Een zeer uitgebreide samenvatting van het vak Retorica met daarin de samenvattingen van alle literatuur die we moesten lezen voor het tentamen en een aantal huiswerkopdrachten die gemaakt moesten worden voor de colleges.
Dit boek gaat over argumentatieve, overtuigende of persuasieve teksten. Er zijn veel soorten
betogen, die op allerlei manier van elkaar onderscheiden kunnen worden: lengte, privé of publiek
karakter, geschreven of mondeling. Dit boek gaat vooral over de publieke betogen. En omdat het
boek aansluit op de klassieke retorica, krijgen drie soorten klassieke betogen een
voorkeursbehandeling: gerechtelijke pleidooien, politieke redes en gelegenheidstoespraken, inclusief
moderne varianten hiervan.
In deze betogen gaat het om retoriek. Deze term staat voor de retorische middelen om een tekst
doel- en publiekgericht te maken. Bij een betogende tekst gaat het om overtuigingsmiddelen:
middelen om een tekst zo overtuigend mogelijk te maken bij het beoogde publiek. De term is
verwant aan het woord ‘retorica’, wat ‘de leer van de welsprekendheid’ of ‘de leer van het
overtuigend spreken’ betekent. Retorici gaven adviezen voor alle aspecten van een tekst die retorisch
relevant zijn: de inhoud, de ordening, de verwoording en de presentatie.
Het doel van dit boek is een vergroting van het vermogen een weloverwogen oordeel te vellen over
de overtuigingskracht van een betoog. Deze overtuigingskracht hangt af van de keuze die een spreker
of schrijver heeft gemaakt uit de beschikbare retorische middelen. Dit veronderstelt dat een criticus
(1) in het algemeen weet welke middelen de spreker over schrijver van het betoog ter beschikking
staan en (2) in staat is om in te schatten hoe groot de kans is dat het publiek overtuigd zal raken door
het betoog.
Voor een overzicht van alle beschikbare retorische middelen wordt in dit boek teruggegrepen op de
klassieke retorica. In dit boek vormen de vier aspecten (1) inhoud, (2) ordening, (3) verwoording en
(4) presentatie de hoofdindeling. Binnen dit raamwerk worden onderverdelingen behandeld die van
verschillende klassieke retorici stammen. De drie inhoudelijke overtuigingsmiddelen van Aristoteles
bijvoorbeeld (ethos, pathos en logos). Of de vier stijldeugden dat teruggaat naar een leerling van
hem (correctheid, duidelijkheid, aantrekkelijkheid en passendheid).
1.2 Retorische situaties
Betogen kun je slechts op waarde schatten als je op meer let dan de mondelinge of schriftelijke tekst
zelf. Zo maakt het veel uit wie de spreker of schrijver is. In de klassieke retorica gaat het over betogen
die in drie typen situaties worden gehouden. In al die situaties bestaat een driehoeksverhouding
tussen de beginnende partij (1), de reagerende partij (2) en de beoordelaar (3), maar de drie rollen
laten zich steeds minder gemakkelijk aanwijzen.
In het gerechtelijke proces is de aanklager de beginnende partij, de beschuldigde is de reagerende
partij en de rechter is de beoordelaar. In de politiek is de pleiter of indiener van een voorstel de
beginnende partij en de tegenpleiter de reagerende partij (al hoeft die er niet altijd te zijn). Het
,publiek of de andere politici zijn de beoordelaars. In de gelegenheidssituatie (zoals een grafrede) is er
vooral sprake van een beginnende partij.
Alle drie de typen klassiek-retorische situaties (gerechtelijk proces, politiek overleg en
gelegenheidssituatie) bestaan nog en hebben ze ook niets aan belang ingeboet. Maar er zijn veel
typen bijgekomen. Soms hebben die veel gemeen met klassieke betogen. Denk aan opiniestukken in
de krant. Reclames verschillen wel veel, maar is ook een retorische situatie.
1.3 Aandacht, begrip en aanvaarding
Betogen willen overtuigen. De spreker of schrijver moet, om dit doel te bereiken, aan drie
basisvoorwaarden voldoen. In de eerste plaats moet hij de aandacht van zijn gehoor of lezers zien te
trekken en vast te houden. Vervolgens moet de tekst ook begrepen worden; hij moet ervoor zorgen
dat men een juist begrip van de boodschap krijgt. Maar als je niet geloofd wordt, of als je tekst op
een andere manier niet geaccepteerd wordt, is je poging om te overtuigen nog steeds niet geslaagd.
De derde voorwaarde voor een retorisch geslaagde tekst is daarom aanvaarding van wat je zegt.
Deze drieslag geldt niet alleen voor langere teksten, maar ook voor de kortste uitingen. In dit boek
gaat het om het verkrijgen van aandacht, begrip en aanvaarding bij betogen.
Mensen van vlees en bloed laten zich overigens niet alleen door argumenten beïnvloeden.
Afhankelijk van het onderwerp is het mobiliseren van gevoelens soms een effectiever middel. De
vraag is echter of pathos een redelijk middel is om bijval te verwerven. Dit voert tot het klassieke
onderscheid tussen middelen die bruikbaar zijn in een ideale situatie en in een reële situatie.
Van een ideale situatie is sprake wanneer de personen tot wie het betoog gericht is ideale
beoordelaar zijn. Dat wil zeggen personen die met geconcentreerde aandacht het betoog volgen, die
in staat zijn om het goed te begrijpen en die hun oordeel louter laten afhangen van zakelijke
argumenten. Maar de meeste reële situaties wijken toch min of meer van het ideaal af.
Adverteerders bijvoorbeeld moeten er rekening mee houden dat er helemaal niet serieus kennis
wordt genomen van de tekst met zijn argumenten, maar dat men zich slechts een oppervlakkige
indruk vormt op basis van aandachttrekkers en emotionele appeals.
In werd net gezegd dat in dit boek de retoriek van betogen besproken zal worden, oftewel de
middelen om te overtuigen. Dat kan gepreciseerd worden: het zal gaan om de retorische middelen
om aandacht, begrip en aanvaarding te verkrijgen van degenen die overtuigd moeten worden. De
aangehouden volgorde aandacht, begrip en aanvaarding (aba) is niet toevallig, want begrip
veronderstelt aandacht, en aanvaarding zowel aandacht al begrip.
1.4 De opbouw van dit boek
-
1.5 Verwijzingen en verantwoording
-
,2 De retoriek van de inhoud
2.1 Inleiding
Hoewel ook de vorm veel uitmaakt voor de overtuigingskracht van een betoog, is de inhoud meestal
doorslaggevend. Vooral de kracht van argumenten is vaak beslissend. Al kan een betoog in principe
uit een standpunt en argumenten bestaan, betogen vragen praktisch altijd om meer dan deze twee
zaken.
Er worden twee soorten middelen van de inhoud onderscheiden. De belangrijkste zijn de
argumentatieve middelen, die gevormd worden door het standpunt en de argumenten. Minder
belangrijk, maar meestal toch onmisbaar, zijn de niet-argumentatieve middelen. Daartoe behoren
inleidende en afsluitende opmerkingen, achtergrondinformatie en de irrationele persuasiemiddelen
ethos (de indruk van de spreker of schrijver) en pathos (opgewekte emoties bij het publiek), met
inbegrip van humor.
2.2 Standpunten, verdedigingslinies en bewijslast
Iemand die een betoog voorbereidt, moet beginnen met het kiezen van zijn standpunt. De reden
hiervoor is dat het hele betoog op deze keuze moet worden afgestemd. Er vallen twee groepen
standpunten te onderscheiden: de standpunten waarmee de beginnende partij de discussie opent en
de standpunten die de reagerende partij daar tegenover kan plaatsen.
In de gerechtelijke situatie is het soort standpunt dat de voor de beginnende partij de inzet vormt een
beschuldiging: ‘de beschuldigde heeft zich schuldig gemaakt aan misdaad x en moet daarom gestraft
worden.’ Daarvoor heeft de aanklager bewijslastpunten. Iedereen die van iets beschuldigd wordt kan
in principe uit vier verdedigingslinies kiezen, die ieder overeenkomen met een bewijslastpunt van de
aanklager. De beschuldigde kan (1) ontkennen dat hij de daad gepleegd heeft, (2) de daad anders
omschrijven (niet moord, maar doodslag), (3) een beroep doen op rechtvaardigende of
verontschuldigende omstandigheden of (4) een beroep doen op procedurefouten. De rechter moet
afvragen of hij overtuigd is geraakt van deze vier vraagpunten. Als hij op één punt twijfelt, dan mag
hij niet tot veroordeling of strafoplegging overgaan.
Dezelfde punten kunnen, afhankelijk van het perspectief, verschillende namen krijgen (namelijk
bewijslastpunten, verdedigingslinies of vraagpunten). Deze vier punten zijn de vaste
(discussie)punten of standaardgeschilpunten. De bewijslastpunten zijn substandpunten bij het
beschuldigde hoofdstandpunt. Via argumentatie voor deze substandpunten moet de aanklager de
juistheid van de aanklacht overtuigend bewijzen.
De aanklager heeft dus een standpunt. Die beargumenteert hij met de vier bewijslastpunten (hij heeft
daad gepleegd, valt onder dit misdrijf, er zijn geen rechtvaardigende of verontschuldigende
omstandigheden en procedurefouten zijn afwezig). De beschuldigde verdedigt zichzelf met de
verdedigingslinies (daad ontkennen, daad anders omschrijven, beroep doen op rechtvaardigende
omstandigheden en/of beroep op procedurefouten). Voor de rechter zijn dit vier vraagpunten (daad
bewezen? valt de daad onder het misdrijf? zijn strafuitsluitingsgronden aanwezig? zijn er
procedurefouten?).
, In de politiek situatie is het soort standpunt voor de beginnende partij het indienen van een voorstel
voor beleid. Daarvoor moet de voorstander van het voorstel vier bewijslastpunten aandragen. Hij
moet (1) aantonen dat er een probleem is dat verholpen moet worden, (2) dat het probleem door het
huidige beleid komt, (3) aantonen dat zijn beleid het probleem zal oplossen en (4) dat de nadelen niet
opwegen tegen de voordelen. Tegenstanders hebben hun vier verdedigingslinies en zullen (1) het
probleem afzwakken, (2) ontkennen dat het probleem inherent is aan het huidige beleid, (3) stellen
dat het nieuwe beleid onuitvoerbaar of niet doeltreffend is en/of (4) dat er meer nadelen aan vast
zitten dan voordelen. De beoordelaar (in dit geval de stemmer) zal op basis van de bewijslastpunten
en verdedigingslinies beoordelen of er inderdaad een probleem is, of die inherent is aan het huidige
beleid, of het nieuwe beleid uitvoerbaar en doeltreffend is en of de voordelen doorslaggevender zijn
dan de nadelen: de vier vraagpunten.
In de gelegenheidssituatie, zoals de lofrede, is er ook parallellie met strafzaken en politieke situaties.
Hier is het standpunt dat iemand lovenswaardig is. De beginnende partij (of in dit geval lofredenaar)
zal willen bewijzen dat (1) de besprokene eigenschappen heeft of dingen heeft gedaan, (2) dat deze
eigenschappen of dingen lovenswaardig zijn en (3) dat er speciale omstandigheden aanwezig waren
die het extra lovenswaardig maken. Er is in dit soort reden niet echt een reagerende partij, maar wel
beoordelaars. Zij beoordelen of (1) de eigenschappen aanwezig zijn of zaken zijn verricht, (2) die
lovenswaardig zijn en (3) de speciale omstandigheden aanwezig waren.
Deze standaardgeschilpunten kom je ook in moderne varianten tegen. In het boek wordt een
voorbeeld aangehaald van een opiniestuk in de Volkskrant. Daarin wordt eerst gesproken over een
probleem met files (geschilpunt 1). Dan wordt een standpunt ingenomen, namelijk het voorstel om
ambtenaren gratis met het openbaar vervoer te laten reizen. Dan wordt betoogd dat de voordelen
opwegen tegen de nadelen (geschilpunt 4). Daarna wordt verteld dat het fileprobleem inherent is aan
het huidige beleid (geschilpunt 2) en als laatst wordt de doeltreffendheid van het voorstel besproken
(geschilpunt 3)
Om te beginnen kunnen standpunten in twee hoofdsoorten onderscheiden worden. Aan de ene kant
zijn er feitelijke standpunten waarin een zijnsoordeel wordt uitgesproken, dat wil zeggen een
bewering wordt gedaan over een stand van zaken in de werkelijkheid. Aan de andere kant staan de
waarderende standpunten waarin een waardeoordeel wordt gegeven. Met andere woorden,
waarmee een persoon of zaak wordt beoordeeld.
Net als bij feitelijke standpunten bestaan er bij waarderende standpunten allerlei subtypen. Die vallen
in twee hoofdcategorieën uiteen: in evaluerende oordelen en in appellerende oordelen. Evaluerende
waardeoordelen zijn statisch, ze drukken een waardeoordeel uit over een bestaande toestand, over
hoe iets of iemand is. Appellerende waardeoordelen zijn dynamisch, ze roepen op tot het creëren of
veranderen van een toestand (of tot het handhaven als iemand iets wil veranderen), ze gaan over hoe
iets moet worden of blijven.
2.3 Argumenten en weerleggingen
Als het standpunt is ingenomen, moet dit verdedigd worden met argumenten. De vraag is hoe een
spreker of schrijver die een betoog voorbereidt aan deze argumenten kan komen. Retorici hebben
oneindig aantal concrete argumenten dat in redes voor een bepaald type standpunt kan worden
aangevoerd, herleid tot een beperkt aantal abstracte soorten. Natuurlijk is kennis van de abstracte
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller PimPauwels. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.40. You're not tied to anything after your purchase.