Tegenwoordig lijkt er geen onderwerp meer te zijn waar de overheid zich niet over
uitspreekt. Die almacht kan gerechtvaardigd worden door de democratische legitimiteit
van het overheidsgezag. Maar is de democratie een afdoende waarborg? De
voorstanders van meer vrijheden voor rechterlijke uitspraken (zie leereenheid 9) zien
juist het recht en de rechtspraak als een middel om minderheden en individuele burgers
te beschermen tegen een te grote macht van de overheid.
Is er een domein dat de overheid niet mag betreden? Zijn er filosofische stelregels te
bedenken welke grenzen de overheid niet mag overschrijden?
Dit vraagstuk wordt vooral relevant als het gaat om het probleem van de
strafbaarstelling. Wat voor handelingen mag de overheid strafbaar stellen? Tot hoever
mag die straffende hand reiken?
Dit hoofdstuk draait om twee uiteenlopende antwoorden op deze vragen. Het eerste
antwoord stamt van de 19e eeuwse Engelse filosoof John Stuart Mill. Mill betoogt dat
het de overheid of het recht alleen mag ingrijpen waar individuen elkaar werkelijk
schade berokkenen. Dit noemt hij het ‘schadebeginsel’. Mills beginsel vormde de inzet
van een discussie in Engeland in de jaren 1950 en 1960 over de reikwijdte van
wetgeving. In 1957 werd een commissie ingesteld die moest onderzoeken of
homosexualiteit strafbaar gesteld moest worden of niet. De commissie gebruikte de
argumenten van Mill: “Het is niet de plicht van het recht zich bezig te houden met
moraliteit als zodanig (…) het moet zich beperken tot die activiteiten die de publieke
orde of het publiek fatsoen schenden en die de gewone burger blootstellen aan wat
beledigend of schadelijk is”. Dit rapport leidde tot een heftig debat waarbij de jurist Lord
Devlin optrad als bestrijder van het schadebeginsel. Devlin betoogt dat de overheid
moet ingrijpen als de morele principes van een samenleving worden geschonden. Het
doel van het strafrecht in zijn ogen juist het overtreden van morele principes te
bestraffen. Kijk onder de tab "films" voor een filmpje bij deze leereenheid.
1/5
, INLEIDING
De vraag in dit hoofdstuk is welke handelingen mag de overheid strafbaar stellen.
De visies van twee filosofen worden besproken:
1. John Mill : het recht mag alleen ingrijpen waar individuen elkaar werkelijk
schade berokkenen = het schadebeginsel.
2. Lord Devlin : het is ook een taak van het strafrecht om handelingen strafbaar
te stellen die de gedeelde publieke moraal aantasten.
JOHN MILL [SCHADEBEGINSEL]
Mill hanteert het schade beginsel (het harm principle) voor de beantwoording
van de vraag of overheidsingrijpen op zijn plaats is : slechts die handelingen
mogen worden verboden die schade aan anderen toebrengen. Handelingen die
slechts schadelijk zijn voor de persoon zelf mogen niet worden verboden. Men
moet vrij zijn te beslissen wat men doet of nalaat, ook al berokkent men zichzelf
daarmee schade.
Mill is dus geen voorstander van het punt dat staten positieve verplichtingen
moeten vervullen. De zorgplichten die burgers moeten betrachten t.o.v. het milieu
en arbeidsomstandigheden etc. vindt Mill geen taak van het recht.
Negatief begrip van vrijheid: in de optiek van Mill wordt vrijheid gezien als de
afwezigheid van dwang. Het is volgens hem vrijheid van.. waardoor iemand in
staat is zijn eigen doelen na te streven.
Mill is een aanhanger van het utilisme (=nut criterium). Het utilisme gaat ervan
uit dat de vraag ‘hoe behoor ik te handelen?’ alleen kan worden beantwoord door
te kijken naar de gevolgen die de handeling heeft. In het bijzonder de mate
waarin die handeling bijdraagt tot het nut en het algemeen welzijn van de
meerderheid.
De persoonlijke keuze van handelingen en de morele waarde van handelingen
worden beantwoord door te verwijzen naar het principe van ‘Greatest
Happiness’. Dat wil zeggen dat die handeling, wet of moreel dient te worden
gekozen welke het meeste voordeel of geluk brengt voor de grootste hoeveelheid
mensen.
2/5
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller AntonOudeMiddendorp. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.21. You're not tied to anything after your purchase.