Samenvatting van alle literatuur voor het vak Diagnostiek en Behandeling deel A (Orthopedagogiek)
Verplichte literatuur:
- Diagnostiek bij kinderen, jongeren en gezinnen. Deel 1: Een theoretisch kader voor de praktijk (Bosmans) H 1t/m5.
- Handelingsgerichte diagnostiek in het onderwijs (Pameijer...
Clearly defined summary of the theory of D & B. The summary helped me to get enough.
By: Rikst1995 • 5 year ago
By: kfdeboer • 5 year ago
By: Lindsey42 • 6 year ago
By: veld1406 • 5 year ago
By: floorvanderwijk • 6 year ago
By: manonkroneman • 6 year ago
Show more reviews
Seller
Follow
k2908
Reviews received
Content preview
Literatuur Diagnostiek en
Behandeling deel A
A: Diagnostiek bij kinderen, jongeren en gezinnen. Deel
1: een theoretisch kader voor de praktijk – Bosmans e.a.
Hoofdstuk 1 De empirische cyclus als formeel model van diagnostisch handelen
1.1 Inleiding
Een goede hulpverlening vereist kwaliteitsvolle diagnostiek, omdat elke hulpverlener het risico loop om de
vragen en de problemen van cliënten te veel te benaderen vanuit zijn/haar eigen referentiekader, waardoor het
risico bestaat dat hulpverleners oordeelsfouten maken met als gevolg ze niet de meest geschikte interventie
aanbieden.
1.2 De empirische cyclus als basis van formele modellen van diagnostisch handelen
Observatie:
- Het verzamelen van informatie. Kan zowel verbaal als non-verbaal.
- Informatie verzamelen over de problemen en de probleemsituatie en sterktes van de cliënt en het
cliëntsysteem.
- Zonder goede informatie kunnen er geen goede hypothesen worden geformuleerd.
Inductie:
- Het ordenen van de verzamelde informatie in bijpassende theorieën.
- Een hulpverlener moet kennis hebben over relevante theorieën en met elkaar in verband kunnen
brengen om op die manier tot zinvolle diagnostische hypothesen te komen.
Deductie:
- Als de hypothesen geformuleerd zijn, moeten deze getoetst worden.
- Twee zaken essentieel bij het toetsen:
o Het gebruiken van een adequate strategie om de hypothesen te toetsen.
o De keuze van de informanten.
- De diagnosticus moet vastleggen wanneer hypothesen aanvaard of verworpen zullen worden.
Toetsing:
- Een goede uitvoering is belangrijk om betrouwbare en valide diagnostische conclusies te kunnen
trekken.
- Er moet gelet worden op de betrouwbaarheid en validiteit van het instrument.
Evaluatie: als alle informatie verzameld is, kan de diagnosticus kijken of de informatie de hypothesen bevestigd
of weerlegd.
1.3 Verschillen en gelijkenissen tussen verschillende bestaande formele modellen van diagnostisch handelen
Diagnostische cyclus:
1. Klachtenanalyse: moet leiden tot verhelderende diagnose. Je gaat daar de klachten verhelderen, die
klachten kunnen van alles zijn, emoties, gevoelens, zorgen van mensen etc. Je gaat de hulpvraag waar
iemand mee komt verhelderen, goed te gaan ordenen. Verhelderen waar het om draait.
2. Probleemanalyse: je moet gaan beschrijven, ordenen wat het precies inhoudt. Gaan kijken naar wat je
zou kunnen gaan doen. Welke informatie heb je nodig om te komen tot te zeggen wat er aan de hand
is. Verder ook is het verzamelen van positieve factoren belangrijk. Als dit in kaart is gebracht kan je
spreken van een onderkennende diagnose.
3. Verklaringsanalyse: kijken naar causaliteit. Kun je dingen vinden die als oorzaken kunnen gelden. Hier
moet je wetenschappelijk theoretische kaders gebruiken. Theorieën gebruiken om te komen tot een
verklaring. Waarom doet iemand iets, en je hebt een theorie daarbij gevonden, kan dat een verklaring
zijn.
4. Indicatieanalyse: dan ga je kijken wat de beste aanpak is van het probleem. Wat kun je gaan doen. Het
advies gaan geven.
Handelingsgerichte diagnostiek:
, 1. Intakefase: de start is enorm belangrijk. Als de intakefase niet goed gedaan wordt, om de hulpvraag
duidelijk te krijgen. Dan ga je verkeerd in de rest van het diagnostisch proces.
2. Strategiefase: je hebt al je informatie te pakken. Hier ga je kijken naar wat er nodig is om de
vraagstellingen te beantwoorden. Wat weten we nu allemaal al en wat willen we nog meer weten.
3. Onderzoeksfase: echt gaan onderzoeken. Er is van alles bedacht en dan met onderzoeksmiddelen aan
de gang om het te vinden.
4. Integratie/aanbevelingsfase: als je de antwoorden hebt, kun je komen tot een integratief beeld. Een
samenvattend beeld, alle informatie die je hebt verzameld. Als je dat beeld hebt, kun je gaan kijken
wat je gaat aanbevelen.
5. Adviesfase: als je weet wat er aan de hand is, weet je nog niet precies hoe je moet gaan handelen.
Vergelijking:
Empirische cyclus Diagnostische cyclus Handelingsgerichte
diagnostiek
Principe Logisch-methodologisch Inhoudelijke ordening Procesmodel
redeneren van diagnostische
vraagstellingen
Onderdelen Observatie: Klachtanalyse: Intakefase:
In kaart brengen van In kaart brengen van In kaart brengen van
achtergrondinformatie achtergrondinformatie achtergrondinformatie
Inductie: Probleemanalyse en Strategiefase:
Formuleren van verklaringsanalyse: Formuleren van
hypothesen Formuleren van hypothesen
Deductie: hypothesen Omzetten van
Omzetten van Omzetten van hypothesen in
hypothesen in toetsbare hypothesen in onderzoeksvragen
veronderstellingen onderzoekshypothesen
Toetsing en evaluatie: Toetsen en evalueren Onderzoeksfase:
Toetsen en evalueren van Toetsen en evalueren
van toetsbare onderzoekshypothesen van onderzoeksvragen
veronderstellingen Opstellen van integratief Indiceringsfase:
beeld Opstellen van integratief
beeld
Indicatieanalyse: Beantwoorden van
Beantwoorden van indicerende
indicerende vraagstellingen
vraagstellingen
Advies Adviesfase
1.4 Conclusie
De verschillende diagnostische modellen bevatten inzichten en vullen elkaar aan.
Hoofdstuk 2 Het universele noden model: een theoretisch model als inhoudelijke leidraad tijdens het
formuleren van diagnostische hypothesen
2.1 De noodzaak van een theoretisch model als leidraad tijdens het formuleren van hypothesen
Elk goed diagnostisch onderzoek vertrekt vanuit een aantal premissen over het gedrag. Deze zijn nodig om orde
in de chaos aan te brengen. Zonder de premissen is het moeilijk een empatische houding aan te nemen.
Hulpverlener moet hypothesen formuleren en toetsen om te begrijpen waarom bepaald gedrag gesteld wordt.
Het stellen van hypothesen is niet mogelijk als de hulpverlener niet boven zijn eigen referentiekader uit stijgt.
Gedragstherapie: gaat er vanuit dat alle gedrag betekenisvol is.
Systeemtherapie: elk gedrag komt voort uit de bijdrage die leden van een systeem willen leveren aan het in
stand houden van een evenwicht.
Psychodynamische benadering: gedrag = resultaat van samenspel tussen verlangens en de druk vanr egels.
Het ene denkkader is niet superieur boven het andere.
,Gedrag moet begrepen worden als het resultaat van het samenspel tussen verschillende factoren en niet als
gevolg van één geïsoleerde oorzaak.
2.2 Niveaus van diagnostiek
Diagnostische act: het in kaart brengen van bepaalde problemen en sterktes, en het formuleren van
hypothesen over deze problemen in termen van onderkenningshypothesen, verklaringshypothesen en
predictie- en indicatiestellingshypothesen.
Er berstaan verschillende goede modellen. Binnen Jeugdzorg nog veel onduidelijkheid over de waarde van en
de plaats van diagnostiek. Ten eerste heeft dat te maken met de enge associatie die aan de term ‘diagnostiek’
verbonden is. Ten tweede is er verwarring over de plaats van indicatiestelling in het hulpverleningsproces van
BJZ.
2.3 Analyse van de diagnostische vraag
In zijn algemeenheid dient te worden nagevraagd wie eigenlijk het onderzoek/de hulpverlening wenst en
omwille van welke reden. Verder moet ook de hulpverleningsvoorgeschiedenis in kaart gebracht worden.
Onderkennende en verklarende diagnostiek is vervolgens nodig om een nieuwe/aangepaste interventie
doordacht en methodisch correct te kunnen concretiseren.
Vaak zijn mensen die hulpverlening nodig hebben zich niet bewust van het feit dat een goed
hulpverleningsproces een diagnostische fase inhoudt.
De analyse van de diagnostische vraag is ook relevant voor de hulpverlener.
Als alle randvoorwaarden om aan een diagnostisch onderzoek te beginnen, vervuld zijn, kan de diagnosticus
samen met de cliënt(en) in een intakefase beginnen met het verhelderen van de verschillende diagnostische
vragen die er bestaan.
2.4 Het universele noden model
2.4.1 Een universele noden model?
Zelfdeterminatietheorie: drie aangeboren, voor alle mensen geldende psychologische noden die beschouwd
worden als essentieel om menselijke motivatie/gedrag te begrijpen.
- Nood aan verbondenheid: alle mensen hebben een aangeboren verlangen om sociale relaties op te
bouwen met anderen, om zich geliefd en verzorgt te voelen, en om zelf liefde en zorg te geven aan
anderen.
- Nood aan competentie: alle mensen hebben een aangeboren verlangen om zich vaardig en krachtig te
voelen bij het uitvoeren van activiteiten.
- Nood aan autonomie: het natuurlijk verlangen van mensen om het gevoel te hebben zelf vrij te
beslissen welk gedrag ze al dan niet stellen.
2.4.2. Beïnvloedende factoren
Biologisch model:
- IQ
- Temperament
- Lichamelijke beperkingen
- Ontwikkelingsstoornissen
- Gemeenschappelijke biologische kwetsbaarheden van ouder en kind
Interactioneel model:
- Relationele factoren:
o Disfunctionele relaties
o Maatschappelijke, socio-economische en culturele invloeden
o Wederzijdse beïnvloeding
o loyaliteit
- stressoren
Een cognitief model:
- Cognitief schema: ontwikkeling van een verwachtingspatroon via leergeschiedenis
- (aandachtsverwerking, herinnering, interpretatie)
, - Voorbeelden van maladaptieve schema’s:
o Onverbondenheid en afwijzing
o Verzwakte autonomie en verminderd functioneren
o Verzwakte grenzen
o Gerichtheid op anderen
o Overmatige waakzaamheid en inhibitie
Leertheoretisch model:
- Gedrag is steeds betekenisvol
- Gedrag heeft een functie
2.4.3 De motivatie tot verandering
Ten slotte moet een hulpverlener ook zicht hebben op de motivatie tot verandering van kinderen/jongeren,
ouders en gezinnen. Een model waarop de hulpverlener kan steunen is het model van Prochaska en DiClemente
over de cirkel van gedragsverandering (zie p.35). Zes fasen van motivatie: voorbeschouwing, overpeinzing,
beslissing, actief veranderen, bestendiging, terugval.
2.5 Het spanningsveld tussen actie en strategie
Een vaak gehoorde bedenking is dat diagnostiek niet combineerbaar is met de echte klinische praktijk, omdat
men geen tijd heeft om aan diagnostiek te doen. Behalve in crisissituaties gaan w eer vanuit dat een goede
diagnostiek bij het begin van de behandeling met de mogelijkheid om tijdens de behadeling toch weer
bepaalde diagnostische conclusies opnieuw in vraag te stellen als de behandeling niet volgens de verwachting
verloopt, ervoor zal zorgen dat op termijn de behandelbeslissingen meer effectief zijn en de behandeling zelf
korter en meer succesvol kan zijn.
Hoofdstuk 3 Het diagnostisch redeneerproces: normatieve logica en cognitieve beperkingen
3.1 Het psychodiagnostisch onderzoeksproces
In het diagnostisch onderzoeksproces probeert de clinicus te begrijpen wat er aan de hand is met de cliënt.
Daarbij verzamelt hij langs verschillende wegen informatie, en combineert die uiteindelijk in een diagnostische
conclusie. De vragen die de clinicus stelt, zijn idealiter leidend.
De logica in het diagnostisch redeneren is er een van zich deelvragen stellen bij de hoofdvraag naar wat er aan
de hand is met de cliënt. Bij elke deelvraag begint de clinicus niet blanco, maar met een bepaalde verwachting
over het antwoord: hypothese. Deze moet vervolgens getoetst worden.
Bij de keuze van instrumenten is een aantal afwegingen belangrijk: gerede verwachting dat het de vraag
beantwoord, wat resultaten kunnen betekenen, instrument goed gebruiken.
Het diagnostisch redeneren kent een bepaalde logica waarin denkfouten gemaakt kunnen worden en waarbij
heuristieken gebruikt worden, die kunnen leiden tot vertekeningen, vooral door de context waarin het
plaatsvindt.
3.2 De context waarin het diagnostisch redeneren plaatsvindt
Diagnostisch redeneren is geen lineair proces waarbij antwoorden op deelvragen bij elkaar opgeteld kunnen
worden tot in het eindantwoord. Diagnostisch redeneren vergt een herhalend proces van hypothesen
genereren en toetsen. Als de clinicus vervolgens een hypothetische classificatie gaat toetsen, krijgt hij te maken
met het fenomeen dat instrumenten geen eenduidige, definitieve antwoorden geven, maar scores met een
bepaalde betrouwbaarheidsmarge.
De belangrijkste reden waarom diagnostisch redeneren zo moeilijk is, is gelegen in deze onzekerheid, gekoppeld
aan het feit dat het voor clinici erg moeilijk is om feedback te krijgen op hun beslissingen.
3.3 Hoe het zou moeten: de normatieve modellen van de logica en de kansrekening
Als je de uitkomst van een beslissing wilt optimalisering, zo stelt de normatieve besliskunde, dan verzamel je
alle mogelijke informatie, weegt en combineert die op correcte wijze en trekt dar op logisch correcte wijze een
conclusie uit.
3.3.1 Logisch redeneren
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller k2908. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.87. You're not tied to anything after your purchase.