Aardrijkskunde samenvatting de Geo VWO2 Hoofdstuk 2
9 views 0 purchase
Module
Level
VWO / Gymnasium
Book
De Geo LRN-line online + boek 2 vwo
Een uitgebreide samenvatting van het tweede hoofdstuk van de methode de Geo over het onderwerp van land tot zee. In deze samenvatting zijn de bijbehorende basisboek nummers ook verwerkt. Dit komt uit het boek VWO 2
De Alpen zijn het hoogste gebergte van Europa. Op de plek waar nu de Alpen liggen, lag 100 miljoen
jaar geleden een enorme tropische zee waarin vissen, krabben, schelpen en koralen leefden. Dode
resten van planten en dieren zonken in de loop van miljoenen jaren naar de zeebodem en stapelden
zich op. De lagen die zo ontstonden, werden bedekt door zand en stenen die door rivieren naar de
zee werden gebracht. Zo vormden zich dikke lagen sedimentgesteenten.
Door endogene krachten zijn breuken in de aardkorst ontstaan. Door deze breuken is de aardkorst
verdeeld in een aantal schollen of platen waarop de oceanen en continenten liggen. De schollen
liggen niet stil, maar bewegen. Ze kunnen uit elkaar bewegen, langs elkaar glijden en op elkaar
botsen. Bij het botsen ontstaan gebergten.
Ongeveer 80 miljoen jaar geleden begon de plaat waarop Afrika ligt, naar het noorden te bewegen.
Als een bulldozer duwde de plaat de sedimentgesteenten in de zee tussen Europa en Afrika voor zich
uit. De zeebodem kreukelede voor het oprukkende Afrika boog, plooide en brak. 30 miljoen jaar
geleden bereikte de bulldozer Europa en werden de Alpen tegen Europa aangeduwd. Afrika schoof
over de andere lagen heen. Een deel van Europa werd als een tafellaken gerimpeld. Het gesteente
werd geplooid, de alpen is een voorbeeld van een plooiingsgebergte. Onder hoge druk en hoge
temperaturen kan kalksteen in marmer veranderen. Gesteenten die zo’n gedaanteverwisseling
ondergaan worden metamorfe gesteenten genoemd.
De alpen zijn een jong gebergte. In vergelijking met oud gebergten valt een aantal verschillen op.
Jonge gebergten zijn hoog en hebben steile hellingen, spitse bergtoppen en diepe dalen. Oudere
gebergte worden gekenmerkt door flauwe hellingen en afgeronde toppen en zijn veel lager. De
oorzaak hiervan zijn exogene krachten. Deze zorgen ervoor dat in de loop van miljoenen jaren de
harde gesteenten van de bergen langzaam worden afgesleten. Rotsblokken verbrokkelen en op de
lange duur tot grind. Grind vergruist veder en eindigt ten slotte als zand en klei. Verwering is het
uiteenvallen van gesteente onder invloed van het weer en de planten groei. Het puin dat daarbij
ontstaat heet verweringsmateriaal. Kenmerkend voor verwering is het afgebroken gesteente ter
plekke blijft liggen.
Verweringsmateriaal kan onder invloed van de zwaartekracht van een helling af rollen of schuiven.
Gletsjers, rivieren, de zee of de wind nemen het mee naar andere plekken. Tijdens dit transport
wordt het landschap verder afgebroken. Er vindt Erosie plaats. Erosie is dus het uitschuren en
afscheuren van hard gesteente door met verweringsmateriaal geladen water, ijs of wind. Hoe langer
verwering en erosie op een gebied werkt des de vlakker een gebied wordt. Daardoor worden bergen
in de loop van miljoenen jaren vlakker. Als gletsjers, de rivieren, de zee of de wind uiteindelijk het
meegevoerde materiaal ergens neerleggen, is er sprake van sedimentatie.
Endogene en exogene krachten.
De aarde is een bol van gloeiden heet gesteente, met een dunne aardkorst eromheen die bestaat uit
afgekoeld, vast gesteente. De aardkorst is tussen de 7 en 10 kilometer onderzee. Onder continenten
35 tot 40 kilometer. Onder grote gebergten 70 km.
De aardkorst verandert voortdurend van vorm, vooral door natuurkrachten. Die natuurkrachten
werken van buitenaf door exogene krachten, van binnenuit door endogene krachten.
, Van buitenaf zorgen het weer en de plantengroei ervoor dat het harde steenschaal in stukjes
uiteenvalt. Van binnenuit werkt de hitte. De aarde bestaat uit een aardkern, aardmantel en een
aardkorst. Hoe dieper je komt hoe warmer. Door de grote hitte is het gesteente vloeibaar (magma).
Door de hitte ontstaan convectiestromen en komen er buiken in de korst. Bij zo’n breuk schuiven
stukken aardkorst langs elkaar en tegen elkaar.
Reliëf
Hoogteverschillen in het landschap van de aarde noem je Reliëf.
Er zijn vier reliëfvormen:
Hooggebergte: de meeste toppen zijn hoger dan 1500 meter.
Middelgebergte: de meeste toppen zijn tussen de 500 en 1500
Heuvelland: de meeste toppen zijn tussen de 200 en 500 m
Laagland: het is vrijwel overal lager dan 200 meter.
Door de hoogteverschillen zijn er hellingen. Die kunnen dus ook voorkomen in laagland, maar daar
zijn de hoogte verschillen nooit groot. Een gebied met weinig tot geen reliëf is een vlakte. Als zo’n
vlak gebied lager ligt dan 500 m, is het een laagvlakte. Boven de 500 meter heet het een hoogvlakte
of plateau.
Gesteente kringloop
In de aardkorst zitten verschillende soorten gesteenten. Dat kunnen harde gesteenten zijn zoals
graniet maar ook zachte zoals zand of klei. De gesteentekringloop laat zien dat die vaste stoffen door
geologische processen telkens worden afgebroken en omgevormd. Gesteente dat diep in de
ondergrond zit en bedekt is met sedimentatie en vegetatie, kan tevoorschijn komen door opheffing.
(Het langzaam omhoogkomen van gebieden door endogene krachten. Of door erosie. Het van
oorsprong dieperliggende gesteente dat plaatselijk zichtbaar wordt, noem je een ontsluiting.
Een stollingsgesteente ontstaat door het stollen van magma of lava. Als dat langzaam gebeurt in de
aardkorst, ontstaat bijvoorbeeld graniet Bij een vulkaanuitbarsting koelt de lava snel af en ontstaat er
bijvoorbeeld basalt.
Door erosie wordt verweringsmateriaal (grind, zand, klei) afgevoerd en ergens anders neergelegd:
afzettingsgesteente of sedimentgesteente. As het materiaal enkele miljoenen jaren blijft liggen, kan
het aan elkaar gaan kitten onder druk van dikke afzettingslagen erbovenop. Dan ontstaat er weer
hard, vast gesteente. Zo kan zand veranderen in zandsteen.
In afzettingsgesteenten zijn meestal verschillende lagen te herkennen.
Bijvoorbeeld als er door verdamping een warme, ondiepe zee veel zout
is afgezet boven op een laag met schelpen en andere kalkstenen.
Daarom vind je in afzettingsgesteenten vaak fossielen.
Als stollings- of afzettingsgesteenten onder invloed van hoge druk of
temperatuur een gedaanteverwisseling (metamorfose) ondergaan,
spreek je van metamorfe gesteenten. Dat gebeurt diep in de aarde,
waar de temperatuur hoog is. Dan wordt bijvoorbeeld kalksteen
omgezet in marmer.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Laurens354. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.25. You're not tied to anything after your purchase.