Anatomie en fysiologie, met MyLab NL toegangscode 6e editie
Hier de samenvatting van het boek Martini van het vak Farmacologie 2 leerjaar 1 van de studie Farmakunde. Dit omvat alle punten van anatomie en fysiologie die studenten moeten weten voor de toets FC2. Ik heb voor de toets een 8,3 gehaald. De volgende onderwerpen komen aan bod;
- B1 Thema afweersys...
Week 1
Par 14.1
Virussen: Een ziekteverwekkend micro-organisme.
Pathogenen: Veroorzaker van ziekte.
Lymfestelsel: Bestaat uit cellen, weefsels en organen die verantwoordelijk zijn voor de
verdediging van het lichaam.
Immuunreactie: Weerstand bieden aan infecties en ziekten via het activeren van specifieke
verdedigingsmechanismen.
Immuniteit: Het vermogen weerstand te bieden aan infecties en ziekten via het activeren
van specifieke verdedigingsmechanismen.
Aangeboren immuniteit: Niet-specifiek, maken geen onderscheid tussen de potentiële
bedreigingen.
Adaptieve immuniteit: Specifiek, verdedigen tegen een specifieke bacterie.
Par 14.2.3
T-cellen: Lymfocyten die verantwoordelijk zijn voor cellulaire immuniteit en voor de
coördinatie en regulering van de immuunreactie; omvat regulerende T-cellen (helper- en
suppressor cellen) en cytotoxische T-cellen (killercellen).
T-suppressor cellen: Lymfocyten die de activering van B-cellen en de afgifte van
antistoffen door plasmacellen afremmen.
Regulerende T-cellen: T-cellen die de immuunrespons onderdrukken door zowel T-cellen
als B-cellen te remmen.
B-cellen: Lymfocyten die zich kunnen differentiëren tot onder meer plasmacellen die
antistoffen vormen.
Plasmacellen: Geactiveerde B-cellen die antistoffen afgeven.
Immunoglobulinen: Een antistof in het bloed.
Antigenen: Een stof die de vorming van antistoffen kan induceren.
NK-cellen: Lymfocyten (5 tot 10 % van de populatie) die vreemde cellen, cellen die met
virussen zijn geïnfecteerd en tumorcellen aanvallen.
Ontstaan en regulatie van lymfocyten: Lymfocyten zijn maar tijdelijk aanwezig en
verplaatsen door het hele lichaam. Ze worden constant gehouden door de stamcellen in het
rode beenmerg. De vorming wordt lymfopoese genoemd. De B-cellen en T-cellen reageren
op een specifiek antigeen.
Par 14.3
Fysieke barrières: Omvatten huid, slijmvlies, haar, epithelia en diverse secreties van de
huid en het spijsverteringskanaal.
Fagocyten: Een cel die fagocytose uitvoert.
Microfagen: Neutrofielen en eosinofielen.
Macrofagen: Witte bloedcellen.
Mononucleaire fagocytensysteem: De diffusie verzameling van fagocyterende cellen in
het hele lichaam.
Kupffercellen: Fagocyterende cellen die zich bevinden in de bloedruimten van de lever.
Immunosurveillance: De voortdurende bewaking van gezonde weefsels, hierbij zijn vooral
lymfocyten betrokken die NK-cellen (natural-killer cellen) worden genoemd.
,Interferonen: Peptiden die worden afgegeven door met virussen geïnfecteerde cellen, met
name lymfocyten, waaronder andere cellen meer resistent worden tegen virale infectie en
waardoor de replicatie van virussen wordt vertraagd.
Cytokinen: Chemische signaalstoffen die zijn betrokken bij cel-gemedieerde immuniteit;
doden doelcellen door direct contact of door de afgifte van lymfotoxine; ook wel killer
T-cellen genoemd.
Complementsysteem: Plasma-eiwitten die samenwerken in een kettingreactie na
blootstelling op geactiveerde antistoffen of aan de oppervlakken van bepaalde
ziekteverwekkers en die celafbraak, fagocytose en andere verdedigingsmechanismen
bevorderen.
Ontstekingsreactie: Is een gecoördineerde niet-specifieke reactie op weefselbeschadiging.
Necrose: Afsterven van weefsels; dit treedt op nadat cellen beschadigd of vernietigd zijn.
Thermoregulatie: Homeostatische handhaving van de lichaamstemperatuur.
Pyrogenen: Koortsopwekkende eiwitten in het bloed; stellen de thermostaat in de
hypothalamus opnieuw in, waardoor de lichaamstemperatuur stijgt.
Par 14.4
Celgemedieerde immuniteit: Weerstand tegen ziekte door de activiteiten van
gesensibiliseerde T-cellen die antigeen-dragende cellen vernietigen via direct contact of door
het afgeven van lymfotoxinen, ook wel cellaire immuniteit genoemd.
Antistofgemedieerde immuniteit: Immuniteit die het gevolg is van antistoffen in het bloed;
antistoffen worden door plasmacellen gevormd; ook humorale immuniteit genoemd.
Humorale immuniteit: Antistofgemedieerde immuniteit.
Actieve immuniteit: Ontstaat als gevolg van de immuunreactie, na blootstelling aan een
antigeen.
Natuurlijke verworven immuniteit: Immuniteit die niet vanaf de geboorte aanwezig is,
maar ontstaat op een passieve of actieve wijze.
Geïnduceerde actieve immuniteit: Wordt het lichaam gestimuleerd tot de vorming van
antistoffen onder gereguleerde omstandigheden, zodat de betrokkene in de toekomst
bestand is tegen natuurlijke blootstelling aan hetzelfde type ziekteverwekkers.
Vaccin: Een preparaat dat is bereid om een immuunreactie teweeg te brengen.
Passieve immuniteit: Ontstaat door toediening van antistoffen en omvat de natuurlijke
passieve immuniteit en de geïnduceerde passieve immuniteit.
Kunstmatige geïnduceerde passieve immuniteit: Krijgt iemand antistoffen toegediend om
infecties te bestrijden of ziekten te voorkomen na blootstelling aan de ziekteverwekker.
Antigeenherkenning: Proces waarbij een specifieke afweerreactie wordt geactiveerd door
een specifiek antigeen.
Eigenschappen van adaptieve afweer:
- Specialiteit
- Veelzijdigheid
- Geheugen
- Tolerantie
Par 14.5
MHC: Eiwitten van het major histocompatibility complex.
APS’s: Antigeenpresenterende cellen
T-cel-activering: Binden aan receptoren van MHC-eiwitten waardoor ze geactiveerd
worden.
, Cytotoxische T-cellen: Lymfocyten die zijn betrokken bij cel/gemedieerde immuniteit;
doden doelcellen door direct contact of door de afgifte van lymfotoxinen; ook wel killer
T-cellen genoemd.
T-cel kan op de volgende manieren de doelcel vernietigen:
- Door lymfotoxine af te geven
- Door cytokinen af te geven
- Door perforine af te geven
T-helper cellen: Lymfocyten waarvan de klierproducten (cytokinen) de cellulaire en
humorale immuunreactie coördineren.
T-geheugencellen: Cellen die in reserve worden gehouden; als het antigeen een tweede
keer verschijnt zullen deze cellen onmiddellijk tot cytotoxische T-cellen en T-helpercellen
differentiëren.
Par 14.6
B-geheugencellen: Een gedifferentieerde B-cel die gevormd wordt na een primaire infectie.
Antigeen Bindende Plaatsen: De vrije uiteinden van de twee variabele segmenten van een
antistof molecuul waarop antigeen kunnen gaan binden.
Antigeen-antistof complex: De combinatie van een antigeen en een specifieke antistof.
Antigene determinanten: Een gedeelte van een antigeen dat met een antistof molecuul
kan reageren.
Functies antistoffen:
- Neutralisering
- Agglutinatie (samenklonteren) en precipitatie (neerslag)
- Activering van het complementsysteem
- Aantrekking van fagocyten
- Bevordering van fagocytose
- Stimulering van de ontstekingsreactie
Primaire reactie: De eerste reactie van het lichaam na blootstelling aan antigenen.
Secundaire reactie: Reactie die ontstaat wanneer het lichaam een tweede keer met
hetzelfde antigeen in contact komt.
Immunisatie: Het ontwikkelen van immuniteit door de opzettelijke blootstelling aan
antigenen onder omstandigheden die het ontstaan van ziekte tegengaan, maar de vorming
van B-geheugencellen bevorderen.
Interleukines: Peptiden die door geactiveerde monocyten en lymfocyten worden afgegeven;
spelen een rol bij de coördinatie van de cellulaire en humorale immuun reactie.
Interferonen: peptiden die worden afgegeven door met virussen geïnfecteerde cellen, met
name lymfocyten, waardoor andere cellen meer resistent worden tegen virale infectie en
waardoor de replicatie van virussen wordt vertraagd.
TNF (Tumornecrosefactoren): Vertragende tumorgroei en doden de tumorevoelige cellen.
Fagocytische regulatoren: Cytokinen die de specifieke en niet-specifieke immuniteit
coördineren door de activiteiten van fogocyterende cellen te regelen.
CSF (koloniestimulerende factoren): Stimuleren de vorming van bloedcellen in het
beenmerg en van lymfocyten in lymfoïde weefsels en organen.
Par 14.7
Auto-immuunziekten: Ziekten die zich ontwikkelen als gevolg van auto-immuunreacties
zoals reumatoïde artritis en insuline-afhankelijke diabetes mellitus.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller amyvanloon. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.23. You're not tied to anything after your purchase.