100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Beknopte samenvatting Economie vandaag 2e semester $3.77   Add to cart

Summary

Beknopte samenvatting Economie vandaag 2e semester

1 review
 88 views  1 purchase
  • Course
  • Institution
  • Book

Beknopte samenvatting van het tweede semester voor wie geen tijd heeft om dit hele boek te studeren! Inclusief voorbeelden. Kans op slagen is gegarandeerd! Voor studenten die economie niet willen samenvatten en toch willen slagen. Het is een zeer theoretisch vak, maar met de juiste samenvatting he...

[Show more]

Preview 3 out of 18  pages

  • No
  • H6,h7,h8,h9 en h10
  • December 6, 2017
  • 18
  • 2016/2017
  • Summary

1  review

review-writer-avatar

By: jaronvermaercke • 5 year ago

avatar-seller
SAMENVATTING
ECONOMIE
semester 2 (1e jaar hoger)

,Hoofdstuk 6 Inflatie
6.3 Het inflatieverschijnsel
6.3.1 Begrip
Inflatie = een aanhoudende algemene prijsstijging van de consumptiegoederen. Via de
consumptieprijsindex stellen we het inflatiepercentage vast.
De verschillende stijgingsritmes van de inflatie:
 Creeping inflation (sluipende of kruipende inflatie) = wanneer de jaarlijkse toename
van het algemeen prijspeil minder dan 3-4% bedraagt.
 Galloping inflation (galopperende inflatie) = een inflatiepercentage van >10%.
 Hyperinflatie = wanneer het algemeen prijspeil zeer snel en steil verhoogt. Deze
inflatie is een catastrofe! Ondanks dit in talrijke ontwikkelingslanden het geval is.

• Stagflatie = wanneer inflatie tijdens een recessie: neerwaartse periode (of een stagnatie)
aanhoudt, wordt ze stagflatie genoemd (= stagnatie + inflatie) (≠ Keynesiaans!).
 Stagnatie= inflatiecijfer bij trage economische groei < 2-3%.
• Niet te verwarren met desinflatie = in een periode van desinflatie neemt de inflatie af – met
andere woorden: de prijzen stijgen nog wel, maar in een steeds lager tempo.
• Agflatie = door voortdurende prijsstijgingen van olieprijzen, alimentaire grondstoffen op de
internationale markten (oorzaak = groei van de wereldbevolking).
• Gevoelsinflatie = de kloof die ontstaat tussen de werkelijke inflatie en de inflatieperceptie.
Afhankelijk van de soort producten waarvan de prijzen toenemen. Indien de prijsstijging
gebeurt bij producten waarvan de frequentie tot aankoop groot is, dan zal de consument het
gevoel van prijsverhoging meer ervaren.
• Deflatie = de daling van het algemeen prijspeil (cfr. Japan) Is negatief voor de economie.

6.3.2 Oorzaken van inflatie
o Conjuncturele oorzaken
o Vraaginflatie = Prijzen stijgen wanneer de vraag naar goederen of diensten de
productiecapaciteit overschrijdt.
o Vraaginflatie = bestedingsinflatie = conjuncturele inflatie = demand pull inflation

o Structurele oorzaken
o Kosteninflatie = de inflatie die kan ontstaan uit verhoogde kosten voor het
produceren van goederen of het presteren van diensten. Bv. hogere loonkost.
o Kosteninflatie = cost push inflation = aanbodinflatie = structurele inflatie
o Ingevoerde inflatie = prijsstijgingen die ontstaan door prijsverhogingen van de
goederen en diensten die België invoert.
Bv. stijging van de grondstoffenprijzen: de olieschokken en de
galopperende prijsstijgingen van de energieproducten.
o Productiviteitsinflatie = als sectoren met een hoge productiviteitsstijging de lonen
laten stijgen.

o Monetaire oorzaken
o Monetaire inflatie = als de maatschappelijke geldhoeveelheid stijgt, moet je de
goederenstroom verhogen: de productiecapaciteit is volledig benut waardoor ze de
prijzen moeten laten stijgen.
o  Volgens de ruilverhouding van Fisher moet de geldstroom gelijk zijn aan de
goederenstroom of M.V = P.Q (= BBP)


2

, 6.3.3 Gevolgen van inflatie
Positieve gevolgen:
o De schuldenaars moeten in koopkracht minder terugbetalen dan ze oorspronkelijk
ontvangen hebben.
o Inflatie doet de lopende inkomsten van de overheid stijgen o.a. als gevolg van de
progressiviteit van de belastingen. Door systeem van belastingschalen.

Negatieve gevolgen:
o Daling van export en toename van import.
o Hogere overheidsuitgaven. Deze zijn zeer arbeidsintensief en de kostenstijging kan
men niet zo goed opvangen door het opvoeren van de productiviteit.

6.3.4 Bestrijding van inflatie
Stagflatie = stagnatie + inflatie
Stagnatie = een periode van trage economische groei. Dus als de economische groei lager
uitvalt dan 2-3%.

6.3.5 De inflatie 2009-2015
o Doel Europese Unie: 2% inflatie.
 De inflatie van België was in deze periode gemiddeld 2% en leunde sterk aan bij het cijfer
van de eurozone.
o De onderliggende inflatie (kerninflatie) = De stijging van de prijzen, exclusief de sectoren
voeding en energie. Deze sectoren horen er niet bij omdat deze sterk schommelen.
 Is gemeten aan de hand van het prijsverloop van de HICP zonder levensmiddelen en
energiedragers.
o Gevoelsinflatie = de kloof die ontstaat tussen de inflatieperceptie en de werkelijke inflatie.
Deze inflatie komt vaak voor bij forse stijgingen van levensmiddelen (brood, vlees, fruit, ...).
De producten zoals iPad, ... dalen in prijs. Dit wordt veel minder waargenomen door de
consumenten aangezien deze producten veel minder frequent aangekocht worden.


Belangrijk!
o Inflatie kan ook negatief zijn.
o Het inflatiepercentage van België lag in 2016 tussen de 2,5 en 3%.
o Inflatie is belangrijk voor ondernemingen
o Budgetten maken: met hoeveel inflatie rekening houden?
o Stabiele inflatie: juiste prognoses voor ondernemingen.

6.3.6 Deflatie
Deflatie = een daling van het algemeen prijspeil. De meeste goederen en diensten worden goedkoper.
(De economie van Japan kampt al jaren met een ‘milde deflatie’.)
 Is zeer negatief voor je economie!
Omdat consumenten hun aankopen van goederen en diensten en bedrijven hun
investeringen uitstellen in afwachting van lagere prijzen. Hierdoor kunnen producenten hun
producten niet meer kwijt.
 De werkloosheid stijgt snel, want bedrijven moeten mensen ontslaan: minder afzet:
minder werk  negatieve spiraal.




3

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller vcjhw. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $3.77. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

66579 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$3.77  1x  sold
  • (1)
  Add to cart