Samenvatting PITLO - Burgerlijk recht I - JUR-3BUR1
95 views 2 purchases
Course
Burgerlijk Recht I
Institution
Radboud Universiteit Nijmegen (RU)
Book
Pitlo 3 Goederenrecht
Dit is de samenvatting van de stof uit het boek bij het vak burgerlijk recht I. Het is een samenvatting van de Pitlo, het boek wat bij dit vak gebruikt wordt.
Ik heb per week duidelijk aangegeven wat de leesstof was, en de samenvatting zelf is ook verdeeld in nummers corresponderend met het boek, w...
Bijna het gehele boek. alle stof die gelezen moest worden voor het vak.
November 25, 2017
November 25, 2017
81
2017/2018
Summary
Subjects
pitlo
goederenrecht
burgerlijk recht i
burgerlijk recht
aantekeningen
het nederlands burgerlijk recht
samenvatting
Connected book
Book Title:
Author(s):
Edition:
ISBN:
Edition:
Written for
Radboud Universiteit Nijmegen (RU)
Rechtsgeleerdheid
Burgerlijk Recht I
All documents for this subject (81)
Seller
Follow
rechtenstudentradboud
Reviews received
Content preview
Burgerlijk recht I - Samenvatting bij boek: Pitlo: Goederenrecht
Bewerkt door: Reehuis & Heisterkamp
Inhoudsopgave
Algemene informatie p. 2
WEEK 1 p. 2
WEEK 2 p. 10
WEEK 3 p. 16
WEEK 4 p. 31
WEEK 5 p. 44
WEEK 6 p. 54
WEEK 7 p. 54
WEEK 8 p. 64
WEEK 9 p. 69
WEEK 10 p. 75
WEEK 11 p. 81
WEEK 12 p. 85
Algemene informatie – wat extra uitleg
1
, Algemeen: afhankelijkheid en zaakgevolg?
1. Verschil van waarop en waarvoor:
Het goed waarop het beperkte recht is gevestigd, kenmerkt zich door droit de suite (ofwel:
zaaksgevolg).
o Het beperkte recht blijft rusten op het goed, aan wie de gerechtigde van het goed het ook
overdraagt. Als het goed teniet gaat, dan gaat het beperkte recht ook teniet ex art. 3:81 lid 2
sub a BW
Het goed waarvoor het beperkte recht is gevestigd, kenmerkt zich door afhankelijkheid ex 3:7 en
3:82 BW.
o Het recht volgt het goed aan wie de gerechtigde van het goed het ook overdraagt. Als het
goed vervalt, vervalt het recht daarmee ook.
Voorbeeld
Om het duidelijker te schetsen kan je kijken naar erfdienstbaarheid (5:70 BW).
5:70 BW:
o Lid 1: een erfdienstbaarheid is een last, waarmede een onroerende zaak (het dienende erf) ten
behoeve van een andere onroerende zaak (het heersende erf) is bezwaard.
Het dienende erf= “het recht waarop”
Het heersende erf= “het recht waarvoor”
o Lid 2: in de akte van vestiging van een erfdienstbaarheid kan aan de eigenaar van
nrs. 1-41
Vermogen
Nr. 3. Het goederenrecht is onderdeel van het vermogensrecht. Het begrip vermogen moet is in ruime
zin = iemands op geld waardeerbare rechten en plichten dus ook als zijn schulden de activa
overtreffen.
Goederen
Nr. 4.
Alle zaken vallen onder goederen (boek 3 BW). Goederen zijn de actieve bestanddelen in iemands
vermogen.
Zaken
Nr. 5
Zaken zijn voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten (art. 3:2 BW). Vereist wordt niet dat
de zaak aan iemand toebehoort, dus ook een res nullius is een zaak. Energie wordt niet als een
stoffelijk object gezien.
Nr. 6. Grenzen van het begrip zaak
Een zaak is altijd een object van stoffelijke aard, dus gedachten zijn niet stoffelijk en dus ook geen
zaak. “voor menselijke beheersing vatbaar” ziet erop toe dat de zee en de lucht dus ook geen zaken
zijn, het gaat hierbij wel op de lucht en de zee als zodanig! Ook naar maat of gewicht omschreven
2
,objecten vallen onder zaken bijvoorbeeld; een kilo boter mits geïndividualiseerd, is de kilo boter nog in
het geheel dan dat geen object. Dus individualisatie is nodig om een zaak te hebben.
Nr. 7. Vermogensrechten
Wat vermogensrechten zijn staat in art. 3:6 BW bijvoorbeeld: vermogensrechten zijn rechten die
afzonderlijk overdraagbaar zijn. Onder de noemer vermogensrecht vallen bijvoorbeeld: rechten op
zaken zoals erfpacht bijvoorbeeld hypotheek, vruchtgebruik of auteursrecht. Uit art. 3:6 BW blijkt ook
dat een vermogensrecht niet perse overdraagbaar hoeft te zijn (denk aan een niet overdraagbare
vordering, art. 3:83 lid 2 BW). Rechten die een niet in geld uit te drukken waarde vertegenwoordigen
zijn geen vermogensrechten, denk aan kiesrecht, familierechten etc. De hoedanigheid van
vermogensrecht wordt dus uiteindelijk bepaald door de vraag of het recht in kwestie enige
economische waarde vertegenwoordigt.
Nr. 8. Eigendomsrecht vereenzelvigd met zaak
Ook het eigendomsrecht is een vermogensrecht (art. 5:1 BW). Daarom wordt vaak het recht waarop
de zaak rust gelijk getrokken met de zaak (denk aan overdracht).
Nr. 9. Goodwill
Dit gaat vooral over bedrijven waar de waarde van het bedrijf meer waard is dan de bijbehorende
goederen, dit komt door de ligging, klantenkring etc. dit wordt onder de noemer “goodwill” gebracht.
Goodwill is geen vermogenswaarde ondanks dat het waarde heeft en doorgaans bij een
bedrijfsovername mee verkocht en “overgedragen” wordt.
Je moet goodwill opsplitsen in “belichaamde goodwill”; die is onverbrekelijk verbonden met de
vermogensbestanddelen in hun geheel bij voortzetten van de onderneming boven de waarde van de
afzonderlijke vermogensbestanddelen. En de “onbelichaamde goodwill. Bij de belichaamde kan de
verdeling van de gemeenschap worden betrokken bij de onbelichaamde niet.
Onroerende en roerende zaken
Nr. 10. Art. 3:3 lid 1 BW geeft de definitie van onroerende zaken en lid 2 bepaalt dat de rest
onroerende zaken zijn. Dit onderscheid is van belang voor welke titel moet worden toegepast (titel 5.2
of titel 5.3 BW). Water is nooit onroerend, de basis voor het onroerende karakter is steeds de grond.
Registergoederen
Nr. 11. Registergoederen zijn goederen voor welker overdracht of vestiging inschrijving in een daartoe
bestemde openbare register noodzakelijk is (art. 3:10 BW). De categorisering als “registergoed” is
vooral van belang voor de bepalingen over overdracht en verjaring (afdeling 3.4 BW).
Drie vereisten voor registergoed:
- Er moet een register bestaan waarin de vestiging of overdracht van het goed kan worden
ingeschreven
- Dat register moet openbaar zijn
- De inschrijving in het register moet voor de vestiging of overdracht constitutief zijn
o De vestiging of overdracht treedt pas in door de inschrijven.
Dus een motorrijtuig is geen registergoed want ondanks dat je het niet inschrijft in een register gaat
alsnog het eigendom over (ondanks dat het strafbaar is).
Bestanddelen
Nr. 12. Onderdelen van een zaak noemt men bestanddelen. Bestanddelen zijn geen zaken in de zin
van het recht omdat zij geen zelfstandig bestaan leiden. Of een zaak bestanddeel van een andere
zaak is, wordt bepaald door de verkeersopvatting (art. 3:4 lid 1 BW). Het gaat er dus ook om of een
gebouw en machine in constructief opzicht specifiek op elkaar zijn afgestemd dan wel of het gebouw –
als fabrieksgebouw in het algemeen – bij ontbreken van de machine als onvoltooid moet worden
beschouwd (HR Depex). Een ander criterium staat in art. 3:4 BW zelf, het fysieke criterium; als een
zaak niet van een andere (de hoofdzaak) zaak kan worden losgemaakt zonder schade toe te brengen.
Als dit criterium niet werkt dan is er nog de verkeersopvatting bijvoorbeeld; een sleutel hoort bij een
slot.
Nr. 13. Natrekking en zaaksvorming
3
,Natrekking; als een voorwerp van zijn zakenrechtelijke zelfstandig verliest doordat het bestanddeel
wordt van een andere zaak.
Zaaksvorming; van meerdere voorwerpen wordt er een heel nieuwe identiteit gevormd.
Dit kan leiden tot nieuwe eigenaar (zie art. 5:14 BW voor roerende zaken en art. 5:20 BW voor
onroerende zaken).
Zakenrechtelijk volgt het bestanddeel in alle opzichten het lot van de hoofdzaak, dat betekent dat als
je bijvoorbeeld pandrecht op een zaak had gevestigd en die zaak wordt bestanddeel van een
hoofdzaak, dan vervalt het pand van rechtswege.
Nr. 14. Juridische scheiding
Bij roerende zaken kan de natrekking niet worden doorbroken. Hoogstens kan het voorkomen, dat
geen van de zaken als hoofdzaak kan worden aangewezen; dan ontstaat er mede-eigendom (art. 5:14
lid 2 BW). Bij onroerende zaken kan er wel een juridische scheiding zijn, denk aan het opstalrecht op
een huis (scheiding huis en grond).
Vruchten
Nr. 15. Sommige zaken werpen vruchten af. Je hebt verschillende soorten vruchten:
- Natuurlijke vruchten: appels vallen van een boom
- Economische vruchten: uit een aandeel vloeit dividend. Dit worden ook wel burgerlijke
vruchten genoemd (art. 3:9 lid 2 BW).
Vervreemding van het goed behelst vervreemding van de toekomstige vruchten. Na de overdracht is
de nieuwe eigenaar van een koe gerechtigd tot de toekomstige geboren kalven.
Algemeenheid van goederen; inboedel
Nr. 16. Goederenrechtelijke status
Soms kunnen meerdere zaken of goederen een eenheid vormen, omdat zij een gemeenschappelijke
bestemming hebben; bijvoorbeeld een bibliotheek. Verbintenisrechtelijk is het mogelijk ten aanzien
van dergelijke eenheden handelingen te verrichten. Men kan bijvoorbeeld een bibliotheek verkopen
zonder ieder goed afzonderlijk te vermelden. Voldoende is dat kan worden bepaald waartoe men zich
verbindt (art. 6:227 BW). Goederenrechtelijk is de hoofdregel dat het vermogenscomplex niet meer is
dan een verzameling goederen en eventueel schulden; bibliotheek is een optelsom voor boeken. De
individuele boeken moeten afzonderlijk worden geleverd (afdeling 3.4.2 BW).
Nr. 17. Gemeenschappen
Hier gaat het over de ontbonden huwelijksgoederen, vennootschappen etc. Hier van toepassing is
afdeling 3.7.2 BW. Ook hier moet steeds een goed afzonderlijk worden geleverd.
Nr. 18. Rechtspersoon; bedrijf
Er is hier sprake van een bijzonder soort rechtssubject: de economisch gerechtigden tot zijn vermogen
kunnen wisselen, terwijl juridisch het vermogen nog steeds blijft toebehoren aan diezelfde
rechtspersoon. Pas indien men het ook juridisch wil overdragen moet de levering weer afzonderlijk in
goederen worden gedaan. Dus goederenrechtelijk kan men een bedrijf niet als een eenheid zien, men
zal dus alles individueel moeten overdragen. De “overdracht” van goodwill is een louter
verbintenisrechtelijke figuur.
nr. 19. Inboedel
Art. 3:5 BW omschrijft inboedel. Ook bij de inboedel zal elke zaak weer individueel moeten worden
geleverd.
Tegenwoordige en toekomstige goederen
nr. 20.
Van toekomstige goederen spreekt men in de eerste plaats indien men het oog heeft op goederen die
als zondanig nog in het geheel niet bestaan, zoals een fruitopbrengst (dit geldt ook voor zaken die nog
bestanddeel zijn van een goed), dit noemt men absoluut toekomstige. In de tweede plaats spreekt
men van toekomstige goederen indien het betreft bestaande goederen waarover men nog niet de
beschikking heeft, terwijl men wel verwacht die beschikking te eniger tijd zullen krijgen zoals wel
gekocht maar nog niet geleverd. Dit noemt men relatief toekomstige goederen. Verbintenisrechtelijk
maakt dit niet uit want je kan het alsnog doorverkopen indien voldaan aan de eisen van art. 6:227 BW
(bepaalbaarheidseis). De enige uitzondering hierop is art. 4:4 BW je kan bijvoorbeeld geen appels
verkopen die volgend jaar nog moeten worden geoogst.
4
,Absolute en zakelijke rechten
nr. 21
De meeste rechten in boeken 3 en 5 zijn rechten op goederen; zij werken tegen iedereen en een
separatistenpositie in faillissement, dit worden ook wel absolute rechten genoemd. Het
tegenovergestelde hiervan zijn de relatieve rechten; slechts tegen een afgebakende groep geldig. Een
onderdeel van de absolute rechten zijn de zakelijke rechten uit boek 5; zij berusten steeds op een
zaak (pandrecht etc.). De absolute rechten vormen een gesloten stelsel.
Onderscheid tussen absolute en relatieve rechten; kwalitatieve rechten
nr. 22. Absoluut versus relatief
De kern van het absolute recht is op een goed, dat iedereen ze moet respecteren. Een relatief recht
geldt slechts tegen een of enkele personen.
nr. 23. Onderscheid nader verduidelijkt
Voorbeeld: een relatief recht van bruikleen (art. 7A: 1777) en een absoluut recht van vruchtgebruik
(art. 3:201 BW) ten aanzien van een auto. In beide gevallen moet de gerechtigde na een bepaalde
periode de auto terug geven. Het verschil is echter, dat de vruchtgebruiker zijn recht ook ten opzichte
van opvolgers onder bijzondere titel (art. 3:80 lid 3 BW) heeft. Wordt de auto door de eigenaar
overgedragen aan een derde, dan moet die derde in beginsel het vruchtgebruik dulden, maar de
bruiklener niet omdat absolute rechten zaaksgevolg hebben. Hierop zijn echter wel uitzondering onder
andere die van de kwalitatieve rechten. Dit zijn vorderingsrechten waaraan de wet het gevolg heeft
verbonden dat ze werken tegen verkrijgers onder bijzondere titel bijvoorbeeld huur (art. 7:226 en 227).
Dus een huurder heeft normaal een relatief recht maar hij kan zijn recht ook handhaven tegen
verkrijgers onder bijzondere titel van de gehuurde auto.
nr. 24 Onderscheid in faillissement
Met een relatief recht kan je alleen een beroep doen op de crediteur en ben je een gelijke. Bij een
absoluut recht kan die tegen iedereen worden ingeroepen; hij kan zich gedragen alsof er geen
faillissement is. Men spreekt van een separatistenpositie (art. 57 Faillissementswet).
nr. 25 Vordering kan voorwerp van absoluut recht zijn
Een vordering – die een relatief recht heeft – kan als zodanig voorwerp van een absoluut recht zijn. De
vordering zelf geeft de crediteur een (relatief) recht tegen een persoon, de absoluut gerechtigde heeft
een recht op de vordering. Dus je kan een vruchtgebruik geven, dat is een relatief recht en bij niet
nakoming van die vruchten heeft hij de bevoegdheid de vordering te executeren, maar hij is geen
crediteur.
Beperkte rechten (art. 3:8 BW)
nr. 26 Een beperkt recht is steeds afgesplitst van een zogenaamd “moederrecht”. De meest bekende
beperkte rechten staan in de Boeken 3 en 5 BW; opstal, vruchtgebruik etc. De beperkte zakelijke
rechten uit Boek 5 kunnen slechts rusten op zaken; daar is het moederrecht steeds de eigendom. Het
recht kan ook rusten op een vordering, dan ben je rechthebbende. Evenals op een vordering kan men
ook op een ander vermogensrecht een beperkt recht vestigen, bijvoorbeeld vruchtgebruik op een
aandeel. Niet alle beperkte rechten zijn te vinden in het BW, zij kunnen ook in bijzondere wetten
staan.
Afhankelijke rechten
nr. 27. Afhankelijke rechten uit het goederenrecht zijn de rechten van pand en hypotheek (afhankelijk
van een vordering) en erfdienstbaarheden. In art. 3:7 BW wordt een definitie van een afhankelijk recht
gegeven. Bij afhankelijke rechten worden de rechten steeds uitgeoefend door dezelfde rechthebbende
als het recht waarvan zij afhankelijk zijn en gaan dus ook mee over op iedere nieuwe rechthebbende.
Denk aan erfdienstbaarheid op het heersende erf dat afhankelijk is van het erf en niet wie er woont.
Dus het onderscheidende element van afhankelijke elementen is dat zij geen eigen
goederenrechtelijke bestaan kunnen leiden: zij volgen automatisch het recht waaraan zij zijn
verbonden (art. 3:82 BW).
Vordering op naam, aan order en aan toonder
nr. 28 Vordering op naam
Een vordering op naam is elke vordering die niet door middel van het opmaken van een daartoe
strekkend papier tot order- of toondervordering is gemaakt, bijvoorbeeld; vordering tot terugbetaling of
5
,geldlening. De overdracht hiervan geschiedt door het opmaken van een akte en mededeling van de
overdracht aan de schuldenaar (art. 3:94 BW). Op naam zegt eigenlijk alleen dat de crediteur niet op
voorhand vervangbaar is
nr. 29 Order- en toondervorderingen
Bij deze vordering is vervangbaarstelling op voorhand van de crediteur. Het papier is ook hier in eerste
plaats nodig om het bestaan van de vordering te bewijzen. Daarnaast is het papier een middel om te
leveren aan een verkrijgen want de crediteur kan op voorhand vervangbaar worden gesteld.
Toondervorderingen worden in beginsel geleverd door overhandiging van het papier van de verkrijger
(art. 3:93 BW). Bij ordervorderingen deelt de crediteur door een zogenaamd ‘endossement’ op de
achterzijde van het papier aan de debiteur mee dat de met name genoemde verwerver van de
vordering diens nieuwe crediteur is (art. 3:93 BW).
nr. 30 Zakenrechtelijke papieren
De wet spreekt over rechten aan order en aan toonder, dit omvat meer dan de order- en
toondervorderingen. Andere order- en toonderpapieren zijn bijvoorbeeld de zakenrechtelijke papieren,
bijvoorbeeld het op papier hebben voor de overdracht van een schip (art. 8:399 e.v. BW), ook wel
cognossement genoemd. Betreft het een papier dat door de houder van een opslagplaats wordt
afgegeven aan de aanbieder dan is dat een ceel (art. 7:607 BW).
nr. 31 Aandelen
Een aandeel in een NV of BV is een waardepapier, dat op naam of aan toonder kan zijn gesteld. De
BV kent uitsluitend aandelen op naam (art. 2:194 BW).
Eigendom, bezit en houderschap
nr. 32 Eigenaar –houder
Eigendom meest omvattende recht (art. 5:1 BW). Verbintenisrechtelijk is de bruiklener crediteur,
goederenrechtelijk is hij dus houder, hij houdt de zaak dus voor een ander. Anders dan bij een
bruiklener, heeft de vruchtgebruiker wel recht op de zaak maar mag de zaak niet vervreemden, wel
mag hij het vruchtgebruik vervreemden, daarvan is hij namelijk rechthebbende. Hij houdt de zaak
echter voor een ander
nr. 33 Houden voor zichzelf; bezit
Als men een goed niet houdt voor een ander; dan houdt men het goed voor zichzelf, dit betekent dat
ook een dief voor zichzelf houdt. Men noemt dit de bezitter van het goed. Het enige wat vaststaat is
dat die persoon zich als eigenaar of rechthebbende gedraagt, niet dat diegene eigenaar of
rechthebbende is.
Eigenaar, rechthebbende, gerechtigde, “toebehoren aan”
nr. 34 Rechthebbende en gerechtigde
Rechtebbende is een goederenrechtelijke aanduiding om het meest volledige recht op een goed aan
te geven. Als het om een zaak gaat zeggen we eigenlijk geen rechthebbende maar een eigenaar. Dus
bij vorderingen spreken we over rechthebbende, men zegt ook wel dat het goed aan die persoon
“toebehoort”. Dus degene die een verbintenisrechtelijke aanspraak op een ander heeft, heet voor het
verbintenissenrecht “crediteur”; goederenrechtelijk is hij echter rechthebbende op de vordering.
Goede trouw, ontbreken van goede trouw, kwade trouw
Nr. 35 Een van de uitgangspunten van ons vermogensrecht is dat gerechtvaardigd vertrouwen op een
schijn die niet met de werkelijkheid overeenstemt een zekere mate van bescherming verdient,
bijvoorbeeld art. 3:25 BW. De omschrijving van “te goeder trouw” staat in art. 3:11 BW. Eisen aan de
goede trouw zijn;
-Je kent de werkelijke situatie niet en
-Je behoorde ze in deze omstandigheden evenmin te kennen (dit is geobjectiveerd en kan soms
strenge eisen bevatten dan een gemiddelde Nederlander zou weten).
Te kwader trouw is niet het tegenovergestelde van te goeder trouw. Te kwader trouw heeft meer een
negatieve betekenis en een volledig subjectieve lading.
Redelijkheid en billijkheid, misbruik van bevoegdheid
nr. 36 Redelijkheid en billijkheid
In het goederenrecht is de redelijkheid en billijkheid veel minder belangrijk dan in het
6
,verbintenissenrecht omdat het daar meer gaat om de relatie tussen mensen. Toch wordt de
redelijkheid en billijkheid niet helemaal in het goederenrecht uitgesloten, bijvoorbeeld art. 5:78, art.
5:97 BW. Een in zeer algemene bewoordingen gestelde bepaling over de redelijkheid en billijkheid
treft men aan in art. 3:12 BW. De redelijkheid en billijkheid zijn objectief vaststelbare grootheden en
zijn slechts aan de hand van de omstandigheden van het geval worden vastgesteld.
nr. 37 Misbruik van bevoegdheid
Stel er doet iemand jouw kwaad, dat is er een onrechtmatige daad. Maar als de buurman bomen heeft
te dicht bij de erf grens en jij hebt er geen last van, maar ondanks dat je er geen last van hebt
sommeer je toch dat de buurman de bomen moet verwijderen. Men kan dit niet als een onrechtmatige
daad zijn, hij oefent namelijk zijn recht uit, dit leerstuk noemt men echter ‘misbruik van bevoegdheid’
(art. 3:13 BW). Misbruik van bevoegdheid speelt een belangrijke rol in het goederenrecht.
nr. 38 Publiekrecht en privaatrecht
Art. 3:14 BW bepaalt dat een uit het burgerlijk recht voortvloeiende bevoegdheid niet mag worden
uitgeoefend in strijd met geschreven of ongeschreven regels van publiekrecht. Dit is vooral van
toepassing op de overheid (denk aan de abbb’s). Ook kan art. 3:14 BW (blijkens art. 3:15 BW) buiten
het vermogensrecht worden toegepast.
nr. 39 Zaken met openbare bestemming
Zaken met een openbare bestemming wordt ook wel publiek domein genoemd, denk bijvoorbeeld aan
openbare wegen, stranden etc. Hier gelden dezelfde regels als op een andere plaats echter wel met
bijzondere regels erbij; denk bijvoorbeeld dat de overheid geen exclusief gebruikersrecht als eigenaar
heeft bij een openbare weg. De eigenaar van de zaak met een openbare bestemming kan slechts die
bevoegdheden uitoefenen die zich verdragen met de publieke bestemming (deze regel kan worden
gezien als een ongeschreven regel van publiekrecht als bedoeld in art. 3:14 BW).
nr. 40 Ontstaan en vervallen publieke bestemming
De openbare bestemming blijkt niet uit de zaak zelf. De bestemming kan bijvoorbeeld uitdrukkelijk
worden bepaald door een bestemmingsplan. Het onttrekken aan de openbare bestemming geschiedt
vormloos, voor zover niet een regeling een vormvereiste stelt. Bij een weg bijvoorbeeld wel, denk dan
aan de Wegenwet.
nrs. 535-540
10.3 Eigendom van onroerende zaken
Eigendom van grond
nr. 539 Mijnbouw
De eigenaar van de delfstoffen is krachtens art. 3 Mijnbouwwet van de Staat. De eigendom van
delfstoffen gaat door het winnen daarvan over op de vergunninghouder. Deze wettelijke regeling
doorbreekt dus art. 5:20 sub b BW.
nr. 540 Ondergrondse infrastructuur
Buizen en leidingen kunnen zowel horizontaal als verticaal worden nagetrokken. Vragen over of die
leidingen daar mogen liggen en wie voor de kosten opdraait als ze worden verplaatst heeft echter niks
te maken met wie de eigenaar is van die buizen en leidingen. Of de betreffende leidingen er mogen
liggen kan soms blijken uit zakenrechtelijke toestemming (denk aan erfdienstbaarheid). Door
algemene voorwaarden bij bijvoorbeeld KPN zou de eigenaar van de grond de buizen en leidingen
gewoon moeten gedogen.
De eigendomsvraag moet echter niet helemaal vergeten worden, dit is natuurlijk wel van belang bij de
overdacht en bij de vraag of iets roerend of onroerend is. Een netwerk is onroerend omdat een
dergelijk netwerk immers bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven liggen (arresten). Wat betreft
de eigendomsvraag ; hier is een uitzondering op art. 5:20 sub e BW, er wordt horizontale natrekking
toegepast. De bevoegde aanlegger van een netwerk verkrijgt de eigendom van het aangelegde net.
De eigenaar van de grond kan dus geen aanspraak maken.
Eigendom van onroerende zaken
Eigendom van grond
Nr. 535 De kadastrale indeling
7
, De kadastrale indeling; de grond wordt kunstmatig opgedeeld in stukken die voorwerp van afzonderlijk
eigendom kunnen zijn. Dit zegt verder niks over de ruimte boven de grond, het Nederlandse recht
gebruik hiervoor het Romeinsrechtelijke beginsel “eigendom van gebouwen/planten volgt grond” (art.
5:20 BW). Daarnaast geeft titel 5.3 invulling van de bevoegdheden van de grondeigenaar en worden
enige aan onroerende zaken eigen wijzen van eigendomsverkrijging geregeld. Art. 3:3 W geeft aan
welke zaken onroerend zijn.
Wat tot de eigendom van de grond behoort (art. 5:20 BW)
Nr. 536 Natrekking al wijze van eigendomsverkrijging
Art. 5:20 BW geeft aan wat tot de eigendom van de grond behoort, de eigendomsvraag wordt ook
beheerst door art. 5:3 BW (eigenaar van een zaak is tevens eigenaar van de bestanddelen). Door de
verwijzingen naar bestanddelen is nu art. 3:4 BW ook van belang (denk aan een gemonteerde
badkuip in een huis). In art. 5:20 BW wordt namelijk wél de eigendom van het gebouwde nagetrokken,
maar wordt het gebouwde niet nagetrokken als bestanddeel.
In art. 5:20 sub e BW staat dat eigendom van een gebouw toebehoort aan de grondeigenaar, als er
dus een overdracht van het gebouw plaatsvindt krijgt diegene automatisch de grond en beplanting
mee. Dus er is dan één eigendomsrecht die meerdere objecten omvat.
In art. 5:20 sub b BW staat dat eigendom van de grond wordt gerekend; alles wat zich onder de
oppervlakte van de aardlagen bevindt. Maar dit geldt niet voor alles, denk aan een roerende zaak dat
kan een res nullius zijn en dus onder de regels van art. 5:13 BW (een schat) vallen (dit geldt ook voor
grondwater, als het niet tot de oppervlakte is gekomen blijft het een res nullius).
Dit betekent niet dat hij bemoeienissen van derden moet ondergaan (art. 5:21 BW, hij heeft een
exclusieve gebruiksbevoegdheid).
Nr. 537 Water
Art. 5:20 sub d BW de eigenaar van de grond is alleen eigenaar van het water dat zich op zijn grond
bevindt en niet in open gemeenschap staat met het water op een ander erf (open gemeenschap
water). Het water is dan een res nullius totdat iemand het zich toe-eigent. Echter heeft de
grondeigenaar wel het exclusieve gebruiksrecht van het water dat zich boven zijn grond bevindt (art.
5:21 BW) (voor zover niet openbaar vaarwater art. 5:27 BW).
Nr. 538 Gebouwen en beplantingen
Tot de eigendom van de grondeigenaar behoren ook de met die grond verenigde gebouwen, werken
en beplantingen (art. 5:20 sub e en f BW). De gebouwen en werken moeten duurzaam verenigd zijn
met de grond (deze eis geldt niet voor art. 5:20 sub f BW). Wat als duurzame verbinding is aan te
merken hangt niet alleen af van de technische mogelijkheden maar ook van de bedoeling van de
bouwer. Alleen bij wet in formele zin kan worden afgeweken.
Is de verbinding van het gebouw met de grond van de vereiste duurzaamheid, dan is het gebouw in
beginsel eigendom van de grondeigenaar, wie het ook heeft geplaatst of bekostigd. Als ik dus met mijn
materialen op iemand anders zijn grond iets ga bouwen, komt verticale natrekking in beeld en is de
eigenaar van het gebouw de grondeigenaar. Ik heb hoogstens recht op ongerechtvaardigde verrijking
(art. 6:162 BW) of retentierecht (art. 3:285 jo. art. 3:290 BW).
De grondeigenaar is echter niet altijd eigenaar van alles wat zich op of in zijn grondstuk bevindt; art.
5:20 sub e BW “is het met de grond verenigde gebouw of werk een bestanddeel van eens anders
onroerende zaak dan behoort het aan die ander toe” oftewel als mijn stukje kelder op de grond van de
buurman is wint de eenheid het van de verticale natrekking (kelder is deel van het huis). Zo komt de
eigendom van een ondergronds gangenstelsel toe aan de eigenaar van de grond waarop de ingang
ligt.
De verticale natrekking die ten grondslag ligt aan art. 5:20 BW wordt doorbroken door het vestigen van
opstalrecht (art. 5:101 BW). Hierbij vindt zich dus een afscheiding plaats tussen de eigenaar van het
huis en eigenaar van de grond waar het huis op staat.
8
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller rechtenstudentradboud. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.29. You're not tied to anything after your purchase.