-naamwoordgroep en adjecteven een buigings-e
entteit aan. als deel van het naamwoordelijk krijgen.
gezegde (het predicaat).
Een adjectef krijgt een buigings-e
als de naamwoordgroep bepaald,
meervoud, of m/v is.
Een adjectef krijg géén buigings-e
als de naamwoordgroep
onbepaald, enkelvoud én
onzijdig is.
8
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller dage538. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.42. You're not tied to anything after your purchase.