100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Literatuur samenvatting Forensische gezinspedagogiek: Ontwikkelingspsychologie & diagnostiek $7.07   Add to cart

Summary

Literatuur samenvatting Forensische gezinspedagogiek: Ontwikkelingspsychologie & diagnostiek

 39 views  7 purchases
  • Course
  • Institution

Literatuur samenvatting Forensische gezinspedagogiek: Ontwikkelingspsychologie & diagnostiek.

Preview 4 out of 50  pages

  • October 26, 2023
  • 50
  • 2023/2024
  • Summary
avatar-seller
Literatuur hoorcollege 1 – Inleiding in de forensische gezinspedagogiek en de diagnostische cyclus
De Bruyn (2003) – De diagnostische cyclus: Een praktijkleer
Hoofdstuk 1
Praktijkwetenschapper: iemand die op verantwoorde en transparante wijze cliëntbetrokkenheid en het gebruik
van wetenschappelijke kennis kan combineren.
Klinisch oordeel: het nemen van beslissingen op basis van eigen ervaringen en intuïtie. Klinisch oordeel wordt
ook wel ongewapend oordeel genoemd omdat het geen beroep doet op methodologische principes of
systematische procedures.
Prescriptief kader: geeft de bestaande visie op de eisen die aan een verantwoorde diagnostiek gesteld worden.
Heuristische procedures: procedures die de kans op succes vergroten.
Verschillende hulpmiddelen van een diagnosticus:
• Inhoudelijke theorieën over het ontstaan en in stand blijven van probleemgedrag;
• Kennis over normale en afwijkende ontwikkelingspatronen;
• Instrumenten en technieken om gedragsverschijnselen in kaart te brengen;
• Statistische en psychometrische technieken om gegevens te verwerken.
Diagnostiek kun je empirisch-analytisch noemen doordat het handelen van de diagnosticus verloopt volgens regels
die door hem zelf uitdrukkelijk geformuleerd kunnen worden.

Hoofdstuk 2
Empirische benadering: veronderstellingen over de werkelijkheid worden getoetst aan feiten (resultaten van
onderzoek) en dan met name op een wijze die door andere onderzoekers herhaalbaar is.
Diagnostiek kan in de praktijk vaak niet voldoen aan alle eisen van de psychodiagnostische cyclus, omdat er
rekening gehouden moet worden met de cliënt. Verwetenschappelijking van de diagnostiek (Van Strien):
• Explicieter werken met theorieën en de verschillende theorieniveaus duidelijker met elkaar in verband
brengen;
• Bewust uitleggen waarom hij wel of niet voor een bepaalde theorie kiest;
• Duidelijker die denkstappen vastleggen die hebben geleid tot het advies;
• Onderzoek doen naar de waarde van de theorieën voor de specifieke problemen en naar het effect van de
ingrepen;
• De resultaten van eigen werk uitwisselen met collega’s.
Mensen zijn slecht in het schatten, afwegen en herzien van kansen.
Heuristieken: zoekstrategieën die tot oplossingen kunnen leiden.
Beschikbaarheidsheuristiek: we schatten de kans op het optreden van een verschijnsel hoger in als we minder
moeite hebben voorbeelden van het verschijnsel voor de geest te halen.
Mensen hebben de neiging informatie te zoeken die eigen opvattingen ondersteunt. Reflectie is in elke stap van
de diagnostische besluitvorming nodig omdat in elke fase fouten en vertekeningen voor kunnen komen

Twee soorten beslissingstheorieën:
• Descriptieve beslissingstheorie: houdt zich op een beschrijvende manier bezig met fouten en
vertekeningen bij oordelen en beslissen. Het houdt zich bezig met het verklaren van beslissingsgedrag.
• Normatieve beslissingstheorie: geeft aan hoe de beslisser te werk moet gaan op basis van een aantal
rationele grondregels (axioma’s). Het gaat dus verder dan beschrijven en verklaren.

Besliskunde: verzameling van modellen en procedures die aangeven hoe de beslisser in verschillende stappen
van het beslissingsproces het beste kan handelen met het oog op het te behalen doel.
Er wordt aangenomen dat het volgen van voorschriften de kans op het leveren van een oplossing vergroot.

Normatieve diagnostiek houdt zich bezig met het formuleren, funderen en onderzoeken van diagnostische
spelregels en procedures. Boek gaat over prescriptieve diagnostiek omdat normatief meer algoritmisch gebruikt
wordt en dat in de klinische diagnostiek zelden voor zal komen. Kant-enklare diagnostiek bestaat niet omdat
diagnostiek een combinatie is van methodologische kennis en het inzetten van die kennis op een specifieke cliënt

Hoofdstuk 3
Niet elke hulpvraag hoeft te leiden tot diagnostisch handelen. Er is meestal een noodzakelijke volgorde van de
typen onderzoek als er sprake is van meerdere diagnostische hulpvragen. Vier typen diagnostische hulpvragen →
diagnostisch scenario: wordt benoemd aan de hand van het aantal overgangen dat gemaakt wordt:
1. Verheldering: hoe moet ik verwoorden wat ik t.o.v. mij/dit kind ervaar? (klachtanalyse, KA)
2. Onderkenning: wat is er met mij/dit kind aan de hand? (probleemanalyse, PA)
3. Verklaring: waarom is dit met mij/dit kind aan de hand? (verklaringsanalyse, VA)

, 4. Indicatie: hoe kan ik/dit kind het best geholpen worden? (indicatieanalyse, IA)
Uit alle soorten hulpvragen komt uit de analyse een diagnose (verhelderende, onderkennende, enz.). Ook hebben
we per fase een hypothese (verhelderende, onderkennende, enz.).
Het optimale diagnostische proces is cyclisch → het volledige scenario of onderdelen eruit worden herhaald.
Lineaire diagnostische sequentie: als de cyclus eenmalig doorlopen wordt omdat iedere stap de eerste keer tot
voldoende zekerheid leidt
Diagnostische cyclus: aanmelding, klachtanalyse, probleemanalyse, verklaringsanalyse, indicatieanalyse,
advisering
• Klachtanalyse: klachten verzamelen en nagaan of de verwoording van de cliënt overeenkomt met wat de
cliënt bedoelt, ook klachten ordenen (verhelderende diagnose);
• Probleemanalyse: verband leggen tussen klachten en problemen + dit verband controleren, problemen
benoemen en groepeert + ernst taxeren (onderkennende diagnose);
• Verklaringsanalyse: hypotheses ontwerpen, toetsbare voorspellingen vormen, voorspellingen toetsen en
formuleren + integratief beeld opstellen. De uitkomst is een samenhangend beeld waar één of meerdere
condities een verklaring voor het probleem zijn (verklarende diagnose);
• Indicatieanalyse: een globaal interventiedoel formuleren, inventarisatie maken van in aanmerking
komende interventies, nut bepalen van mogelijke alternatieven, onderzoeken of de indicatiecriteria voor
de verschillende typen interventies aanwezig zijn, de kans schatten van slagen per interventie in en een
uiteindelijke aanbeveling formuleren. Uiteindelijk een lijst met indicaties met aanbevelingen voor
mogelijke interventies (indicerende diagnose);
Na de diagnostische cyclus volgt de therapiecyclus, interventiecyclus of behandelingscyclus (stappen: planning,
uitvoering, beoordelen van het effect). Deze vormen samen een klinische cyclus. Na het doorlopen van deze gehele
cyclus volgt een evaluatie hiervan.
Indicatieanalyse is de sleutel tussen diagnose en interventie.
De ene cyclus is een controle op de andere: als de interventie op een goede manier uitgevoerd is, kan beoordeeld
worden of de voorgaande diagnosen correct opgesteld waren.
Therapeutische cyclus volgens Ruijssenaars: verkennende behandelingsanalyse (VBA), voorspellen van
reacties (VR), toetsende behandeling (TB) en evaluatie ten opzichte van het globale doel (EGD).
Regulatieve cyclus (Van Strien): probleemstelling, diagnose, plan, ingreep, evaluatie. De cyclus wordt regulatief
genoemd omdat het vanaf het begin gericht is op het bewerkstelligen van een verandering in de ongewenste
situatie.
De diagnostische cyclus kan in verschillende maten van striktheid gebruikt worden in de praktijk. Het is niet altijd
nodig de gehele cyclus te doorlopen door: onvoldoende tijd en middelen, de diagnosticus oordeelt dat hij al
voldoende informatie heeft uit een deel van de cyclus, de diagnosticus komt erachter dat zijn kennis ontoereikend
is om de hele cyclus te doorlopen. Of je de hele cyclus doorloopt is afhankelijk van de casus.
Mogelijke fouten in de diagnostische cyclus:
• Causale (actor-observator) attributie: de persoon die handelt verklaart zijn gedrag vanuit externe
situationele omstandigheden. De observator verklaart gedrag vanuit interne, stabiele disposities
• Gedragsconfirmatie: het door middel van eigen gedrag uitlokken van informatie die de eigen
denkbeelden ondersteunt
• Beschikbaarheid: het oordeel over de mate waarin een verschijnsel voorkomt wordt geleid door het
gemak waarmee men voorbeelden kan bedenken
• Representativiteit: het oordeel over de kans waarmee het verschijnsel optreedt, wordt geleid door de mate
waarin het te beoordelen verschijnsel overeenkomt met wat voor dat verschijnsel als typerend wordt
opgevat
• Verankering: oordelen over omvang of frequentie blijven sterk verankerd in de aanvangswaarden die de
beoordelaar hanteert (als iemand eerst met verstandelijk gehandicapte kinderen gewerkt heeft en later
met kinderen uit een bepaalde praktijk kan het zijn dat hij vindt dat het bij die kinderen ‘wel meevalt’)
• Conformatorische teststrategie: er wordt naar informatie gezocht die aansluit bij de eigen mening

Hoofdstuk 4
Aanmelding: wat zijn de formele posities van betrokkenen? Zijn er geen juridische beletselen en zijn er voldoende
aanwijzingen voor een goede samenwerking tussen diagnosticus en cliënt? En zo ja, wat is het vervolgtraject? De
aanmelding wordt gedaan door de cliënt zelf of door een verwijzer. Een goede start is belangrijk voor de rest van
het proces.
Diagnosticus brengt aanmeldingstraject in kaart: formele positie van alle betrokkenen en de reden van aanmelding
Begrippen als het gaat om posities bepalen:
• Cliënt: de persoon of instelling met wie de pedagoog een professionele relatie aangaat;
• Cliëntsysteem: als een pedagoog meerdere personen tegelijk heeft bij één opdracht (vb. ouder en kind);

, • (Externe) opdrachtgever: de persoon die opdracht geeft voor het aangaan van een professionele relatie
(niet de cliënt, cliëntsysteem of verwijzer);
• Overige betrokkenen: niet de cliënt en opdrachtgever, maar personen die wel een betrekking hebben
met de cliënt die voor de professionele relatie van belang kan zijn;
• Verwijzer: persoon die de cliënt vanuit een professionele relatie heeft gewezen op het belang van
psychopedagogische hulpverlening (vb. een leerkracht, huisarts of pastor);
• Aanmelder: de persoon die daadwerkelijk contact opgenomen heeft met de hulpverlener;
• Opdrachtgever: de persoon die met een wettelijk-professionele bevoegdheid de opdracht heeft gegeven
tot het uitvoeren van diagnostisch onderzoek.
Ouders kunnen verschillende posities innemen in het diagnostisch proces.
Professionele relatie: de formele positie die de betrokkenen ten opzichte van elkaar innemen.
Samenwerkingsrelatie: kwaliteit van het contact zoals dat tussen diagnosticus en betrokkenen plaatsvindt.
Er kan een relatie aangegaan worden met een minderjarige vanaf 16 jaar. De rechten en plichten van een kind
onder de 12 jaar worden uitgevoerd door de wettelijk vertegenwoordigers.
Hulpverleningstraject: de opdrachtgever valt samen met de cliënt of diens wettelijk vertegenwoordiger. De
aanmelding is op initiatief of met vrije instemming van de cliënt tot stand gekomen.
Dienstverleningstraject: de opdrachtgever is iemand anders dan de cliënt zelf of diens wettelijk
vertegenwoordiger.
Procedurele vrijheid: vooraf worden geen stappen van de diagnostische cyclus uitgesloten.
Inhoudelijke vrijheid: de beslisvrijheid qua inhoud van wat er wordt onderzocht.
Vrijwillige hulpverleningscontext: cliënt moet zich vrijwillig aanmelden bij een vrijgevestigde hulpverlener.
Startcontract: verslag van de aanmeldingsfase waarin relevante informatie wordt samengevat.
Relationele voorwaarden: de diagnosticus moet in staat zijn tot een luisterende, empathische, ondersteunende
en integere houding.
Zakelijke voorwaarden: de diagnosticus moet in staat zijn om correcte informatie te verstrekken over wat de
cliënt en/of de opdrachtgever wel en niet kunnen verwachten en wat de mogelijke alternatieven zijn als er geen
vervolgtraject plaatsvindt.
Vier stappen aanmeldingstraject:
1. Bepalen van het verloop van het aanmeldingstraject (wie, wat en wanneer)
2. Vaststellen van de formele posities van de betrokkenen
3. Beslissen of het aanmeldingstraject voortgezet kan worden door:
• Na te gaan of de posities niet in strijd zijn met beroepsvoorschriften en wettelijke bepalingen
• Na te gaan of de betrokkenen bereid zijn om afspraken te maken over hun eigen inbreng
• Na te gaan of diagnostisch onderzoek nodig is
• Na te gaan of dit onderzoek is uit te voeren door de diagnosticus
4. Het vervolgtraject bepalen

Afhankelijk van de wil van de cliënt kan er sprake zijn van over- of onderrapportage om zojuist wel of juist geen
hulp te krijgen. Als het kind tussen de 12 en 16 is zijn de ouders/opvoeders de opdrachtgevers, maar moet de
diagnosticus wel vragen aan het kind om mee te werken. Een jongvolwassene is zowel cliënt als opdrachtgever
(16-18 jaar). Bij gescheiden ouders dienen beide ouders toestemming te geven (tenzij het één van de ouders het
wettelijk gezag heeft).
Een startcontract heeft geen juridisch doel. Als een kind onder toezicht staat dan is de gezinsvoogd de direct
betrokkenen. Er moet altijd toestemming gevraagd worden aan ouders voor het opvragen van informatie van
andere diagnostici of hulpverleners.

Hoofdstuk 5
Klachtanalyse: leidt tot een klachtanalyse, ordening en verheldering (verhelderende diagnose)
Klachten zijn subjectief. Het gaat om zorgen, gevoelens van onmacht, de negatieve beleving van de cliënt. De
cliënt is een medemens en geen onderzoeksobject. De ervaringen van een cliënt stellen de diagnosticus in staat in
de belevingswereld van de cliënt te treden en daarin onduidelijkheden te verhelderen. Hulpvragen worden
opgespoord door het verhelderen van klachten. Een klacht is als men iets (gebeurtenis, gedrag, gedachte, gevoel
etc.) als negatief beleeft. Drie soorten hulpvragen:
• De hulpvraag als funderend beginsel;
• Impliciete hulpvraag, verwijst naar de onuitgesproken, maar aanwezig veronderstelde hulpvraag;
• Expliciete hulpvraag, verwijst naar de duidelijk geformuleerde vraag om bepaalde hulp die op grond van
de klachtenanalyse tot stand komt;

Verhelderende diagnose: voor de cliënt een overzichtelijke ordening van klachten en hulpvragen.

, Professionele voorwaarden: een onbevangen en luisterende houding in een open dialoog, een inlevend vermogen
hebben en zo mee kunnen voelen met de cliënt.
Methodologische voorwaarden: het kunnen hanteren van een verhelderende en reflectieve gespreksmethodiek,
kennis hebben van vertekeningen en van de manier waarop deze voorkomen kunnen worden.
Drie stappen in de klachtanalyse:
• De start: diagnosticus introduceert de bedoeling van het gesprek;
• Het gesprek: de diagnosticus formuleert klachten en hulpvragen, controleert de betekenis hiervan,
controleert de volledigheid hiervan en controleert de interne consistentie hiervan;
o Explicitering: klachten en hulpvragen komen zo expliciet mogelijk op tafel te liggen.
o Specificiteit: in hoeverre duidelijk is of de inhoud van de klacht of hulpvraag betrekking heeft
op algemene zaken of specifieke zaken.
o Feitelijkheid: of de klacht zich echt voordoet of dat de cliënt het zich in beeld.
• De afronding: ordening van de klachten en hulpvragen naar belangrijkheid en het schriftelijk vastleggen
van de geordende klachten en hulpvragen. Hierna wordt het vervolgtraject afgesproken.
Het is belangrijk aantekeningen te maken om geen dingen te vergeten. Het gaat om luisteren naar de cliënt en niet
om theoretische interpretaties.

Hoofdstuk 6
Diagnostische scenario: (voorlopige) doelen van het onderzoek.
Doel diagnostisch scenario: cliënt wordt geïnformeerd over vervolgonderzoek, aanbrengen van een
onderzoekskader waardoor de diagnosticus zichzelf dwingt tot explicitering van het proces, volledigheid wordt
gewaarborgd.
Niet elke hulpvraag is een diagnostische hulpvraag. De hulpvragen moeten de intenties van de cliënt weergeven
en ook in de bewoording van de cliënt zijn. Hoofdstappen voor het bepalen van het diagnostische scenario: per
diagnostische hulpvraag wordt bepaald welk onderzoekstype erbij hoort en deze onderzoekstypen worden
geordend. Analyseren hulpvragen: controleren op deelhulpvragen, verkort herschrijven, identificeren van het type
vraagstelling en het type diagnostisch onderzoek.


Hoofdstuk 7
Probleemanalyse: de diagnosticus brengt het probleemgedrag en het verloop ervan in kaart en koppelt dit aan
meer algemene kennis over soortgelijke problemen. De problemen worden onderdeel van een classificatie of
theorie (onderkennende diagnose). Wat omvat de probleemanalyse? → beschrijving problematiek, ordening
probleemgedrag, benoeming probleemgedrag (bijvoorbeeld hyperactiviteit) en een taxatie van de ernst van het
probleemgedrag.
Interne gedragingen: gevoelens en gedachten, kunnen afgeleid worden uit de wijze waarop een persoon zich
gedraagt, maar ze zijn dus niet direct te observeren.
Externe gedragingen: observeerbare gedragingen.
Ordening: het vergelijken van een lijst met individuele probleemgedragingen met de beschikbare
classificatiesystemen voor probleemgedrag.
De mate van ernst is afhankelijk van de mate waarin het probleemgedrag of de stoornis de persoonsontwikkeling
van de cliënt aantast of bedreigt.
Methodologische voorwaarden bij de beschrijving en inventarisatie van probleemgedrag:
• Relevantie: de probleemgedragingen moeten afkomstig zijn uit situaties uit het dagelijks leven en moeten
aansluiten bij gegevens uit de klachtanalyse;
• Volledigheid: heeft betrekking op de huidige situatie en het verleden;
• Steekproefvaliditeit: dat het geobserveerde gedrag een goede afspiegeling is van de inhoud van datgene
wat men wil observeren.

Optimale bereik van classificatiesystemen: dit maakt het mogelijk om gehele individuele gedragsprofielen in het
systeem onder te brengen.
Verwachting van de diagnosticus kan geformuleerd worden als een toetsbare onderkennende hypothese
(bijvoorbeeld: vermoedelijk is er sprake van dyslexie).
Ontwikkelingsdimensie: de ernst van probleemgedragingen en stoornissen dient afgemeten te worden aan
duidelijk omschreven criteria van de verwachte en verstoorde ontwikkeling.
Objectiviteit: de diagnosticus probeert het disfunctionele gedrag zo te beschrijven dat zijn eigen subjectieve
interpretatie zo min mogelijk een rol speelt.
Inter-beoordelaarsbetrouwbaarheid: dat de beschrijving van het disfunctionele gedrag niet afhankelijk is van
de persoon die het uitvoert.

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller stephanias. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $7.07. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

62890 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$7.07  7x  sold
  • (0)
  Add to cart