Opdrachten werkcolleges Fiscale aspecten van het
ondernemen
Werkcollege 1, 6 september
Meerkeuzevragen
A. B
A niet goed, die beschrijft een degressief stelsel
C niet goed, juridische functie moet instrumentele functie zijn
D niet goed, politieke functie moet herverdelingsfunctie zijn
B. A
Voorbeeld/onderbouwing stelling A: de hybride auto’s werden gesubsidieerd door de
overheid om elektrisch rijden te stimuleren. Maar de mensen die die kochten, reden altijd op
benzine i.p.v. dat ze de auto aan de stekker legden.
B niet goed, budgettaire functie moet instrumentele functie zijn. Binnen de instrumentele
functie moet het allocatieve functie zijn.
C niet goed, want het wordt toegepast door het nettoloon over te maken, en de belasting
wordt door de werkgever gelijk afgedragen aan de belastingdienst. Wat daar staat
beschreven is een betalingsregeling.
D niet goed, steunfunctie moet herverdelingsfunctie zijn.
C. C
A is juist, want een subsidie is een beperking van de grondslag (vóór loonheffing wordt het er
al afgehaald).
C is onjuist, omdat hier de herverdelingsfunctie wordt beschreven.
D is juist (zie HC1).
D. C
A is juist, voorbeeld is omzetbelasting. Hij wordt betaald door de onderneming, maar wij als
consumenten dragen die, doordat wij het betalen als we iets kopen. De onderneming moet
het dan wel afdragen aan de Belastingdienst, maar wij (als consument) betalen het.
B is juist, want het gevolg is dat je er dan bezwaar tegen kunt maken.
C is onjuist, want dit zijn de onderdelen van het formele belastingrecht
D is juist (belangrijke stelling), want volgens het legaliteitsbeginsel heb je een wettelijke basis
nodig voordat je belasting mag heffen. Voorbeeld: volgens het verdrag tussen twee landen is
de grondslag om de heffing op rente (box 1, dus als bronbelasting) toegewezen aan NL. Als er
dan in de wet van NL nergens staat dat je rente via de bronbelasting mag heffen, mag je hem
dus niet heffen. In het verdrag staat alleen een toewijzing, maar het moet ook altijd in de wet
van het betreffende land staan.
E. B
A is juist, je mag een navorderingsaanslag opleggen als (1) de belastingdienst een nieuw feit
heeft, (2) als de afwijking meer dan 30% bedraagt van datgene wat daadwerkelijk
verschuldigd was geweest (art. 16.2 AWR) en (3) als je willens en wetens de Belastingdienst
hebt misleid (= kwade trouw).
B is onjuist, want eenvoudbeginsel is onderdeel van het goed koopmansgebruik. Een ander
algemeen beginsel van het behoorlijk bestuur en dat is het zorgvuldigheidsbeginsel.
F. B
, A is juist, bij aangiftebelasting heb je voldoeningsbelasting (je draagt het voor jezelf af) en
afdrachtsbelasting (je draagt loon af voor iemand anders). De omzetbelasting is je eigen
belasting die je zelf afdraagt aan de Belastingdienst.
B is onjuist, het is maar gewoon een brief met de vraag om meer informatie. Het is een
vrijblijvend verzoek van de Belastingdienst, maar dat is niet slim omdat je dan waarschijnlijk
een hogere aangifte krijgt van de Belastingdienst.
C is juist, het beschrijft artikel 16.2 AWR want bij de 30% afwijking hoeft er geen nieuw feit
door de Belastingdienst worden aangevoerd.
D is juist, want hoe meer je verdient, hoe minder korting je krijgt en dus hoe meer belasting
je moet betalen (je mist namelijk die extra korting). Zie HC2 voor uitleg.
G. C
A is onjuist, want dit is mogelijk bij de Benthamse progressie. Dit houdt in dat door een
belastingvrij deel (eerste zoveel euro) in te voeren. Je gemiddelde druk stijgt als het inkomen
stijgt, terwijl de marginale druk hetzelfde blijft.
B is onjuist, want het maakt niet uit hoeveel je verdient. Als je bijvoorbeeld €10.000
vrijstelling hebt, dan is je besparing bij een tarief van 35%, altijd €3.500. Ongeacht of je nu
€20.000/€50.000 of €100.000 verdient.
D is onjuist, want dit wordt in het formeel belastingrecht uitgelegd.
H. A
A is juist, de stabilisatiefunctie houdt in dat de overheid afhankelijk van de conjunctuur de
bestedingen wilt stimuleren/beperken. Het was laagconjunctuur en dus wil je de bestedingen
stimuleren en hiermee demp je de bestedingen.
B is onjuist, de algemene heffingskorting bouwt af, dus die heeft tot gevolg dat de
besparingswaarde daalt op het moment dat het inkomen hoger wordt.
C is onjuist, omdat dit alleen kan bij een bepaald bedrag dat vrijgesteld wordt van
belastingheffing. Dit is in box 3 wel het geval (€25.000 worden niet belast), maar bij box 2 heb
je dat niet.
D is onjuist, dit wordt beschreven in het formele belastingrecht.
Open vragen
Vraag I
a. Bij het formele belastingrecht wordt gekeken naar de taken van de Belastingdienst en de
rechten van de burgers om zich tegen de Belastingdienst te beschermen. Dit is belangrijk
omdat de Belastingdienst anders lukraak aanslagen op kan leggen aan de burgers. Als zij niks
hebben om zich mee te beschermen, moeten ze het betalen zelfs als het nergens op slaat.
Ook de totstandkoming van de belastingaanslag wordt hierin beschreven. Voorbeeld: er kan
bezwaar worden aangetekend tegen een belastingaanslag.
b. De steunfunctie helpt de ene belastingwet bij het uitvoeren van een andere (denk aan de IB
die bij de erfbelasting kan helpen als die ineens veel hoger uitvalt dan uit de IB blijkt). De
ondersteunende rol uit zich in het vergemakkelijken van de controle op de naleving van
belastingwetten en/of het voorkomen van een heffingsvacuüm/belastingvrij veld.
De VPB is zo’n voorbeeld ten opzichte van de IB: zonder de VPB zou er voor de BV een
belastingvrij veld ontstaan, waarbij er pas belasting geheven zou worden op het moment dat
de BV de winst uitkeert aan de aandeelhouders/natuurlijke personen.
Vraag J
a. Aanslagbelasting, omdat je zelf aangifte doet, maar de betalingsverplichting ontstaat pas als
de Belastingdienst een aanslag heeft opgelegd.
, b. Je kunt binnen 6 weken een bezwaarschrift indienen. Hij kan dit omdat de aanslag een
beschikking is (Algemene Wet Bestuursrecht afdeling 6.2; art. 6.7)
c. Dirk kan aanvoeren dat hij een fout heeft gemaakt en hij niet in kwade trouw opereerde.
Verder kan hij aanvoeren dat de Belastingdienst dit al wist en er dus geen nieuw feit op tafel
ligt (AWR artikel 16). Omdat het verschil niet meer dan 30% bedraagt, moet de
Belastingdienst een nieuw feit aanbrengen (AWR artikel 16 lid 2).
Natuurlijk kan Dirk ook gewoon zeggen: ja de Belastingdienst heeft gelijk. Het is mijn morele
plicht om het gewoon goed te doen etc.
d. Als het verschil meer dan 30% bedraagt of als ze kunnen aantonen dat hij in kwade trouwe
opereerde of er moet sprake zijn van een nieuw feit.
e. Wie moet er betalen (belastingsubject), waarover moet betaald worden (belastingobject),
hoeveel moet er betaald worden, wanneer moet betaald worden.
f. Het formeel belastingrecht gaat over de taken van de Belastingdienst en de rechten die de
burgers hebben om zich tegen de Belastingdienst te beschermen.
g. Een materiële belastingschuld vloeit voort uit de wet, terwijl een formele schuld komt uit een
betalingsverplichting.
Werkcollege 2, 13 september
Meerkeuzevragen
A. A
Het makkelijkst is om artikel 1.2 er gewoon bij te pakken.
A is goed, want ze wonen op hetzelfde adres en hebben samen een kind.
B is fout want, volgens lid 4 wordt niet als partner aangemerkt een bloedverwant van de
belastingplichtige (tenzij ze op 1 januari allebei minstens 27 zijn).
C is fout, want volgens lid 3 kan je op elk moment naar één partner hebben.
D is fout, want als je niet getrouwd bent/samenlevingscontract hebben dan is de hoofdregel
dat je op hetzelfde woningadres staat ingeschreven.
B. B
A is fout, omdat je een korting krijgt op je belastbaar inkomen van 25% van je verlies. Het
komt dus niet in mindering op het box 1 inkomen.
C is juist, want de juiste volgorde is 1-3-2 (art. 6.2 IB)
C. A
A is onjuist, want die kan je altijd tussen twee fiscale partners verdelen ongeacht of ze wel of
niet getrouwd zijn.
D. B
A is onjuist, CV geen ondernemer in de zin van art. 3.4 IB (niet verbonden met de
verbintenissen), maar hij is medegerechtigde tot de onderneming waaruit hij winst geniet.
Want hij is geen ondernemer.
B is juist, art. 3.41 IB verwijst niet naar de ondernemer, maar in de onderneming. Maar
volgens lid 3 worden de investeringen dan samengevoegd (dat is vaak een bedrag hoger dan
€312.000), van de hele vennootschap. Hierdoor is in de praktijk de aftrek 0. Vroeger als je
1/1000 deel van een bedrijf bezat, hoefde je ook maar 1/1000 deel van de investering te
betalen en dus had je toen wel recht op de aftrek.
C is onjuist, art. 3.79a verwijst heel duidelijk naar de ondernemer en dus is de
medegerechtigde ondernemer niet gerechtigd op de winstvrijstelling.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller SamTushuizen. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.28. You're not tied to anything after your purchase.