Moral Treatment (Grondlegger = William Cullen):
Behandelvisie waarbij symptomen van krankzinnigheid worden beschreven en geclassificeerd vanuit
fysiologie. Van grote invloed geweest op ontwikkeling van de zorg voor “krankzinnigen”.
De “krankzinnige” moet als zieke beschouwd worden, niet als misdadiger.
Dagbesteding zoals arbeid en ontspanning is ondersteunend
Non – restraint visie (Grondlegger = Connolly):
Humane visie, zonder dwang en met open deuren.
Humaniteit, goede zorg, pedagogische interventies.
Paviljoenprincipe: Therapeutisch leefmilieu is kleinschalig
Sociale psychiatrie: Iemands omstandigheden is van invloed op het ontstaan van problemen.
Focus ligt op multidisciplinair behandelen; het hele systeem.
Sociotherapie:
• Methodisch hanteren van leefmilieu van groep cliënten, gericht op behandeldoelen van de groep opgevat
als middel om behandeldoelen van individuele client te bereiken, binnen een functionele eenheid van
intramurale behandelsituaties.
• Begeleiden van groep cliënten met diverse problematiek waarbij je zowel met groep als met individuele
client samenwerkt, focus ligt op hier & nu en waarbij je de client confronteert met destructief gedrag en
ondersteunt bij het aanleren van constructief gedrag.
Functionele eenheid: setting waarin een client wordt behandeld voor een vastgesteld doel.
Intramuraal: zorg in een klinische setting waarbij de client is opgenomen in een insteling.
Residentieel: zorg in de instelling, client is opgenomen voor behandeling of begeleiding
Milieutherapie: Methodisch opzetten van stabiele, goed samenhangende, sociale organisatie,
gekenmerkt door totaalvisie en integratie van methoden, technieken, middelen en
attitudes, die onderling samenhangend worden afgestemd op een bepaald
therapeutisch doel. Therapeutisch milieu & groepsdynamiek = belangrijke middelen
voor ontwikkeling. Therapeutisch milieu moet veilige omgeving zijn waar client kan
ontwikkelen en leren, kan oefenen met nieuw gedrag.
Therapeutisch milieu: Georganiseerde behandeleenheid waarbinnen situatie gecreëerd wordt waarin aan
een client relaties worden aangeboden (medecliënten en staf) die de client de ruimte
bieden om binnen zijn mogelijkheden en beperkingen tot een oplossing te komen tot
ontstane problemen, deze kunnen variëren van ingewikkeldheid en kunnen op alle
vlakken voorkomen. Het is een afspiegeling van de maatschappij met soortgelijke
eisen, verantwoordelijkheden en mogelijkheden.
Actieve aanpassingstherapie: Patiënt wordt op actieve wijze gestimuleerd om zijn eigen identiteit te
ontwikkelen doordat er een appel gedaan wordt op zijn gedrag door interactie.
Door “voor en door elkaar” komt men tot zelfverwerkelijking.
Combinatie van aanleren gedragspatronen en psychotherapie.
4 soorten sociotherapie:
1. Werktherapie: Arbeidstherapie of creatieve therapie
2. Milieutherapie: Inrichting gebouw, structuur behandeling, samenwerking tussen client - begeleider
3. Groepstherapie: psychotherapiegroep, eetgroep, modulaire groepen, commissies
4. Speltherapie: CTV, PMT, drama en muziek therapie
Directieve sociotherapie: Steunend, structurerend
Non–directieve sociotherapie: Ontregelend, confronterend
,Vaktherapie: Specialistische vorm van hulpverlening gericht op veranderings-, ontwikkelings- en
acceptatieprocessen. Non-verbale therapie middels muziek, beweging, drama, dans
Therapeutische attitude: Basishouding van de therapeut, de manier waarop de therapeut op
professionele wijze reageert op de client.
Beroepshouding sociotherapeut:
Congruentie: Communicatie van betrekkings-, inhoudsniveau, non-verbaal/verbaal sluiten op elkaar aan.
Transparantie: Open houding over je motieven van handelen
Jezelf als compleet mens laten zien, ook met je tekortkomingen
Abstinent: Therapeutische houding waarbij de client met zijn eigen belevingswereld centraal staat
Overdracht: Gevoelens die de client op de therapeut projecteert, die eigenlijk een herhaling zijn
van diens gevoelens in relatie met ouders. In bredere zin gaat het over alle gevoelens
die de client ervaart t.o.v. therapeut.
Tegenoverdracht: Alle opgeroepen gevoelens en reacties van de therapeut op de overdracht van de
client. ie het contact met een client oproepen bij de therapeut.
Signalen die wijzen op tegenoverdracht:
• Een situatie raakt je meer, houdt je meer bezig dan passend.
• Twijfelen of je de situatie, relatie, onder controle hebt.
• Meer aangetrokken worden tot de ander dan professioneel
• Je ervaart competitie met de ander, afgesloten van het contact met de ander
5 principes van Watzlawick:
• Onmogelijk om niet te communiceren.
• Iedere communicatie inhoudelijk en betrekkingsaspect.
Inhoud = letterlijke boodschap, betrekking = zegt iets over de onderlinge relatie (metacommunicatie).
• Aard betrekkingsniveau is afhankelijk van de interpunctie
Hoe reageert de ontvanger op de zender, ieder interpreteert een boodschap naar eigen waarheid.
• Communicatie kent 2 soorten talen; digitaal (non-verbaal) als analoog (verbaal)
• Communicatie symmetrisch (gelijkwaardige positie) of complementair (verschillende positie in de relatie)
Competenties sociotherapeut:
• Luisteren • Intervenieren • Conflicthantering
• Observeren • Empathie • Criseshantering
• Interpreteren • Leiderschap
• Confronteren • Procesbewaking
Luisteren volgens de SOFTEN-methode:
Smile – Open houding -Forward leunen – Touch – Eye contact – Nod
Observeren:
• Hoe beweegt iemand zich in het leefmilieu?
• Hoe reageert een client op zijn groepsgenoten/therapeuten?
• Hoe is de sfeer op de afdeling? Wat speelt er? Hoe reageert de client daarop?
Interpreteren:
• Wat neem je feitelijk waar en hoe interpreteer je wat je waarneemt?
• Factoren van waarneming:
• Eigen referentiekader, het contact met de client, vooroordelen
, Confronteren:
Client spiegelen met gedrag, zeggen wat je denkt te zien, checken of dit klopt, vragen naar beleving client
Interveniëren:
Actief handelen om probleem op te lossen. Gericht op het verbeteren/in stand houden van gezondheid en
welzijn van client. Keuze maken tussen interveniëren en observeren. Evt. uitspreken van wat je denkt te zien in
het leefmilieu. Oog voor groep en voor het individu.
Empathie: Mensen helpen meer begrip voor zichzelf te krijgen door volledige acceptatie
Met alle gevoelens en gedragingen die zij zelf afkeuren.
Leiderschap:
• Relatiegerichte leiderschap • Laissez-faire leiderschap • Democratische houding
• Taakgerichte leiderschap • Autoritaire houding • Situationeel leiderschap
Leiderschap is afhankelijk van:
• Situatie • Groepsleden
• Leerdoel
Taken m.b.t. leiderschap:
• Emotionele ondersteuning • Verlenen van cognitieve betekenis
• Zorg bieden • Structuur aanbrengen
Technieken m.b.t. leiderschap:
• Gesprekstechnieken (verbale interventies)
• Relatietechnieken (non-verbale interventies)
• Organisatietechnieken (manier waarop een groep georganiseerd is)
Invloeden op het proces:
• Context van de groep • Groepsdoel
• Groepsleden • Manier van aansturen
Begeleiding geven: Ondersteunen van groepsleden om groepsdoel te halen (procesgericht)
Leiding geven: Verantwoordelijk voor behalen van groepsdoel (resultaatgericht)
3 aspecten van invloed op conflicthantering:
• Situatie
• Psychologische bagage betrokkenen
• Onderlinge communicatie van betrokkenen
3 processen van invloed op groepsproces:
• Probleemgericht proces: onderlinge samenwerking tav de uit-te-voeren taken
• Sociaal-emotioneel proces:beleving van, reacties op elkaar
• Belangengericht proces: betrekking op groepsidentiteit, ondersteunen bij introspectie/zelfreflectie
o waarom triggert een specifieke situatie
Zelfreflectie: Bewust en intern proces waarbij iemand zelfstandig zijn handelen interpreteert,
zijn handelen onderzoekt, eigen gedrag analyseert.
Conflictstijlen: automatische en nog te veranderen reactiepatronen die iemand in zijn leven tot nu toe heeft
ontwikkeld, o.b.v. familieachtergronden, opvoeding en ervaring.