De opkomst van een stedelijke burgerij (1050-1302)
Nederland en een deel van België lagen in het Heilige Roomse Rijk. Dit werd
bestuurd op feodale wijze: de leenheer (keizer van het Heilige Roomse Rijk)
leende stukken grond uit aan zijn leenmannen: graven of hertogen die deze
gebieden voor hem bestuurden. De leenman zorgde voor bescherming van
burgers; zij verleenden diensten aan de leenman.
Nederland was in de 10e eeuw nauwelijks geschikt voor landbouw. De gebieden
waren vooral zelfvoorzienend door ruilhandel of wederzijdse diensten.
Vanaf de 11 eeuw werd landbouw productiever:
De bossen werden gekapt en de moerassen en venen werden drooggelegd
-> er kwam meer ruimte beschikbaar voor akkers.
Het drieslagstelsel: een akker werd in het eerste jaar bebouwd met
zomergranen en het tweede jaar met wintergranen. Het derde jaar werd
er niks bebouwd, zodat de bodem kon herstellen -> zorgde voor meer
graan.
Er kwamen nieuwe technieken om de grond te bewerken (betere ploeg).
De ossen werden vervangen door paarden, die sterker waren.
De hogere landbouwproductie zorgde voor bevolkingsgroei.
Niet iedereen hoefde meer op het land te werken. Mensen konden zich
specialiseren in werktuigen, kleding of siervoorwerpen, die ze ruilden tegen
voedsel -> handel.
Gevolgen van de bloeiende handel:
De verstedelijking nam toe:
De handel vond vaak plaats op bepaalde plekken, waar
bestuurders, ambachtslieden en boeren elkaar ontmoetten.
Ambachtslieden en handelaren gingen daar wonen -> nieuwe
steden ontstonden.
Er was behoefte aan geld als ruilmiddel -> monetaire economie: een
economie waarin mensen geld gebruiken om mee te handelen.
Er ontstond een agrarisch-urbane samenleving: een maatschappijvorm
waar de meeste mensen in de landbouw werken, maar waar ook steden
zijn en waarin veel mensen ambachtsman of handelaar zijn.
Een stad met stadsrechten:
Stedelingen hadden recht op zelfbestuur, mochten hun eigen rechtspraak
regelen en mochten een verdedigingsmuur om de stad heen bouwen.
Ook voordelen voor de vorsten -> ze kregen belastingen en militaire steun
van de steden.
Inwoners van de stad: poorters; zij hadden burgerrecht. Ze vormden samen de
burgerrij.
, De voorrechten van burgers: recht om een ambacht uit te oefenen, om
door stadsgenoten te worden berecht, om in aanmerking te komen voor
bestuursfuncties.
Nieuwkomers moesten betalen om toegelaten te worden tot de burgerij.
Om zichzelf in stand te houden had een stad aspirant-poorters nodig: mensen
die van het platteland naar de steden kwamen om zich in hun levensonderhoud
te voorzien. Zij brachten nieuw kapitaal en nieuwe kennis mee, waardoor steden
zich konden blijven ontwikkelen en specialiseren.
Een stad met stadsrechten had ook het marktrecht: het recht om een aantal
keer per jaar een markt te houden. Vorsten zorgden voor veilig en vrij verkeer
van handelaren naar de markt. Kooplieden kwamen hier naartoe, en boeren om
hun overschotten te verkopen.
Grote steden kregen hierdoor een belangrijke marktfunctie voor het
omliggende gebied, het verzorgingsgebied.
Vlaanderen (Franse Rijk) ontwikkelde zich vanaf de 11e eeuw tot een van de
meest verstedelijkte gebieden van Europa. Tot 1300 was de stad Atrecht (Arras,
Noord-Frankrijk) het economische zwaartepunt:
Aan het einde van de 11e eeuw werd Atrecht de hoofdstad van een
bisdom (kerkprovincie).
Dit zorgde voor veel werkgelegenheid, een grote vraag naar
luxeproducten en veel werklieden uit de omgeving door de bouwprojecten.
De regio rond Atrecht had een productieve landbouw en was
gespecialiseerd in de schapenhouderij -> centrale plaats in de
lakennijverheid.
Laken: een wollen stof, waar o.a. kleding mee werd gemaakt.
Door de succesvolle handel ontstonden er in de burgerij grote sociale verschillen:
Kooplieden gingen met grotere geldbedragen werken en kregen een
grotere machtspositie.
Omdat steden zichzelf mochten besturen, ontstonden er nieuwe
bestuursfuncties. Rijke kooplieden verdeelden deze onder elkaar en
gingen zich afscheiden van de andere inwoners van de stad (het
gemeen).
De rijke kooplieden vormden een nieuwe sociale klasse: de
patriciërs.
De vorsten werden steeds afhankelijker van de patriciërs en kregen minder
macht. De patriciërs gedroegen zich als leden van de adel: grote huizen en dure
kleding.
Ambachtslieden in steden organiseerden zich, om hun belangen te behartigen, in
verenigingen van beroepsgenoten: gilden.
Ook de kooplieden deden dit en versterkten daarmee hun positie nog
verder: ze bepaalden de werkomstandigheden van de ambachtslieden, de
prijzen van grondstoffen en de hoogte van lonen.
De Guldensporenslag (1302):
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller amoscotesilva. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.31. You're not tied to anything after your purchase.