Middelen die worden gebruikt om behoeften te bevredigen
- Grondstoffen, machines en arbeid, tijd en geld
- Deze middelen zijn alternatief aanwendbaar/ schaar.
Welvaart -> het beschikken over goederen en diensten voor de bevrediging van behoeften.
Economisch handelen -> het streven naar maximale welvaart met behulp van schaarste
middelen.
Op verschillende niveaus in een land:
1. Bedrijven en gezinnen
2. Een groep bedrijven en gezinnen
3. Een land
Algemene economie
1. Meso- en micro-economie -> bestuderen de kenmerken van markten en bedrijfstakken
waarmee ondernemingen te maken hebben, de vraag naar goederen en het aanbod
ervan en de veranderingen die plaatsvinden in vraag en aanbod als de prijzen
veranderen.
2. Macro-economie -> geeft een beschrijving en analyse van allerlei verschijnselen voor
een heel land. Bijv. over de totale consumptie, de investeringen van alle bedrijven en de
import en export van de bedrijven en de overheid van dat land.
3. Monetaire economie-> houdt zich bezig met het verschijnsel geld en de rol van banken
in de economie. De omvang van de kredietverlening en de hoogte van de rente zijn
variabelen die men vanuit de monetaire economie tracht te verklaren. Verder komt de
taak van de monetaire autoriteiten aan de orde.
4. Internationale economische betrekkingen (IEB) -> bestudeert de buitenlandse handel
van landen, de internationale kapitaalstromen en de monetaire betrekkingen tussen
landen.
Rente -> rentegevoeligheid: mate waarin het resultaat van een onderneming wordt beïnvloed
door verandering van rente op de geld- of kapitaalmarkt. Bedrijven met een lage
winstgevendheid, korte looptijd van de rentevaste periode en met een lage solvabiliteit zijn het
meest rentegevoelig
Hogere rentelasten, afnemende winsten, uitstel van investeringen, afnemende
omzetgroei (-)
Kapitaal -> kapitaalintensiteit: sectoren met een hoge kapitaalintensiteit ondervinden in
potentie de meeste hinder van scherpere toepassing kredietvoorwaarden
Terugloop kredietverstrekking, uitstel van investeringen, afnemende omzetgroei (-)
Vermogen en vertrouwen -> afhankelijkheid van de vermogensmarkten (aandelen- en
huizenmarkt) -> negatieve vermogensaanwas leidt tot teruglopend vertrouwen.
Vermogensafname en gevoeligheid voor consumenten- en producentenvertrouwen is van
negatieve invloed op particuliere consumptie en bedrijfsinvesteringen.
Lagere vermogens, afname consumptie en investeringen (-)
Grondstoffen -> daling van olie- en grondstoffenprijzen: dalende prijzen leiden tot enige
financiële ruimte in productketens.
Kostenniveau kan dalen (+)
Wisselkoersen -> goedkopere euro: de verwachte aansterking van de dollar ten opzichte van
de euro biedt kansen voor Nederlandse exporterende bedrijven.
Toenemende export- en daardoor omzetgroei (+)
, Internationale invloed -> afhankelijkheid van de wereldhandel en wisselkoersen (belang
export): minder economische groei in buitenland leidt tot afnemende groei van export.
Afnemende export- en daardoor omzetgroei (-)
Conjunctuur -> conjunctuurgevoeligheid: relevantie van de Nederlandse economische cyclus
voor de sector.
Afnemende omzetten en winsten (-)
H1.3 Absolute en relatieve gegevens
Cijfermatige gegevens
- Absolute vorm -> getallen, hoeveelheden
- Relatieve vorm -> procentuele veranderingen
De nominale stijging -> de waardestijging van een variabele
De reële stijging -> de volumeverandering
De nominale stijging -> de reële verandering + prijsstijging
Voorbeeld: 5 boeken eerst 100 euro samen, nu 120 euro samen;
Waardestijging is 20/100 x 100% = 20% = nominale stijging
Voorbeeld: eerst hadden we 5 boeken, nu 7 boeken.
Volumestijging is 2/5 x 100% = 40% = reële stijging
Volume, prijs en waarden staan met elkaar in verband
Omzet (waarde) = volume (hoeveelheid) x prijs (absolute gevallen)
Voorbeeld: omzet = 100 euro = 100 bekertjes koffie x 1 euro
Stel: volume stijgt 3% en de prijs stijgt 1%, hoeveel stijgt de omzet?
Omzet = 104.03 = 103 bekertjes koffie x 1,01
Stijging omzet = 4,03% -> 4%
G omzet = g volume + g prijs (relatieve getallen)
G omzet = 3 + 1 = 4%
Omzet = volume x prijs
G omzet = g volume + g prijs
Bbp = av x ap
Bbp = bruto binnenlands product
Av = de vraag naar arbeidskrachten, het aantal werknemers of de totale werkgelegenheid
Ap = arbeidsproductiviteit, de productie per eenheid arbeid per tijdseenheid
Voorbeeld: 1 werknemer maakt per jaar gemiddeld 2000 producten.
Er zijn in een land 1 miljoen werknemers.
Dan zijn er in totaal 1 miljoen x 2000 producten gemaakt.
Productie BBP = av (1.000.000) x ap (2000) = 2.000.000.000 (2 miljard)
Stel av daalt 2% en ap stijgt 1,5%
Hoeveel verandert het BBP?
G BBP = g av + g ap
G BBP = -2 + 1,5 = -0,5%
L = Lwn x av
L = de totale loonsom
Lwn = de loonsom per werknemer
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller danaboerakker. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $10.26. You're not tied to anything after your purchase.